ECLI:NL:RBROT:2025:3662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/8286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overtreding van de Wet Dieren in slachthuis wegens fecale bezoedeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,- voor overtreding van de Wet Dieren. De boete werd opgelegd door verweerder na een inspectie door de NVWA op 13 december 2022, waarbij fecale bezoedeling op een varkenskarkas werd geconstateerd. Eiseres betwist de bevindingen van de toezichthouder en stelt dat de bezoedeling niet tijdens het slachtproces is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de toezichthouder voldoende bewijs heeft geleverd van de overtreding, en dat eiseres verantwoordelijk is voor de hygiëne in haar slachthuis. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiseres af en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete terecht is en ziet geen aanleiding voor matiging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.T.M. Peters),
en
[verweerder], verweerder,
(gemachtigde: mr. J.J. van der Bij en mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor overtreding van de Wet dieren. Met het primaire besluit van 23 juni 2023 (het boetebesluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,-.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 november 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [persoon A] namens eiseres en de gemachtigden van verweerder. Tevens was aanwezig [persoon B] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 13 december 2022 heeft een toezichthouder van de NVWA een inspectie uitgevoerd bij het door eiseres geëxploiteerde slachthuis. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen van 16 december 2022 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de boete opgelegd.
2.1.
In het rapport heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende beschreven:

Bevinding(en):Datum en tijdstip van de bevindingen: 13 december 2022 omstreeks 20:00 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam bedrijf] .
Tijdens mijn reguliere inspectie bevond ik mij achter de stempelautomaat in de slachthal, tussen het punt dat de varkenskarkassen een stempel (gezondheidskeurmerk) krijgen en ze de koelcel in verdwijnen. Op dit punt in het proces worden er geen opknaphandelingen meer aan de varkenskarkassen verricht en heeft de PM-keuring ook reeds plaatsgevonden, ze zijn op dit moment geschikt voor humane consumptie.
Op dit punt in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Ik zag hier een varkenskarkas gestempeld worden waarbij er nog fecale bezoedeling op de linker voorpoot aanwezig was (zie foto 1 – gemaakt nadat bezoedelde stuk vlees is afgesneden). Zoals te zien op deze foto gaat het hier om enkele groenbruine vlekken van ongeveer een centimeter. Deze groenbruine kleur, in combinatie met de consistentie zoals te zien op de foto past bij mest afkomstig van een varken. Dit betreft een heterdaadbevinding. In verband met de voedselveiligheid heb ik dit stuk vlees direct laten afsnijden.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat een karkas zichtbaar was verontreinigd. Zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. […]”
3. Verweerders besluitvorming berust op het standpunt dat de toezichthouder blijkens het rapport heeft waargenomen dat een varkenskarkas zichtbaar was verontreinigd met mest. Omdat deze zichtbare verontreiniging niet onmiddellijk werd verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect, is volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10, van Verordening (EG) 853/2004.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de boete terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte een boete is opgelegd op de grond dat zij de punten 7 en 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening (EG) 853/2004 heeft overtreden. Daartoe betoogt zij dat zij de bevindingen van de toezichthouder voldoende heeft betwist. Niet valt in te zien hoe de bezoedeling tegen de zwaartekracht in op de desbetreffende plek op de poot terecht heeft kunnen komen. Volgens eiseres ging het om bezoedeling met mest die voor het slachten is ontstaan en in de schroeioven is ingebrand, en dus niet om een bezoedeling die tijdens het slachten en uitslachten is ontstaan.
5.1.
De normen in Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10 van Verordening (EG) 853/2004 luiden als volgt. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften.
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
(…)
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien.
(…)
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. (…)
5.2.
Verordening nr. 853/2004, Hoofdstuk IV van bijlage III, sectie I, genaamd ‘Hygiëne bij het slachten’, beschrijft het slachtproces voor als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren in chronologische volgorde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft eerder overwogen [1] dat de onderdelen 1 tot en met 6 van hoofdstuk IV betrekking hebben op de antemortemfase, de onderdelen 7 tot en met 15 op de uitslachtfase en de onderdelen 16 en 17 op de fase na de postmortemkeuring. Gelet op deze chronologische beschrijving van de slachtfase zien onderdeel 7 en onderdeel 10 van hoofdstuk IV op de uitslachtfase. Dit betekent dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van deze fase van het slachten markeert, aan het bepaalde in onderdeel 7 en onderdeel 10 van hoofdstuk IV moet zijn voldaan.
