ECLI:NL:RBROT:2025:3686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
10/283742-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde opzetaanranding en gekwalificeerde opzetverkrachting met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, die werd beschuldigd van gekwalificeerde opzetaanranding en gekwalificeerde opzetverkrachting. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en voldoende steunbewijs aanwezig was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de veroordeling werd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd, dat dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige zedendelicten, waarbij hij de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer had geschonden. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op het slachtoffer, die ernstige psychische klachten had ontwikkeld als gevolg van de misdrijven. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 12.000,- toegewezen, bestaande uit € 2.000,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/283742-24
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. S. Aarts, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde gekwalificeerde opzetverkrachting en de onder 2 ten laste gelegde gekwalificeerde opzetaanranding;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer] , te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 week per overtreding van de maatregel met een maximum van 6 maanden, voor een periode van 3 jaar, waarbij deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van beide feiten worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft uitgebreid bij de politie verklaard dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met wederzijdse instemming. Die handelingen waren – anders dan door de aangeefster is verklaard – niet tegen haar wil. De verdachte en de aangeefster hadden ten tijde van de ten laste gelegde feiten al twee jaar een seksrelatie (‘friends with benefits’), waarbij zij geregeld seks met elkaar hadden. Er waren dan ook geen omstandigheden op basis waarvan de verdachte wist of had moeten weten dat zij deze handelingen niet met hem wilde. Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs voor dwang in het dossier. Ook is er geen DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte meent dat sprake is van valse aangiftes door de aangeefster. Hij denkt dat het motief hiervoor gelegen is in het feit dat zij een relatie met hem wilde en hij dat niet wilde.
Verder wordt ten aanzien van de afzonderlijke feiten het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Er is geen (steun)bewijs voor het seksueel binnendringen van de vagina met de vingers. De verdachte ontkent dit ook. De verklaring van de moeder van de aangeefster kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze niet betrouwbaar is. Verder kan de verklaring van de buurvrouw [persoon A] ook niet bijdragen aan het bewijs omdat deze niets kan zeggen over de seks tegen de wil. Er is daarom geen bewijs voor opzetverkrachting.
Subsidiair wordt aangevoerd dat de gekwalificeerde variant van opzetverkrachting niet kan worden bewezen, omdat er geen steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de dwang, het geweld of de bedreiging.
Ten aanzien van feit 2
Er is geen sprake geweest van opzetaanranding. De verdachte heeft verklaard dat er niets is gebeurd tegen de wil van de aangeefster. De ten laste gelegde handelingen ontkent hij. Het geldbedrag van € 2.000,- heeft de aangeefster naar hem overgemaakt omdat hij een weddenschap had gewonnen. Er ontbreekt ook verder ondersteunend bewijs ten aanzien van de aangifte.
Subsidiair wordt aangevoerd dat de gekwalificeerde variant van opzetaanranding niet kan worden bewezen, omdat er geen steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de dwang, het geweld of de bedreiging.
4.1.2.
Beoordeling
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde handelingen: de vermeende dader en het vermeende slachtoffer. Ook in deze zaak is dat het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van de aangeefster, in die zin dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van de aangeefster. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige (in dit geval de aangeefster) aan de betrokken andere getuige heeft verteld, levert onvoldoende steun op. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming wel voldoende steunbewijs opleveren (zie onder meer HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster ten aanzien van de feiten 1 en 2
De aangeefster heeft met betrekking tot het voorval op 2 juli 2024 (feit 2) vrijwel direct (diezelfde avond) een melding gedaan bij de politie dat zij door de verdachte is bedreigd en zonder toestemming door hem is aangeraakt. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft zij een gedetailleerde verklaring afgelegd. De volgende dag vond een informatief gesprek zeden plaats en zij heeft op 17 augustus 2024 aangifte gedaan en heeft toen een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd.
