ECLI:NL:RBROT:2025:3685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
10/079312-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige zus

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn 11 jaar jongere zusje gedurende een periode van 12 jaar seksueel heeft misbruikt. De verdachte, geboren in 1977, heeft zijn zusje, die op het moment van de eerste misbruikhandelingen pas 5 jaar oud was, structureel en veelvuldig misbruikt tot haar 17e levensjaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster, die gedetailleerd heeft verklaard over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd gekregen, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 47.761,85, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige en verkrachting, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een feitelijke dwang door het grote leeftijdsverschil en de familierelatie. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/079312-23
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Samengevat wordt de verdachte verweten dat hij zijn 11 jaar jongere zus heeft misbruikt in de periode van 5 juli 1992 tot en met 31 augustus 2005 (van haar 4e tot haar 17e jaar). Daarbij gaat het om het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, voor haar 12e levensjaar (feit 1) en tussen haar 12e en 16e levensjaar (feit 2), en verkrachting (feit 3 primair), althans verleiding op minderjarige leeftijd tot het plegen van en/of het dulden van ontuchtige handelingen (feit 3 subsidiair).
De tenlastelegging is gebaseerd op de wetsartikelen zoals die luidden tot 1 juli 2024.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De feiten 1 en 2 kunnen worden bewezen, nu de verdachte die ook grotendeels heeft bekend. Wel dient er bij feit 1 een kortere periode bewezen te worden verklaard, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster dat het misbruik op haar 4e levensjaar, dus in 1992, is begonnen. De verdachte heeft verklaard dat het later begonnen is, namelijk toen zij vrouwelijke vormen begon aan te nemen. Voorts bestaat er in de verklaringen ruis op dit punt. Zij heeft verklaard dat het misbruik is begonnen toen de vingers van de verdachte in het verband zaten en daarbij gewezen op een foto waarop de verdachte te zien is met zijn vingers in het verband. Die foto is onvoldoende om de aanvang van het misbruik te bepalen, omdat niet kan worden vastgesteld wanneer deze foto is gemaakt. De verdachte heeft bovendien meerdere keren terug moeten gaan naar het ziekenhuis en ook toen zaten zijn vingers in het verband.
Ook dient bij beide feiten partiële vrijspraak te volgen ten aanzien van het in de vagina en/of tussen de schaamlippen brengen van één of meer voorwerp(en), omdat de verklaring van de aangeefster op dat punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De verdachte dient primair van de onder 3 ten laste gelegde verkrachting te worden vrijgesproken omdat de verdachte ontkent dat hij bij het voorval in zijn toenmalige woning aan de [adres 2] te [woonplaats] het lichaam van de aangeefster seksueel is binnengedrongen. Hij bekent alleen dat hij toen zijn penis aan haar heeft laten zien (hetgeen alleen onder 3 subsidiair ten laste is gelegd). Subsidiair dient vrijspraak te volgen voor het meermaals plegen nu enkel deze keer op de [adres 2] bewezen kan worden.
4.1.2.
Beoordeling
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde handelingen: de vermeende dader en het vermeende slachtoffer. Ook in deze zaak is dat het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen.
De aangeefster heeft een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Zij heeft specifiek verklaard over waar en hoe de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en om welke handelingen het ging. Zij is ook consistent in haar verklaring. De rechtbank acht deze verklaring daarom betrouwbaar.
De verdachte heeft de kern van het verwijt bekend. Zo heeft hij bekend meermalen zijn vingers en zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van de aangeefster te hebben gebracht. De rechtbank stelt vast dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam. Hij heeft ook bekend dat hij haar in de schaamstreek heeft betast en haar heeft getongzoend. Hij heeft verklaard dat hij deze handelingen heeft verricht gedurende een aantal jaren, met een zekere regelmaat en daarmee structureel. Voor het overige heeft de verdachte verklaard dat hij zich dit niet meer kan herinneren.
De verklaring van de aangeefster wordt dus grotendeels en op essentiële punten ondersteund door de verklaring van de verdachte. Hierdoor is reeds aan het bewijsminimum voldaan van artikel 342, tweede lid, Sv. Daarnaast zijn er andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaring van getuige [getuige] (de broer van de verdachte en de aangeefster) en de informatiestaat SKDB van de verdachte, die de verklaring van de aangeefster op punten ondersteunen. Daarbij gaat het om de data van de verhuizing van het gezin naar [adres 3] in [woonplaats] en de verhuizing van de verdachte naar de [adres 2] in [woonplaats] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Met betrekking tot de wijze waarop het misbruik heeft plaatsgevonden gaat de rechtbank daarom uit van hetgeen de aangeefster daarover heeft verklaard.
