ECLI:NL:RBROT:2025:3793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/10/685792 / HA ZA 24-783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg legaat in erfrechtelijke geschil tussen erflater, zijn echtgenote en zijn relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2025, staat de uitleg van een legaat centraal. De erflater, [persoon B], had in zijn testament een legaat van 25% van zijn nalatenschap opgenomen voor zijn relatie, [persoon A], in de veronderstelling dat hij eerder zou overlijden dan zijn echtgenote, [persoon D]. Echter, [persoon D] overleed eerder dan de erflater, wat leidde tot een geschil over de uitleg van het testament en de rechten van de betrokken partijen.

[persoon A] vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de erflater erfgenaam was in de nalatenschap van [persoon D] en dat hij recht had op informatie over de nalatenschap. De gedaagden, bestaande uit de zonen van de erflater, stelden in reconventie dat de erflater geen rechten kon ontlenen aan het testament van [persoon D] en dat [persoon A] geen recht had op het legaat.

De rechtbank oordeelde dat de uitleg van het legaat moet worden gebaseerd op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. De rechtbank concludeerde dat [persoon A] recht heeft op het legaat, maar dat er ook verrekeningen plaatsvonden met betrekking tot uitgaven die [persoon A] had gedaan na het overlijden van de erflater. Uiteindelijk werd [gedaagden] veroordeeld om een bedrag van € 10.314,21 aan [persoon A] te betalen, met rente, en werd [persoon A] veroordeeld om het door haar gelegde conservatoire beslag op te heffen. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/685792 / HA ZA 24-783
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Rotterdam ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen

1.[persoon B] ,

wonende te Rotterdam ,
2.
[persoon C],
wonende te Rotterdam ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Dordrecht.
Eisers wordt hierna ‘ [persoon A] ’ genoemd, gedaagden samen ‘ [gedaagden] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 september 2024;
  • het antwoord in conventie, met een eis in reconventie (een tegeneis);
  • het antwoord in reconventie;
  • in totaal 12 bijlagen van [persoon A] ;
  • in totaal 26 bijlagen van [gedaagden] .
1.2.
Op 7 maart 2025 is de zaak op een zitting met partijen en hun advocaten besproken.

2.Het geschil

2.1.
[persoon B] (geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1944, hierna: ‘erflater’) laat op 14 juni 2023 een aanvullend testament maken. In dat testament staat, voor zover nu van belang:
Daarnaast legateer ik ten laste van mijn gezamenlijke erfgenamen
niet vrij van recht en kosten, af te geven negen maanden na mijn overlijden danwel eerder indien de overdracht van de woning aan de [adres] te Rotterdam heeft plaatsgevonden aan mevrouw [persoon A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] negentienhonderdvijfenzestig, een bedrag in geld dat gelijk is aan vijfentwintig
procent (25%)van het hierna te omschrijven saldo van mijn nalatenschap, hierna ook te noemen: “het saldo”.
2.2.
Erflater is als hij op 14 juni 2023 zijn aanvullend testament maakt getrouwd met [persoon D] (hierna: ‘ [persoon D] ’). [persoon E] en [persoon C] zijn hun zonen.
2.3.
[persoon D] overlijdt op [overlijdensdatum 1] 2023.
2.4.
Erflater hertrouwt op [datum] met [persoon A] .
2.5.
Erflater overlijdt op [overlijdensdatum 2] 2023. [gedaagden] , zijn zonen dus, gedaagden, zijn (nu) de executeur van zijn nalatenschap.
2.6.
[persoon A] vordert in conventie:
1. voor recht te verklaren dat erflater erfgenaam is in de nalatenschap van
[persoon D] en dat hij op grond daarvan alle goederen die horen tot de nalatenschap van [persoon D] toebedeeld heeft gekregen;
2. [gedaagden] te veroordelen haar een kopie van deze stukken te geven, met
een dwangsom voor het geval hij dit niet doet:
a. de boedelbeschrijving in de nalatenschap van [persoon D] , met
onderbouwende stukken;
b. de boedelbeschrijving in de nalatenschap van erflater, met
onderbouwende stukken;
c. de aangiften inkomstenbelasting van [persoon D] en erflater over de
jaren 2019 tot en met 2023;
d. de jaarstukken van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
over de jaren 2019 tot en met 2023;
e. de bankafschriften van alle bankrekeningen van erflater waarop
staat welk saldo op de dag van zijn overlijden op die rekening stond;
f. de bankafschriften van alle bankrekeningen van de
ondernemingen waarop staat welk saldo op de dag dat erflater overleed op die rekening stond;
3. deskundigen te benoemen die de waarde van het onroerend goed, de
waarde van de roerende zaken en de waarde van de aandelen vast kunnen stellen;
4. de hoogte van het legaat vast te stellen en [gedaagden] te veroordelen tot
betaling van dit legaat, met rente vanaf 29 april 2024;
5. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de na- en
beslagkosten.
2.7.
[gedaagden] vordert in reconventie:
6. voor recht te verklaren dat erflater zich niet, althans niet rechtsgeldig,
heeft uitgelaten over het al dan niet aanvaarden van de nalatenschap van [persoon D] ;
7. voor recht te verklaren dat erflater geen rechten kan ontlenen aan het
testament van [persoon D] ;
8. voor recht te verklaren dat [persoon A] geen rechten kan ontlenen aan de
tekst dat zij als legataris van erflater recht heeft op een geldbedrag gelijk
aan 25% van de waarde van de nalatenschap van erflater, voor zover die 25% betrekking heeft op vermogen dat erflater geërfd heeft van [persoon D] ;
9. voor recht te verklaren dat [persoon A] € 71.884,32 moet betalen aan de
ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en [persoon D] en haar te veroordelen dit bedrag te betalen, met rente;
10. [persoon A] te veroordelen het door haar gelegde conservatoire beslag
binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis op te heffen;
11. [persoon A] te veroordelen in de proceskosten.
2.8.
[persoon A] en [gedaagden] voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat zij (verder) naar voren brengen.