Ook ten aanzien van het tweede voorval, dat plaatsvond op 20 augustus 2024, heeft zij zeer kort na het voorval een verklaring afgelegd tegenover de politie. Zij was direct na dit voorval de woning van voor haar onbekende buren in gevlucht en nadat zij de politie hadden gebeld en de politie 10 minuten later ter plaatse kwam, heeft zij tegenover de politie haar verhaal gedaan. Vervolgens heeft ook ten aanzien van dit feit een informatief gesprek zeden plaatsgevonden, op 20 augustus 2024, gevolgd door een uitgebreide en gedetailleerde aangifte door haar op 28 augustus 2024.
Op 18 december 2024 is de aangeefster bij de rechter-commissaris als getuige gehoord en ook daar heeft zij in detail en uitgebreid verklaard over beide voorvallen.
Haar verklaringen ten aanzien van beide gebeurtenissen zijn niet alleen uitgebreid en gedetailleerd, maar bovendien ook consistent. De rechtbank acht deze verklaringen daarom betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te concluderen dat er sprake is van onbetrouwbare of zelfs valse aangiftes door de aangeefster. Het klopt dat zij ook zelf heeft verklaard (in haar aangifte en bij de rechter-commissaris) dat zij voor het voorval op 2 juli 2024 had aangegeven dat zij graag een relatie met de verdachte wilde, maar dat hij erbij bleef dat hij alleen ‘friends with benefits’ wilde blijven. Er is echter geen begin van aannemelijkheid voor de stelling van de verdachte dat zij om die reden uit was op een ‘wraakactie’ en daarom valse aangiftes heeft gedaan. Dat strookt niet met de consistentie in haar verklaringen. Bovendien is sprake van aangiftes ten aanzien van twee afzonderlijke incidenten en vond het tweede incident plaats op het moment dat er al langere tijd geen contact meer tussen hen was (sinds het eerste incident) en geheel op initiatief van de verdachte en op een voor de aangeefster onverwacht moment. Hij benaderde haar opnieuw, toen zij uit de tram stapte en onderweg was naar haar huis. Het is gelet daarop niet aannemelijk dat haar op die dag tegenover de politie afgelegde verklaring door haar van tevoren is bedacht.
Bewijs feit 1 (opzetverkrachting op 20 augustus 2024)
De rechtbank stelt vast dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefster ten aanzien het voorval op 20 augustus 2024.
Allereerst worden deze op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft bekend dat hij haar zag in de tram en, toen hij zag dat zij uitstapte, ook uit de tram is gestapt en achter haar aan is gelopen en haar toen heeft aangesproken en vervolgens met haar haar woning binnen is gegaan. Hij verklaart dat daar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die onder meer bestonden of mede bestonden uit het pijpen (binnendringen met zijn penis in haar mond) en zoenen. De rechtbank stelt vast dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat dit heeft plaatsgevonden.
Ook is er steunbewijs op andere onderdelen van de verklaring van de aangeefster, namelijk ten aanzien van wat er direct daarna is gebeurd. De aangeefster heeft verklaard dat zij haar telefoon ging pakken in de gang en toen kon vluchten. Zij is halfnaakt, met alleen haar blouse en onderbroek aan, naar buiten gerend, en heeft bij twee buren aangebeld maar daar werd niet opengedaan. Vervolgens zag zij dat er bij andere buren een deur open stond. De verdachte was achter haar aangerend en pakte haar toen vast en wilde dat zij weer naar binnen ging. De aangeefster begon te schreeuwen en duwde de verdachte van zich af. De verdachte vluchtte weg en de aangeefster rende de woning waarvan de deur open stond binnen. De verklaring van de aangeefster wordt op punten ondersteund door de verklaring van de verdachte, camerabeelden van een ringdeurbel van één van de woningen en het geluid daarbij en de verklaring van de bewoner van de woning bij wie zij naar binnen was gerend (getuige [persoon A] ). De rechtbank beschouwt deze getuige als onafhankelijke getuige, aangezien de aangeefster en zij elkaar niet kenden. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat de aangeefster ineens halfnaakt in haar woning stond en aan het hyperventileren was en dat zij zo in een paniekaanval zat dat zij een paar minuten lang niet aanspreekbaar was. Deze verklaring houdt een zelfstandige, eigen waarneming in van de gemoedstoestand van de aangeefster direct na het plaatsvinden van het strafbare feit. De rechtbank zal haar verklaring dan ook gebruiken voor het bewijs. Verder is op de camerabeelden van de ringdeurbel te horen dat de aangeefster tegen de verdachte “nee, je stopt” en “niet doen” schreeuwt. Dit alles biedt ondersteuning ten aanzien van de verklaring van de aangeefster dat sprake was van seksuele handelingen tegen haar wil. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat de aangeefster hem vrijwillig pijpte, dan ook ongeloofwaardig. Nu de rechtbank uitgaat van de verklaringen van de aangeefster stelt de rechtbank vast dat bij de aangeefster de wil ontbrak ten aanzien van het seksuele contact, ook ten aanzien van het binnendringen van de vagina met de vingers. De omstandigheid dat zij in haar onderbroek (string) de straat op is gerend, is ook ondersteunend ten aanzien van haar verklaring dat de verdachte daarvoor in haar woning ook haar broek uit heeft gedaan en met zijn vingers in haar vagina is gegaan.