5.3.
In een geval als het onderhavige, waarin een boete is opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Voor het bewijs dat eiseres de overtreding heeft begaan steunt verweerder op de in het rapport van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder. Volgens vaste jurisprudentie van het CBb mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.4.
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder een varkenskarkas gestempeld zag worden waarbij er nog fecale bezoedeling op de linker voorpoot aanwezig was. Het betoog dat het ging om ingebrande mest en dus niet om een bezoedeling die tijdens het slachten en uitslachten is ontstaan, volgt de rechtbank niet. Dit betoog past niet bij de observaties van de toezichthouder dat het ging om groenbruine vlekken van ongeveer een centimeter en dat deze groenbruine kleur, in combinatie met de consistentie, past bij mest afkomstig van een varken. Een toezichthouder moet in staat worden geacht mest van dergelijke schroeiplekken of verschroeide mest te kunnen onderscheiden. De plek waar de mest is aangetroffen, leidt niet tot twijfel aan de bevindingen van de toezichthouder. Karkassen worden aan de achterpoten opgehangen waardoor mest tijdens het slachtproces door de zwaartekracht op de voorpoten terecht kan komen. Dat heeft de ter zitting aanwezige toezichthouder Van Os bevestigd. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat varkens bij het verwijderen van het fecale stelsel niet constant strak naar beneden hangen, waardoor er ook op minder logische plekken fecale bezoedeling terecht kan komen. Ook kan een medewerker met vieze handen of gereedschap de poot hebben aangeraakt. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldoende komen vast te staan dat er mest op het varkenskarkas zat terwijl het karkas reeds was voorzien van een gezondheidskenmerk. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in strijd heeft gehandeld met de punten 7 en 10 van de Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening (EG) 853/2004.
5.5.
In het betoog van eiseres dat niet alleen haar medewerkers, maar ook de aanwezige medewerkers van de NVWA de bezoedeling hebben gemist, is geen grond gelegen voor het oordeel dat haar geen of een verminderd verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres haar slachtproces zo in te richten dat zij voldoet aan de hygiënevoorschriften. Zij heeft de dus ook de verantwoordelijkheid de karkassen op bezoedeling te controleren. De eventuele aanwezigheid van medewerkers van de NVWA ontslaat haar niet van die verantwoordelijkheid.
6. Eiseres betoogt dat het rapport van bevindingen haar pas ruim vijf maanden na de inspectie, en daarmee te laat, is toegezonden. Op dat moment is het volgens eiseres lastig om terug te halen wat er ten tijde van de inspectie is gebeurd, zodat zij door deze gang van zaken in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij is niet onverwijld op de hoogte gebracht van de aard en de redenen van de tegen haar ingebrachte beschuldiging en zij beschikt daardoor niet over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van haar verdediging (artikel 6, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, EVRM).
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het rapport van bevindingen in overeenstemming met artikel 5:50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toezending van het voornemen op 5 juni 2023 ter kennis van eiseres is gebracht. Verder blijkt uit het rapport dat de toezichthouder op de dag van inspectie de halchef van zijn bevindingen op de hoogte heeft gebracht en hem een rapport van bevindingen heeft aangezegd. Ook is eiseres op de dag van de inspectie per e-mailbericht ervan in kennis gesteld dat een overtreding inzake fecale bezoedeling is vastgesteld, waarbij het tijdstip van constateren is vermeld. Ook is bij het rapport van bevindingen een foto gevoegd. Eiseres heeft daarop zowel in de zienswijze als in bezwaar en beroep kunnen reageren. Er bestaat onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat eiseres niet afdoende in de gelegenheid is geweest haar verdediging als bedoeld in artikel 6 van het EVRM voor te bereiden. In het gestelde tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen.
7. Eiseres betoogt dat in dit geval sprake is van een verminderd risico voor de volksgezondheid, zodat de boete gematigd had moeten worden (artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren).
7.1.
Deze beroepsgrond houdt verband met het standpunt van eiseres dat het gaat om ingebrande mest: volgens eiseres doet de temperatuur in de schroeioven ieder risico teniet. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt dat het gaat om ingebrande mest, niet volgt. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
8. Eiseres heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor matiging van de boete. Verweerder heeft de standaardboete voor dit soort overtredingen opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding de opgelegde boete als onevenredig aan te merken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van het CBb ECLI:NL:CBB:2017:426 en ECLI:NL:CBB:2021:1029.