3.De beoordeling

uitleg legaat
3.1. ‘
Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt’, zegt artikel 4:46 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Erflater zelf is er niet meer om uit te leggen wat op 14 juni 2023 (zie 2.1.) zijn bedoeling was. De rechtbank moet uitleggen wat erflater bedoeld zal hebben.
3.2.
Erflater wist op 14 juni 2023 dat hij niet lang meer te leven had. Hij was op dat moment getrouwd met [persoon D] maar hij had daarnaast ook een relatie met [persoon A] . In de veronderstelling dat hij eerder zou overlijden dan [persoon D] , [persoon A] zegt onder nummer 15. van haar dagvaarding ook dat erflater in die veronderstelling was, wilde hij iets nalaten aan [persoon A] : een legaat van 25% van
mijnnalatenschap. Dat [persoon D] eerder zou overlijden is op 14 juni 2023 door erflater niet voorzien en was ook niet te voorzien begrijpt de rechtbank. Omdat erflater niet kan beschikken over iets dat niet van hem is, namelijk: [persoon D] deels van de huwelijksgoederengemeenschap, kan door erflater niet anders bedoeld zijn dan: 25% van wat bij mijn dood, die naar ik nu, op 14 juni 2023, aanneem eerder komt dan de dood van [persoon D] , van mij is.
3.3.
De vorderingen 1, 6, 7 en 8 zijn hiermee besproken. Als het al (nog) van belang is of erflater van [persoon D] heeft geërfd, is het dat niet in de verhouding [persoon A] - [gedaagden] . Daar hoeft daarom geen oordeel over gegeven te worden.
informatie
3.4.
[persoon A] heeft recht op informatie om vast te kunnen stellen hoe groot haar legaat is. Op welke informatie zij precies recht heeft, hangt af van de omstandigheden van het geval.
3.5.
Omdat het legaat in dit geval niet is beperkt tot een geldsom in een vast bedrag maar een bedrag in geld gelijk aan 25% van de nalatenschap van erflater, is het voor de berekening van dit bedrag nodig het saldo van de nalatenschap te kennen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] daarover al ruim informatie aan [persoon A] heeft verstrekt. De vorderingen 2 en 3, voor zover [gedaagden] al niet aan [persoon A] heeft gegeven wat zij vraagt, zijn niet toewijsbaar. [persoon A] moet concreet aangeven wat zij in informatie die zij nog wil hebben denkt aan te treffen. Dit doet [persoon A] niet. Op de vraag van de rechtbank of zij het idee heeft dat iets aan haar zicht onttrokken wordt antwoordde [persoon A] : ‘Dat weet ik niet. Daar heb ik geen verstand van’. [persoon A] hoeft daar zelf ook geen verstand van te hebben, maar verklaringen van mensen die er wel verstand van hebben ontbreken bij de stukken. Een verklaring als ‘Een bevriende makelaar heeft laten doorschemeren dat de marktwaarde van het huis flink hoger was’ (nummer 37. dagvaarding) is onvoldoende en welke fiscalist dan heeft gezegd wat onder nummer 98. van het antwoord in reconventie staat is evenmin duidelijk.
3.6.
Het recht op informatie is ruimer als er concrete aanknopingspunten zijn dat [gedaagden] (bewust) iets achterhoudt. Dat is niet gesteld en ook niet gebleken. [gedaagden] is open geweest en wat er ligt is voldoende.
hoogte legaat
3.7.
[gedaagden] stelt dat het legaat € 139.785,64 bedraagt. De rechtbank heeft geen reden om aan dit bedrag te twijfelen. Van dit bedrag heeft [persoon A] al € 62.760,11 ontvangen. Er zijn daarnaast deze verrekenposten volgens [gedaagden] , in willekeurige volgorde:
Gepind na overlijden erflater
€ 200,00
Na overlijden erflater uitgegeven in winkels
- 544,88
Gepind bij ABN AMRO tussen 1 mei 2023 en 23 juli 2023
- 6.000,00
Gepind bij ING tussen 1 mei 2023 en 16 juli 2023
- 6.275,00
Een bedrag voor een reis
- 19.500,00