De rechtbank acht daarom opzetverkrachting wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bovenstaande, gaat de rechtbank ook ten aanzien van hetgeen voorafgaand aan de seksuele handelingen heeft plaatsgevonden uit van de verklaring van de aangeefster. Op basis daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de opzetverkrachting is voorafgegaan van geweld en bedreiging door de verdachte op de wijze zoals ten laste is gelegd. Door het handelen van de verdachte heeft hij met geweld en bedreiging het seksuele contact doorgezet. De verdachte heeft zodanige pressie op de aangeefster uitgeoefend dat de aangeefster niet de mogelijkheid had een vrije keuze te maken. De verdachte heeft moeten begrijpen dat de aangeefster de seksuele handelingen onder dwang heeft moeten ondergaan.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting, zoals ten laste gelegd onder 1.
Bewijs feit 2 (opzetaanranding op 2 juli 2024)
Ook voor de verklaringen van de aangeefster ten aanzien van het voorval op 2 juli 2024 acht de rechtbank voldoende steunbewijs aanwezig.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar via SnapChat had gevraagd om die dag naar hem te komen en dat zij dat heeft gedaan. Zij heeft verklaard over de seksuele handelingen die hij bij haar heeft verricht, namelijk dat hij onder haar kleding haar linkerborst heeft aangeraakt/vastgepakt en erin heeft geknepen en dat dit tegen haar wil plaatsvond en zij meerdere keren heeft gezegd dat dit niet goed voelde en dat zij dit niet wilde. Ook heeft zij verklaard dat hij seks (een ‘snelle jelle’) wilde, maar zij aangaf dat dat niet goed voelde. Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van de verdachte. Hij ontkent haar te hebben aangeraakt op de wijze zoals zij heeft verklaard en zoals ten laste is gelegd en dat hij seksuele handelingen heeft verricht tegen haar wil, maar zijn verklaringen komen wel op andere punten overeen met die van de aangeefster. Hij erkent namelijk dat zij bij hem in zijn woning was, dat het initiatief om bij hem thuis af te spreken bij hem vandaan kwam (zoals ook bij voorgaande keren, omdat hij seks wilde) en dat hij haar ook heeft aangeraakt (gezoend en geknuffeld). Ook heeft hij verklaard dat zij aangaf dat zij geen seks wilde. Verder heeft hij verklaard dat het klopt dat zij toen € 2.000,- aan hem heeft overgemaakt.
Ten aanzien van de verklaring van de aangeefster dat zij het geldbedrag van € 2.000,- moest overmaken of uit het raam moest springen, wordt deze ondersteund door het bij haar aangifte gevoegde bankafschrift waarop deze overschrijving op deze datum is vermeld.