Met betrekking tot het moment waarop het misbruik is aangevangen, sluit de rechtbank aan bij een moment waarover zowel door de verdachte ter zitting als door de aangeefster in haar verklaring wordt gesproken, namelijk het moment dat de verdachte zijn vinger(s) heeft verwond aan de grasmaaier. Ter zitting heeft de verdachte verklaard op dat moment tussen de 15 en 17 jaar te zijn geweest. Nu dit moment niet exact vastgesteld kan worden, gaat de rechtbank in het midden zitten en kiest zij het moment dat de verdachte 16 jaar is geworden als het moment dat het misbruik is aangevangen.
Met inachtneming van het voorgaande acht de rechtbank op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster in de periode van 12 mei 1993 tot en met 31 augustus 2005 te [plaats] (in het ouderlijk huis en later ook in de woning van de verdachte) structureel en veelvuldig heeft misbruikt op de wijze zoals onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd. Het misbruik heeft mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam door het brengen van zijn vingers, zijn tong en voorwerpen in de vagina en tussen de schaamlippen van de aangeefster, en uit tongzoenen en het strelen over en betasten van de vagina van de aangeefster.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat de verdachte door een feitelijkheid de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster. Deze feitelijkheid bestaat uit het grote leeftijdsverschil van 11 jaar en de familierelatie tussen hem en de aangeefster. De verdachte is de grote broer van de aangeefster en was inmiddels meerderjarig (28 jaar), terwijl de aangeefster nog minderjarig was. Gelet op het leeftijdsverschil en de onderlinge gezagsverhouding binnen het gezin was er dus sprake van fysiek overwicht. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte dit overwicht heeft aangewend om de aangeefster tegen haar wil seksuele handelingen te laten ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat de aangeefster zich naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen heeft kunnen verzetten en zij zich gedwongen voelde de seksuele handelingen te ondergaan. Hierom acht de rechtbank bewezen dat aldus sprake was van verkrachting.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode
12 mei 1993tot en met 4 juli 2000 te [plaats] ,
met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] meermalen
- zijn vinger(s) en tong en één of meer voorwerp(en) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij op tijdstippen in de periode 5 juli 2000 tot en met 4 juli 2004
te [plaats] ,
met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] meermalen- zijn vinger(s) en tong en één of meer voorwerp(en) in de vagina en/of tussen de schaamlippen gebracht en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
3.
hij op tijdstippen in de periode 5 juli 2004 tot en met 31 augustus 2005 te [plaats]
door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het meermalen
- brengen van zijn, verdachtes vinger(s) en tong en één of meer voorwerpen in de vagina en/of tussen de schaamlippen en het strelen over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer] en
- tongzoenen van die [slachtoffer] ,
waarbij
die
feitelijkheid heeft bestaan uit het grote leeftijdsverschil ende familierelatie tussen hem, verdachte en die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
3 primair.
verkrachting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn 11 jaar jongere zusje gedurende een zeer lange periode (12 jaar) structureel en veelvuldig seksueel misbruikt. Zijn zusje was zeer jong toen het misbruik begon, namelijk 5 jaar, en het is doorgegaan tot haar 17e. Het misbruik heeft thuis plaatsgevonden, binnen het gezin waar zij als kind woonde en opgroeide en dus op een plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen, en door een direct familielid (haar oudere broer) die zij moest kunnen vertrouwen. Hij heeft haar meerdere malen misbruikt terwijl zij als klein kind op haar kamer aan het spelen was. Hij heeft dat onder andere gedaan door zijn vingers en voorwerpen (een beentje en accessoires van een barbiepop) in haar vagina of tussen haar schaamlippen te brengen. Later, na de verhuizing van het gezin in januari 2000 naar een andere woning, begon ook het orale misbruik. Het misbruik is doorgegaan toen de verdachte verhuisde naar een eigen woning.
De verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van de tussen hem en het slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie en zijn psychische overwicht als oudere broer. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer. Hiermee heeft de verdachte de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van het slachtoffer, iets waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is algemeen bekend dat feiten als deze langdurige psychische klachten en andere nadelige gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers en nadelig zijn voor hun psychoseksuele ontwikkeling. Ook kan het handelen van de verdachte grote gevolgen hebben voor het zelfbeeld van de slachtoffers en voor hun vertrouwen in de medemens. Uit de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot haar medische gegevens, de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring op de zitting blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het misbruik heeft tot gevolg gehad dat het slachtoffer zich zeer oncomfortabel voelde in haar eigen lichaam en een diepe eenzaamheid ervoer. Zij ontwikkelde een eetstoornis, had paniekaanvallen en ook haar seksuele ontwikkeling is verstoord geraakt. Ondanks dat zij jarenlang behandelingen heeft moeten ondergaan in verband met de problematiek als gevolg van het misbruik, worstelt zij tot op de dag van vandaag met de gevolgen van het misbruik.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 februari 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportage
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van 4 juni 2024 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Door de gedateerdheid van de tenlastelegging en het feit dat de verdachte zich niet alles herinnert heeft de reclassering niet geheel zicht gekregen op het psychosociaal functioneren van de verdachte en eventueel seksuele preoccupatie of deviante seksuele voorkeur. De reclassering heeft enige zorgen over het gedrag en de sociale vaardigheden van de verdachte ten tijde van de tenlastelegging en er zijn aanwijzingen voor een gebrekkig empathisch vermogen ten tijde van de tenlastelegging.
De reclassering ziet op dit moment geen actuele delictgerelateerde problematiek bij de verdachte. Hij heeft een stabiele baan, geen problemen met middelengebruik en sinds twee jaar een vaste relatie. Naar aanleiding van de tenlastelegging, en in verband met een hulpvraag van de verdachte, is behandeling gestart bij De Waag. Deze behandeling wordt op korte termijn afgerond. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag en de reclassering ziet geen afwijkende (seksuele) gedragingen waarvoor interventies geïndiceerd zijn. Daarom wordt geadviseerd om in geval van een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de door de verdediging op de zitting overgelegde verklaring van de behandelaren bij De Waag van 7 februari 2025. Deze verklaring houdt kort samengevat in dat de verdachte sinds 30 mei 2023 in behandeling is bij De Waag en deze behandeling was gericht op het verminderen van de risicofactoren en het leren begrijpen hoe hij tot het tenlastegelegde is gekomen. De verdachte heeft zich goed ingezet voor zijn behandeling. Het risico op recidive wordt op dit moment als zeer laag ingeschat. Na afronding van de behandeling wordt geen indicatie meer gezien voor verdere behandeling.
De houding en verklaring van de verdachte op de zitting
De verdachte heeft op de zitting een deels bekennende verklaring afgelegd. Het deel dat hij niet heeft bekend zegt hij zich niet te kunnen herinneren, met name met betrekking tot de vroege momenten van misbruik waarover zijn zusje heeft verklaard en het gebruik van voorwerpen bij het misbruik. In hoeverre hij zich dit echt niet kan herinneren of dat hij hierover geen openheid van zaken wil geven, is niet duidelijk geworden. De verdachte heeft wel verklaard dat hij zich erg schaamt voor wat hij heeft gedaan, dat hij fout is geweest en dat het hem spijt. Hij zegt dat dit nooit had mogen gebeuren en nooit meer zal gebeuren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank
gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en in plaats daarvan twee keer de maximale taakstraf van 240 dagen op te leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding. Een taakstraf doet geen recht aan de ernst van de feiten en het leed dat daarbij aan het slachtoffer is toegebracht, ook al betreft het feiten van jaren geleden, en heeft de verdachte zich ingezet voor de behandeling bij De Waag en zijn leven nu op de rit. Dit alles maakt niet dat kan worden afgezien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat de verdachte gedurende een deel van de periode waarin het onder 1 bewezen misbruik heeft plaatsgevonden ook zelf nog minderjarig was. De rechtbank ziet op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding om op grond van artikel 77b (oud) van het Wetboek van Strafrecht voor het deel van het onder 1 bewezenverklaarde waarin de verdachte ouder was dan 16 jaar, maar jonger was dan 18 jaar, te weten de periode van 12 mei 1993 tot en met 11 mei 1995, het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering en de verklaring van De Waag geen reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat er geen actuele problemen worden gezien en het recidiverisico wordt ingeschat als (zeer) laag.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Rotterdam, ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 11.761,85 aan materiële schade, bestaande uit:
reis- en verblijfkosten aangifte € 533,53;
kosten therapie 2021-2023 € 4.000,-;
parkeer- en reiskosten therapie 2021-2023 € 3.228,32;
nader te onderbouwen schade € 4.000,00.
De benadeelde vordert daarnaast een vergoeding van € 50.000,- aan immateriële schade. Zij verzoekt de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De advocaat van de benadeelde partij heeft op de zitting toegelicht dat de post nader te onderbouwen schade is opgevoerd in verband met een mogelijk hoger beroep en dat hij ervan uit gaat dat de rechtbank de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal verklaren.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de post nader te onderbouwen schade en tot toewijzing van het overige deel van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De posten 1, 2 en 3 van de vordering tot vergoeding van de materiële schade zijn toewijsbaar, maar ten aanzien van post 4 (de nader te onderbouwen schade) dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Niet betwist wordt dat ook sprake is van immateriële schade. Het oorspronkelijk daarvoor gevorderde bedrag van € 25.000,- is begrijpelijk. Het gevorderde bedrag is daarna verhoogd naar € 50.000,- onder verwijzing naar een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Deze zaak is niet vergelijkbaar. Een lagere vergoeding dan € 50.000,- is billijk.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schade, bestaande uit de posten 1, 2 en 3, van een totaalbedrag van € 7.761,85, is voldoende onderbouwd, door de verdediging niet weersproken en op de wet gegrond. Dit deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post nader te onderbouwen schade voor een bedrag van € 4.000,- zal de vordering worden afgewezen, omdat deze wordt betwist en niet is onderbouwd.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde seksuele misbruik rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De aard en de ernst van de normschending, een en ander als tot uitdrukking is gebracht in de bewijsvoering en strafmotivering, brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder B, van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake is (vgl. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1496).
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 40.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd. Het seksuele misbruik gedurende een lange periode van 12 jaar, heeft zoals reeds overwogen, blijkens de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot haar medische gegevens, de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring heel veel negatieve gevolgen voor haar gehad. Het heeft een enorme impact op haar gehad. Zij is voor haar leven getekend. Zij heeft geen onbezorgde jeugd gehad en dit is nooit meer terug te draaien.
Wettelijke rente, kosten en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank sluit voor wat betreft de wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade aan bij het moment van het ontstaan van de schade. De posten zien op een totaalbedrag van meerdere kosten in een bepaalde periode. Daarbij zal een datum worden gekozen in het midden van deze periode.
De rechtbank wijst de wettelijke rente toe:
  • ten aanzien van de reis- en verblijfkosten aangifte € 533,53, vanaf 1 augustus 2022;
  • ten aanzien van de kosten therapie 2021-2023 € 4.000,-, vanaf 1 oktober 2022;
  • ten aanzien van de parkeer- en reiskosten therapie 2021-2023 € 3.228,32, vanaf 1 oktober 2022.
Ten aanzien van de immateriële schade gaat de rechtbank voor de wettelijke rente uit van de datum in het midden van de bewezen verklaarde periode. De rechtbank bepaalt daarom dat het te vergoeden schadebedrag ten aanzien van immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 1999.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opgelegd. Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de Staat moet betalen, die dit bedrag vervolgens uitkeert aan de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 77b (oud), 242 (oud), 244 (oud) en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 47.761,85 (zegge: zevenenveertig duizend zevenhonderdeenenzestig euro en vijfentachtig eurocent), bestaande uit € 7.761,85 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de volgende data:
  • ten aanzien van de reis- en verblijfkosten aangifte € 533,53, vanaf 1 augustus 2022;
  • ten aanzien van de kosten therapie 2021-2023 € 4.000,-, vanaf 1 oktober 2022;
  • ten aanzien van de parkeer- en reiskosten therapie 2021-2023 € 3.228,32, vanaf 1 oktober 2022.
ten aanzien van de immateriële schade vanaf 1 juli 1999,
tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 47.761,85(hoofdsom,
zegge: zevenenveertig duizend zevenhonderdeenenzestig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de volgende data:
  • ten aanzien van de reis- en verblijfkosten aangifte € 533,53, vanaf 1 augustus 2022;
  • ten aanzien van de kosten therapie 2021-2023 € 4.000,-, vanaf 1 oktober 2022;
  • ten aanzien van de parkeer- en reiskosten therapie 2021-2023 € 3.228,32, vanaf 1 oktober 2022.
  • ten aanzien van de immateriële schade vanaf 1 juli 1999,
tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 47.761,85niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van 273 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. B. Vaz en B.C.M. Sprenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 5 juli 1992 tot en met 4 juli 2000
te [plaats] ,
met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
- zijn vinger(s) en/of tong en/of één of meer voorwerp(en) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
(art 244 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 5 juli 2000 tot en met 4 juli 2004
te [plaats] ,
met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
- zijn vinger(s) en/of tong en/of één of meer voorwerp(en) in de vagina en/of tussen de schaamlippen gebracht en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
(art 245 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 5 juli 2004 tot en met 31 augustus 2005 te [plaats]
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- brengen van zijn, verdachtes vinger(s) en/of tong en/of één of meer voorwerpen in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of het strelen over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer] ,
waarbij het geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft bestaan uit het grote leeftijdsverschil en/of de familierelatie tussen hem, verdachte en die [slachtoffer] ;
(art 242 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2004 tot en met 1
september 2005 te [plaats] ,
telkens door giften of beloften van geld of goed, misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten
- het (grote) leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en [slachtoffer] en/of
- de familierelatie tussen hem, verdachte en [slachtoffer] en/of
- de kwetsbaarheid en/of beïnvloedbaarheid en/of gemoedstoestand van die [slachtoffer] ,
een persoon, [slachtoffer] (geboren op 05-07-1988 ), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal,
- brengen van zijn, vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen, althans betasten van en/of strelen over die vagina en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- tonen van zijn penis aan die [slachtoffer] ,
te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden;
(art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 248a Wetboek van Strafrecht)