Een mantelzorgvergoeding
- 22.748,00
Op 25 mei 2023 gekochte wijn
- 3.491,43
Kleding, sieraden en dergelijke
- 7.698,57
Bezoek van vrienden na overlijden erflater
- 253,44
€ 66.711,32
3.8.
Het bedrag aan verrekenposten komt volgens [gedaagden] uit op € 71.884,32, maar in dit bedrag houdt hij (nummer 152. conclusie van antwoord) nog rekening met een nota van [naam] van € 5.173,00. Op de zitting gaf [gedaagden] aan dit te willen laten rusten. Het totaal aan verrekenposten komt daarmee dan uit op € 66.711,32, waardoor [persoon A] volgens [gedaagden] wat haar legaat betreft nog recht heeft op een bedrag van (€ 139.785,64-
€ 62.760,11-€ 66.711,32=) € 10.314,21.
3.9.
[persoon A] legt tegenstrijdige verklaringen af. Zij verklaart bijvoorbeeld dat erflater tot bijna op het laatst min of meer alles zelf kon, in (sterren)restaurants at en wijn kocht, maar tegelijkertijd brengt zij voor de periode mei-half juni 2023 in totaal € 22.748,00 aan mantelzorgvergoeding in rekening omdat zij 24-uurszorg aan erflater moest verlenen. Het een past niet goed bij het ander. Wat die mantelzorgvergoeding betreft staat onder nummer 60. van de dagvaarding dat dit in overleg met de executeur en de notaris is betaald, wat de indruk wekt dat erflater daar niet van wist, terwijl [persoon A] onder nummer 138. van haar antwoord in reconventie zegt dat zij over deze vergoeding een afspraak met erflater heeft gemaakt. [persoon A] schrijft onder 57. van haar dagvaarding dat zij de reis waarvoor erflater haar € 19.500,00 gegeven zou hebben uiteindelijk alleen gemaakt heeft, maar op de zitting bleek dat die reis (nog) niet gemaakt is. Stukken waarmee de desbetreffende reis (Japan en Indonesië volgens [persoon A] ) in verband gebracht kan worden gebracht met de reissom van € 19.500,00 toont [persoon A] niet. Het is mogelijk zo dat een ander het gevolg is van slordigheden en misverstanden bij het schrijven van de stukken, maar een duidelijk en consequent beeld van hoe het nu gegaan is komt er in ieder geval niet uit naar voren.
3.10.
De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon A] , omdat zij, zoals uit haar stellingen blijkt, vanaf zo rond 1 mei 2023 24-uurszorg aan erflater verleende en zij ook na de dood van erflater gebruikt heeft gemaakt van zijn pinpas, de financiële regie overgenomen heeft van erflater omdat hij dat zelf niet meer kon, in ieder geval fysiek niet (en wat de uitgaven na zijn dood betreft uiteraard in het geheel niet meer). Van iemand die de regie voert over de financiën van iemand anders, mag verwacht worden dat zij nauwkeurig kan uitleggen wat er dan zoal onder haar regie is gebeurd. Daarvoor is temeer aanleiding omdat erflater tot [overlijdensdatum 1] 2023 in gemeenschap van goederen met [persoon D] was getrouwd en het uitgegeven geld ook van [persoon D] was. En daar komt ook nog bij dat de zonen van erflater zich volgens [persoon A] niet lieten zien in deze periode. Zij zijn echter wel erfgenaam. [persoon A] had dus kunnen verwachten dat er op enig moment vragen zouden komen over geld.
3.11.
[persoon A] legt de verantwoording die van haar verlangd mag worden niet af. Informatie over de reis ontbreekt. Het bedrag van € 19.500,00 zal niet uit de lucht gegrepen zijn. Er moet informatie over zijn, maar die is dus niet aan de rechtbank verstrekt. Het helpt ook niet mee dat het geld voor de reis is betaald aan het reisbureau waarvan [persoon A] zelf eigenaar is. Of erflater wist van een vergoeding voor mantelzorg blijft ook onduidelijk, los van de ontbrekende uitleg over de hoogte van het bedrag. Wat betreft de pinbetalingen: [persoon