4.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte moet van beide feiten worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft uitgebreid bij de politie verklaard dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met wederzijdse instemming. Die handelingen waren – anders dan door de aangeefster is verklaard – niet tegen haar wil. De verdachte en de aangeefster hadden ten tijde van de ten laste gelegde feiten al twee jaar een seksrelatie (‘friends with benefits’), waarbij zij geregeld seks met elkaar hadden. Er waren dan ook geen omstandigheden op basis waarvan de verdachte wist of had moeten weten dat zij deze handelingen niet met hem wilde. Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs voor dwang in het dossier. Ook is er geen DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte meent dat sprake is van valse aangiftes door de aangeefster. Hij denkt dat het motief hiervoor gelegen is in het feit dat zij een relatie met hem wilde en hij dat niet wilde.
Verder wordt ten aanzien van de afzonderlijke feiten het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Er is geen (steun)bewijs voor het seksueel binnendringen van de vagina met de vingers. De verdachte ontkent dit ook. De verklaring van de moeder van de aangeefster kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze niet betrouwbaar is. Verder kan de verklaring van de buurvrouw [persoon A] ook niet bijdragen aan het bewijs omdat deze niets kan zeggen over de seks tegen de wil. Er is daarom geen bewijs voor opzetverkrachting.
Subsidiair wordt aangevoerd dat de gekwalificeerde variant van opzetverkrachting niet kan worden bewezen, omdat er geen steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de dwang, het geweld of de bedreiging.
Ten aanzien van feit 2
Er is geen sprake geweest van opzetaanranding. De verdachte heeft verklaard dat er niets is gebeurd tegen de wil van de aangeefster. De ten laste gelegde handelingen ontkent hij. Het geldbedrag van € 2.000,- heeft de aangeefster naar hem overgemaakt omdat hij een weddenschap had gewonnen. Er ontbreekt ook verder ondersteunend bewijs ten aanzien van de aangifte.
Subsidiair wordt aangevoerd dat de gekwalificeerde variant van opzetaanranding niet kan worden bewezen, omdat er geen steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de dwang, het geweld of de bedreiging.
4.1.2.Beoordeling
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde handelingen: de vermeende dader en het vermeende slachtoffer. Ook in deze zaak is dat het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van de aangeefster, in die zin dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van de aangeefster. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige (in dit geval de aangeefster) aan de betrokken andere getuige heeft verteld, levert onvoldoende steun op. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming wel voldoende steunbewijs opleveren (zie onder meer HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117). Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster ten aanzien van de feiten 1 en 2
De aangeefster heeft met betrekking tot het voorval op 2 juli 2024 (feit 2) vrijwel direct (diezelfde avond) een melding gedaan bij de politie dat zij door de verdachte is bedreigd en zonder toestemming door hem is aangeraakt. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft zij een gedetailleerde verklaring afgelegd. De volgende dag vond een informatief gesprek zeden plaats en zij heeft op 17 augustus 2024 aangifte gedaan en heeft toen een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd.
Ook ten aanzien van het tweede voorval, dat plaatsvond op 20 augustus 2024, heeft zij zeer kort na het voorval een verklaring afgelegd tegenover de politie. Zij was direct na dit voorval de woning van voor haar onbekende buren in gevlucht en nadat zij de politie hadden gebeld en de politie 10 minuten later ter plaatse kwam, heeft zij tegenover de politie haar verhaal gedaan. Vervolgens heeft ook ten aanzien van dit feit een informatief gesprek zeden plaatsgevonden, op 20 augustus 2024, gevolgd door een uitgebreide en gedetailleerde aangifte door haar op 28 augustus 2024.
Op 18 december 2024 is de aangeefster bij de rechter-commissaris als getuige gehoord en ook daar heeft zij in detail en uitgebreid verklaard over beide voorvallen.
Haar verklaringen ten aanzien van beide gebeurtenissen zijn niet alleen uitgebreid en gedetailleerd, maar bovendien ook consistent. De rechtbank acht deze verklaringen daarom betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te concluderen dat er sprake is van onbetrouwbare of zelfs valse aangiftes door de aangeefster. Het klopt dat zij ook zelf heeft verklaard (in haar aangifte en bij de rechter-commissaris) dat zij voor het voorval op 2 juli 2024 had aangegeven dat zij graag een relatie met de verdachte wilde, maar dat hij erbij bleef dat hij alleen ‘friends with benefits’ wilde blijven. Er is echter geen begin van aannemelijkheid voor de stelling van de verdachte dat zij om die reden uit was op een ‘wraakactie’ en daarom valse aangiftes heeft gedaan. Dat strookt niet met de consistentie in haar verklaringen. Bovendien is sprake van aangiftes ten aanzien van twee afzonderlijke incidenten en vond het tweede incident plaats op het moment dat er al langere tijd geen contact meer tussen hen was (sinds het eerste incident) en geheel op initiatief van de verdachte en op een voor de aangeefster onverwacht moment. Hij benaderde haar opnieuw, toen zij uit de tram stapte en onderweg was naar haar huis. Het is gelet daarop niet aannemelijk dat haar op die dag tegenover de politie afgelegde verklaring door haar van tevoren is bedacht.
Bewijs feit 1 (opzetverkrachting op 20 augustus 2024)
De rechtbank stelt vast dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefster ten aanzien het voorval op 20 augustus 2024.
Allereerst worden deze op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft bekend dat hij haar zag in de tram en, toen hij zag dat zij uitstapte, ook uit de tram is gestapt en achter haar aan is gelopen en haar toen heeft aangesproken en vervolgens met haar haar woning binnen is gegaan. Hij verklaart dat daar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die onder meer bestonden of mede bestonden uit het pijpen (binnendringen met zijn penis in haar mond) en zoenen. De rechtbank stelt vast dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat dit heeft plaatsgevonden.
Ook is er steunbewijs op andere onderdelen van de verklaring van de aangeefster, namelijk ten aanzien van wat er direct daarna is gebeurd. De aangeefster heeft verklaard dat zij haar telefoon ging pakken in de gang en toen kon vluchten. Zij is halfnaakt, met alleen haar blouse en onderbroek aan, naar buiten gerend, en heeft bij twee buren aangebeld maar daar werd niet opengedaan. Vervolgens zag zij dat er bij andere buren een deur open stond. De verdachte was achter haar aangerend en pakte haar toen vast en wilde dat zij weer naar binnen ging. De aangeefster begon te schreeuwen en duwde de verdachte van zich af. De verdachte vluchtte weg en de aangeefster rende de woning waarvan de deur open stond binnen. De verklaring van de aangeefster wordt op punten ondersteund door de verklaring van de verdachte, camerabeelden van een ringdeurbel van één van de woningen en het geluid daarbij en de verklaring van de bewoner van de woning bij wie zij naar binnen was gerend (getuige [persoon A] ). De rechtbank beschouwt deze getuige als onafhankelijke getuige, aangezien de aangeefster en zij elkaar niet kenden. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat de aangeefster ineens halfnaakt in haar woning stond en aan het hyperventileren was en dat zij zo in een paniekaanval zat dat zij een paar minuten lang niet aanspreekbaar was. Deze verklaring houdt een zelfstandige, eigen waarneming in van de gemoedstoestand van de aangeefster direct na het plaatsvinden van het strafbare feit. De rechtbank zal haar verklaring dan ook gebruiken voor het bewijs. Verder is op de camerabeelden van de ringdeurbel te horen dat de aangeefster tegen de verdachte “nee, je stopt” en “niet doen” schreeuwt. Dit alles biedt ondersteuning ten aanzien van de verklaring van de aangeefster dat sprake was van seksuele handelingen tegen haar wil. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat de aangeefster hem vrijwillig pijpte, dan ook ongeloofwaardig. Nu de rechtbank uitgaat van de verklaringen van de aangeefster stelt de rechtbank vast dat bij de aangeefster de wil ontbrak ten aanzien van het seksuele contact, ook ten aanzien van het binnendringen van de vagina met de vingers. De omstandigheid dat zij in haar onderbroek (string) de straat op is gerend, is ook ondersteunend ten aanzien van haar verklaring dat de verdachte daarvoor in haar woning ook haar broek uit heeft gedaan en met zijn vingers in haar vagina is gegaan.
De rechtbank acht daarom opzetverkrachting wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bovenstaande, gaat de rechtbank ook ten aanzien van hetgeen voorafgaand aan de seksuele handelingen heeft plaatsgevonden uit van de verklaring van de aangeefster. Op basis daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de opzetverkrachting is voorafgegaan van geweld en bedreiging door de verdachte op de wijze zoals ten laste is gelegd. Door het handelen van de verdachte heeft hij met geweld en bedreiging het seksuele contact doorgezet. De verdachte heeft zodanige pressie op de aangeefster uitgeoefend dat de aangeefster niet de mogelijkheid had een vrije keuze te maken. De verdachte heeft moeten begrijpen dat de aangeefster de seksuele handelingen onder dwang heeft moeten ondergaan.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting, zoals ten laste gelegd onder 1.
Bewijs feit 2 (opzetaanranding op 2 juli 2024)
Ook voor de verklaringen van de aangeefster ten aanzien van het voorval op 2 juli 2024 acht de rechtbank voldoende steunbewijs aanwezig.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar via SnapChat had gevraagd om die dag naar hem te komen en dat zij dat heeft gedaan. Zij heeft verklaard over de seksuele handelingen die hij bij haar heeft verricht, namelijk dat hij onder haar kleding haar linkerborst heeft aangeraakt/vastgepakt en erin heeft geknepen en dat dit tegen haar wil plaatsvond en zij meerdere keren heeft gezegd dat dit niet goed voelde en dat zij dit niet wilde. Ook heeft zij verklaard dat hij seks (een ‘snelle jelle’) wilde, maar zij aangaf dat dat niet goed voelde. Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van de verdachte. Hij ontkent haar te hebben aangeraakt op de wijze zoals zij heeft verklaard en zoals ten laste is gelegd en dat hij seksuele handelingen heeft verricht tegen haar wil, maar zijn verklaringen komen wel op andere punten overeen met die van de aangeefster. Hij erkent namelijk dat zij bij hem in zijn woning was, dat het initiatief om bij hem thuis af te spreken bij hem vandaan kwam (zoals ook bij voorgaande keren, omdat hij seks wilde) en dat hij haar ook heeft aangeraakt (gezoend en geknuffeld). Ook heeft hij verklaard dat zij aangaf dat zij geen seks wilde. Verder heeft hij verklaard dat het klopt dat zij toen € 2.000,- aan hem heeft overgemaakt.
Ten aanzien van de verklaring van de aangeefster dat zij het geldbedrag van € 2.000,- moest overmaken of uit het raam moest springen, wordt deze ondersteund door het bij haar aangifte gevoegde bankafschrift waarop deze overschrijving op deze datum is vermeld.
De verklaring van de verdachte dat de overmaking van dit geldbedrag heeft plaatsgevonden in verband met een weddenschap om het bemachtigen door de verdachte van het telefoonnummer van de aangeefster acht de rechtbank, mede gelet op de hoogte van dit bedrag en de verklaring van de aangeefster dat deze weddenschap een bedrag van € 90,- betrof, ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van de aangeefster. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, toen zij bij hem thuis was, tegen haar geweld heeft gebruikt en haar heeft bedreigd en dwang heeft uitgeoefend op de wijze zoals ten laste gelegd, namelijk door:
- haar in haar gezicht te slaan, en dreigend de woorden toe te voegen: ‘volgens mij ben jij vergeten wie ik ben’ en dat hij haar KO ging slaan’;
- haar bij haar nek vast/beet te pakken en;
- haar te dwingen € 2.000,- aan hem over te maken of uit het raam te springen.
Dit alles is voorafgegaan aan de door hem verrichte seksuele handelingen, die tegen haar wil zijn verricht, hetgeen zij ook aan de verdachte kenbaar maakte. Door het handelen van verdachte heeft hij met dwang, geweld en bedreiging de seksuele handelingen verricht. De verdachte heeft namelijk voor deze handelingen de aangeefster gechanteerd door haar voor de keuze te stellen € 2.000,- te betalen of anders uit het raam te springen. Ook heeft de verdachte genoemd geweld toegepast. De verdachte heeft hiermee zodanige pressie op de aangeefster uitgeoefend dat de aangeefster niet, dan wel in verminderde mate de mogelijkheid had een vrije keuze te maken. De verdachte heeft moeten begrijpen dat de aangeefster de seksuele handelingen onder dwang heeft moeten ondergaan.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de gekwalificeerde opzetaanranding, zoals ten laste gelegd onder 2, wettig en overtuigend bewezen is.