De verklaring van de verdachte dat de overmaking van dit geldbedrag heeft plaatsgevonden in verband met een weddenschap om het bemachtigen door de verdachte van het telefoonnummer van de aangeefster acht de rechtbank, mede gelet op de hoogte van dit bedrag en de verklaring van de aangeefster dat deze weddenschap een bedrag van € 90,- betrof, ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van de aangeefster. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, toen zij bij hem thuis was, tegen haar geweld heeft gebruikt en haar heeft bedreigd en dwang heeft uitgeoefend op de wijze zoals ten laste gelegd, namelijk door:
- haar in haar gezicht te slaan, en dreigend de woorden toe te voegen: ‘volgens mij ben jij vergeten wie ik ben’ en dat hij haar KO ging slaan’;
- haar bij haar nek vast/beet te pakken en;
- haar te dwingen € 2.000,- aan hem over te maken of uit het raam te springen.
Dit alles is voorafgegaan aan de door hem verrichte seksuele handelingen, die tegen haar wil zijn verricht, hetgeen zij ook aan de verdachte kenbaar maakte. Door het handelen van verdachte heeft hij met dwang, geweld en bedreiging de seksuele handelingen verricht. De verdachte heeft namelijk voor deze handelingen de aangeefster gechanteerd door haar voor de keuze te stellen € 2.000,- te betalen of anders uit het raam te springen. Ook heeft de verdachte genoemd geweld toegepast. De verdachte heeft hiermee zodanige pressie op de aangeefster uitgeoefend dat de aangeefster niet, dan wel in verminderde mate de mogelijkheid had een vrije keuze te maken. De verdachte heeft moeten begrijpen dat de aangeefster de seksuele handelingen onder dwang heeft moeten ondergaan.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de gekwalificeerde opzetaanranding, zoals ten laste gelegd onder 2, wettig en overtuigend bewezen is.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 augustus 2024 te Rotterdam met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- die [slachtoffer] te zoenen en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen/bewegen
- meermaals het hoofd van die [slachtoffer] te pakken en naar zijn penis te duwen/brengen en vervolgens zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door geweld en bedreiging, door
- die [slachtoffer] bij de arm te pakken en mee te sleuren en haar dreigend de woorden toe te voegen dat ze moest lopen anders zou hij haar KO slaan en
- de sleutels van de woning van die [slachtoffer] hardhandig uit haar handen te pakken en die [slachtoffer] vervolgens naar binnen te duwen en
- die [slachtoffer] op de bank te leggen en vervolgens bovenop haar te gaan zitten;
2.
hij op 2 juli 2024 te Rotterdam met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- de borst van die [slachtoffer] aan te raken/vast te pakken en vervolgens in de borst van die [slachtoffer] te knijpen en
- de billen van die [slachtoffer] aan te raken/vast te pakken en vervolgens in de billen van die [slachtoffer] te knijpen
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzet aanranding werd voorafgegaan door dwang, geweld en bedreiging, door
- die [slachtoffer] te slaan en dreigend de woorden toe te voegen: 'volgens mij ben jij vergeten wie ik ben' en dat hij haar KO ging slaan en
- die [slachtoffer] bij haar nek vast/beet te pakken en
- die [slachtoffer] te dwingen 2000 euro aan hem over te maken of uit het raam te springen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzetverkrachting voorafgegaan door geweld en bedreiging;
2.
opzetaanranding voorafgegaan door dwang, geweld en bedreiging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tweemaal in korte tijd schuldig gemaakt aan zedenmisdrijven jegens hetzelfde slachtoffer, te weten gekwalificeerde opzetaanranding en gekwalificeerde opzetverkrachting. Hij heeft haar aangerand door haar, na gebruik van geweld, bedreigingen en dwang, te betasten bij haar borst en billen. Na dit voorval was de seksrelatie die zij tot dan toe hadden, verbroken. Het slachtoffer had hem op SnapChat geblokkeerd en zij hadden geen contact meer. Ruim anderhalve maand daarna zag hij haar in de tram, achtervolgde hij haar, pakte haar sleutels, sleurde haar haar woning in en verkrachtte hij haar daar onder geweld en bedreiging, middels het binnendringen met zijn vingers in haar vagina en met zijn penis in haar mond. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer geschonden en misbruik gemaakt van haar vertrouwen en kwetsbaarheid. Het tweede incident vond bovendien plaats in haar eigen woning waar zij zich veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft niet stilgestaan bij de impact van zijn handelen op het slachtoffer en heeft zijn eigen behoeftes vooropgesteld. De nadelige gevolgen en de impact van wat er is gebeurd voor het slachtoffer zijn ook gebleken uit de aangiftes, de toelichting op de vordering benadeelde partij en de toegezonden verklaring van haar behandelaar. Onder meer is bij haar sprake van ernstige slaapproblemen, angstgevoelens, herbelevingen en concentratiestoornissen. Zij is onder behandeling voor haar klachten bij een psycholoog en Stichting Arosa. Zij durfde niet meer alleen thuis te blijven en is daarom tijdelijk bij haar moeder ingetrokken en daarna verhuisd naar een andere woning. De verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen lusten en niet aan de gevolgen van zijn handelingen voor het slachtoffer. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 december 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Vanwege de ontkenning van het delict en de beperkte delictgeschiedenis kan de reclassering geen delictanalyse maken, delictgerelateerde factoren en risicofactoren vaststellen en vanuit haar professioneel oordeel een inschatting maken van de recidivekans. Wel komt uit de risico-taxatie naar voren dat de verdachte valt binnen de normgroep met een lage kans op algemene recidive en een gemiddelde kans op een geweldsdelict.
Er komen vanuit het onderzoek geen opvallende problemen naar voren in het leven van de verdachte. Hij zorgt vanuit gedeeld gezag voor zijn tweejarige dochter, hij heeft een vaste baan bij de gemeente en een huurwoning. Er zijn geen aanwijzingen voor middelengebruik, een verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek. Hij ontkent zich in de relatie met de aangeefster jaloers, dwingend en agressief te hebben opgesteld. In het verleden gokte hij, maar hier zou hij sinds anderhalf jaar mee gestopt zijn. Vanuit het referentenonderzoek wordt hij omschreven als een sociale, serieuze en aan zijn dochter en familie toegewijde man. Vanwege schulden zit hij in de schuldsanering en heeft sinds 2020 een bewindvoerder. Hij heeft verder geen hulpvragen. Hij maakt zich door de detentie wel veel zorgen over het mogelijke verlies van zijn woning en zijn werk, en dat hij momenteel (nu hij in voorlopige hechtenis verblijft) niet voor zijn dochter kan zorgen. De reclassering schat in dat hij bij oplegging van een gevangenisstraf naar alle waarschijnlijkheid zijn woning en zijn werk zal verliezen. Ook zal dan het goed lopende schuldsaneringstraject stagneren en kan hij binnen het gedeeld gezag niet voor zijn tweejarige dochter zorgen.
De reclassering ziet gelet op het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten voor het binnen een voorwaardelijk strafdeel opstellen van interventies gericht op gedragsverandering. Wel ziet de reclassering een contactverbod met de aangeefster als beschermende factor voor de recidivekans. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de aangeefster en een locatieverbod voor de wijk Reyeroord in de gemeente Rotterdam. Ook wordt in overweging gegeven om dit contactverbod in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank
gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin wordt meegewogen dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer, die een licht verstandelijke beperking heeft en bij de gemeente werkzaam is via een garantiebaan, en de verkrachting heeft plaatsgevonden in haar eigen woning, waar zij zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank acht de proceshouding van de verdachte laakbaar. Hij heeft tegen de klippen op ontkend en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Ook dat wordt meegewogen bij de hoogte van de straf. Anderzijds wordt ook in aanmerking genomen dat de verdachte, gelet op het reclasseringsrapport, zijn leven op de rit lijkt te hebben. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.
Nu de reclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van deze straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen, met de algemene voorwaarde en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank laat een locatieverbod achterwege omdat de verdachte niet weet waar het slachtoffer nu woont. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en het slachtoffer te beschermen tegen mogelijk herhaald belastend gedrag van de verdachte.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarde, inhoudende het contactverbod met het slachtoffer, ook dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De verdachte heeft kort na elkaar twee ernstige zedendelicten begaan jegens het slachtoffer en is haar bij het tweede feit gaan opzoeken nadat het contact was verbroken. Ondanks dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen contact meer met haar wil, ziet de rechtbank gelet daarop wel een risico dat hij haar opnieuw lastig zal vallen.
Het daarnaast nog opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Sr, acht de rechtbank niet noodzakelijk.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , bijgestaan door mr. B.P.J. Heinrici, advocaat te Rotterdam ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,- aan materiële schade (als vergoeding voor het wederrechtelijk ontnomen geldbedrag) en een vergoeding van € 12.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor materiële schade, omdat het gelet op de verklaring van de verdachte een bedrag betreft dat het slachtoffer aan de verdachte heeft overgemaakt in verband met een weddenschap. Dat is een civiele kwestie en hoort niet thuis in de strafzaak. De gevorderde vergoeding voor immateriële schade dient aldus de verdediging substantieel te worden gematigd, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en dit bedrag veel te hoog is. Gelet op toegewezen vergoedingen in de uitspraken die zijn genoemd in de pleitnotities, is een vergoeding van € 1.000,- à € 5.000,- redelijk.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij kort voorafgaand aan de aanranding door de verdachte een bedrag van € 2.000,- aan de verdachte heeft overgemaakt en zij dit heeft gedaan onder dwang van de verdachte. Deze schade is dus het rechtstreekse gevolg van de bewezen verklaarde dwang die vooraf ging aan de aanranding. Dit deel van de vordering zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De aard en de ernst van de normschendingen, een en ander als tot uitdrukking is gebracht in de bewijsvoering en de strafmotivering, brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder B, van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake is (vgl. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1496).
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd. Daarbij is gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, waarbij wordt opgemerkt dat de uitspraken waar de raadsvrouw naar verwezen heeft niet vergelijkbaar zijn. Zoals hiervoor bij de strafmotivering reeds is benoemd hebben de bewezen verklaarde feiten veel impact op de benadeelde partij gehad en geleid tot (psychische) klachten, waar zij tot op de dag van vandaag mee kampt en voor onder behandeling is.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 augustus 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 241 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2000, gedurende de proeftijd of zoveel korter als het openbaar ministerie verantwoord vindt;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 12.000.- (zegge: twaalfduizend euro), bestaande uit € 2.000,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 12.000,-(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
95 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. B. Vaz en B.C.M. Sprenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 20 augustus 2024 te Rotterdam
met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- die [slachtoffer] te zoenen en/of
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen/bewegen
- meermaals althans eenmaal het hoofd van die [slachtoffer] te pakken en naar zijn penis te duwen/brengen en vervolgens zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- die [slachtoffer] bij de arm te pakken en mee te sleuren en haar dreigend de woorden toe te voegen dat ze moest lopen anders zou hij haar KO slaan en/of
- de sleutels van de woning van die [slachtoffer] hardhandig uit haar handen te pakken en die [slachtoffer] vervolgens naar binnen te duwen en/of
- die [slachtoffer] op de bank te leggen en vervolgens bovenop haar te gaan zitten;
(art 243 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Rotterdam
met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- de borsten van die [slachtoffer] aan te raken/vast te pakken en/of vervolgens in de borsten van die [slachtoffer] te knijpen en/of
- de billen van die [slachtoffer] aan te raken/vast te pakken en vervolgens in de billen van die [slachtoffer] te knijpen
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- die [slachtoffer] te slaan en of dreigend de woorden toe te voegen: 'volgens mij ben jij vergeten wie ik ben' en/of dat hij haar KO ging slaan en/of
- die [slachtoffer] bij haar nek vast/beet te pakken en/of
- die [slachtoffer] te dwingen 2000 euro aan hem over te maken of uit het raam te springen
(art 241 lid 2 Wetboek van Strafrecht).