A] had de pas en de pincode en moest vanaf begin mei 2023 naar zij zelf stelt 24 uur per dag voor erflater zorgen. [persoon A] moet het geld gepind hebben. [persoon A] erkent dit trouwens ook onder nummer 126. van haar antwoord in reconventie, waar zij onder nummer 63. van haar dagvaarding nog zegt dat erflater zelf gepind heeft. De uitleg van [persoon A] over de consumptieve uitgaven blijft verder ook bij algemeenheden. De € 7.698,57 aan kleding, sieraden en dergelijke: het zegt [persoon A] nagenoeg niets, zegt ze. Maar zij had de pinpas en erflater zal niet naar de nagelstudio en damesmodezaken zijn geweest. Erflater heeft [persoon A] naar zij zegt een sieraad cadeau gedaan. Wat voor sieraad zegt zij niet. [persoon A] had na de dood van erflater geen gebruik meer moeten maken van zijn pinpas.
3.12.
[persoon A] heeft geen afdoende verklaring voor de € 66.711,32 waarvan [gedaagden] stelt dat [persoon A] zich dit toegeëigend heeft, terwijl dit gelet op de financiële regie die zij genomen heeft wel van haar verwacht mag worden. [gedaagden] doet daarom naar het oordeel van de rechtbank een terecht beroep op verrekening van dit bedrag met waar wat het legaat betreft nog recht op bestaat. Van haar legaat van € 139.785,64 staat per saldo dus nog open een bedrag van (€ 77.025,53-€ 66.711,32 =) € 10.314.21. [gedaagden] wordt er, als executeur van de nalatenschap van erflater, toe veroordeeld dit bedrag aan [persoon A] te betalen. De rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis. In deze zaak is immers de hoogte van het legaat pas definitief vastgesteld. Voor toewijzing van rente vanaf een eerdere datum is geen aanleiding. Voor recht te verklaren dat [gedaagden] terecht een beroep doet op verrekening (vordering 9) is niet nodig.
tot slot
3.13.
De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagden] het bedrag waar [persoon A] nog recht op heeft op korte termijn aan haar betaalt. [persoon A] wordt ertoe veroordeeld het beslag, dat sowieso voor een veel te hoog bedrag is gelegd, er binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis af te laten halen. [persoon A] kan hiertoe uiteraard ook zelf overgaan na ontvangst van dit vonnis, zonder dat betekening hoeft plaats te vinden.
3.14.
[persoon A] heeft het in haar pleitnota over een legaat van € 517.553,09 waar zij (nog) recht op zou hebben. Dit blijkt echter (nog maar) € 10.314,21 te zijn. [persoon A] zou gelet op een en ander gezien kunnen worden als de partij die grotendeels ongelijk krijgt en daarom in de proceskosten veroordeeld moeten worden. De rechtbank ziet echter aanleiding te bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen. Feit is dat erflater een lange relatie met [persoon A] heeft gehad en dat hij vlak voor zijn dood ook nog met haar getrouwd is. [gedaagden] en [persoon A] zijn daardoor in een bepaalde verhouding tot elkaar komen te staan die compensatie van kosten rechtvaardigt.
3.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat uitvoering wordt gegeven aan de veroordelingen in dit vonnis.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagden] , als executeur van de nalatenschap van [persoon B] (1944-2023), om € 10.314,21 aan [persoon A] te betalen, met rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [persoon A] om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis het door haar gelegde conservatoire beslag op te (laten) heffen;
4.3.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst wat meer of anders in conventie en in reconventie is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025. [1]
414

Voetnoten

1.type: