ECLI:NL:RBROT:2025:3832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/6049
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van immateriële schadevergoeding in de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een gedupeerde in de toeslagenaffaire, en de Dienst Toeslagen. Eiseres had aanspraak gemaakt op een hogere compensatie voor immateriële schade, maar de Dienst Toeslagen weigerde deze te vergoeden op basis van het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in aanmerking komt voor een dubbele vergoeding van immateriële schade, omdat de wetgeving dit niet toestaat. De rechtbank benadrukte dat de procedure niet ging over de wettelijke rente, maar over de integrale beoordeling van de compensatie. Eiseres had eerder een voorlopige compensatie van € 30.530,- ontvangen, maar de Dienst Toeslagen had in een later besluit het compensatiebedrag vastgesteld op € 35.565,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de wetgever niet bedoeld heeft om dubbele schadevergoedingen toe te kennen voor meerdere fraudeonderzoeken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Zij maakt aanspraak op een hogere compensatie. Eiseres komt volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor het twee keer toekennen van immateriële schade, zoals door de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) is geadviseerd. De rechtbank oordeelt dat aan eiseres niet twee keer immateriële schade moet worden vergoed. Aan een beoordeling van de stelling van eiseres dat de Dienst Toeslagen ten onrechte geen wettelijke rente heeft betaald over het forfaitaire bedrag, komt de rechtbank in deze procedure niet toe. Deze procedure gaat over de integrale beoordeling en niet over de zogeheten eerste toets. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2.1.
De Dienst Toeslagen heeft met een vooraankondiging van 22 december 2021 eiseres een voorlopige compensatieberekening van € 30.260,- toegezonden. Met een besluit van 9 maart 2022 (UHT-DC I) is de voorlopige compensatie met € 270,- aangevuld tot
€ 30.530,-. Met een besluit van 9 maart 2022 (UHT-DC-I A) heeft de Dienst Toeslagen compensatie over de maanden september tot en met december 2015 afgewezen. Bij beschikking van diezelfde datum (UHT-DH5 A) heeft de Dienst Toeslagen een hardheidstegemoetkoming over de maanden september tot en met december 2015 afgewezen.
2.2.
De Dienst Toeslagen heeft met het bestreden besluit van 2 augustus 2023 het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat het compensatiebedrag wordt vastgesteld op
€ 35.565,-.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De Dienst Toeslagen heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
Eiseres heeft op 22 november 2024 een aanvullend beroepschrift ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft het vooronderzoek geschorst om de Dienst Toeslagen in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen zoals neergelegd in het verkorte proces-verbaal van 3 december 2024. De Dienst Toeslagen heeft met een brief van 14 januari 2025 gereageerd. Eiseres heeft hierop met een brief van 17 februari 2025 gereageerd.
2.7.
Bij brieven van 25 februari 2025 heeft de rechtbank partijen verzocht binnen
drie weken te reageren indien zij een nadere zitting wensen en meegedeeld dat, indien partijen niet binnen die termijn reageren, het onderzoek zal worden gesloten. Eiseres heeft met een brief van 27 februari 2025 de rechtbank bericht geen nadere zitting te wensen. De Dienst Toeslagen heeft niet gereageerd. De rechtbank sluit het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond

3.1.
Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders ten onrechte stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. Die ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd in grote (financiële) problemen en in grote onzekerheid gebracht. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en er is een hersteloperatie gestart. De hersteloperatie wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen, nu Dienst Toeslagen.
Het bestreden besluit
3.2.
De Dienst Toeslagen heeft met het bestreden besluit gedeeltelijk het advies van de BAC gevolgd, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het compensatiebedrag vastgesteld op € 35.565,-. Het advies van de BAC om eiseres twee keer een immateriële schadevergoeding toe te kennen omdat eiseres onderdeel is geweest van “CAF1502 - Horseshoe Bay” waardoor zij mogelijk zowel individueel als groepsgewijs vooringenomen is behandeld door de Belastingdienst/Toeslagen, heeft de Dienst Toeslagen niet overgenomen.
Beroepsgronden eiseres
4. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte is afgeweken van het advies van de BAC om de immateriële schadevergoeding toe te kennen per fraudeonderzoek. Eiseres is bij twee fraudeonderzoeken betrokken geweest, zodat zij tweemaal de vergoeding zou moeten ontvangen. Eiseres betwist dat artikel 2.3, vierde lid, van de Wht in de weg staat aan toekenning van twee immateriële schadevergoedingen. Hierbij volgt eiseres het advies van de BAC dat een immateriële schadevergoeding, gelet op de compensatieregeling, niet wordt toegekend per toeslagjaar, maar voor het hele tijdvlak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft. Dit heeft tot gevolg dat voor verschillende CAF-onderzoeken ook verschillende vergoedingen voor immateriële schade toegekend behoren te worden. De BAC verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting (MvT) van de Wht:

Het bedrag voor immateriële schade (artikel 2.2, onderdeel d) betreft een forfaitaire compensatie voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid waarmee de gedupeerde aanvrager is geconfronteerd in de tijd die is verstreken vanaf de dagtekening van de eerste beschikking, bedoeld in artikel 2.2. onderdeel a, tot het moment van de dagtekening van de eerste beschikking waarin compensatie wordt toegekend."
De BAC heeft voorgaande tekst als volgt geïnterpreteerd: “
Naar de Commissie meent zijn de woorden "eerste beschikking" op te vatten als per onderzoek dat tot compensatie aanleiding geeft en moet uit bovenstaande frase worden afgeleid dat de toekenning van compensatie dient plaats te vinden per onderzoek dat aanleiding geeft tot een dergelijke vergoeding.
Artikel 2.3, vierde lid, van de Wht in samenhang gelezen met artikel 2.2. onderdeel b Wht staat het toe, dan wel verbiedt het niet om twee of meerdere gefixeerde immateriële schadevergoedingen toe te kennen aan een gedupeerde ouder indien degene gedupeerde is vanuit meerdere onderzoeken. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat volgens eiseres niet aan dubbele toekenning in de weg.
Eiseres betoogt verder dat de Dienst Toeslagen ten onrechte geen wettelijke rente heeft betaald over het forfaitaire bedrag van € 30.000,-.
Compensatie voor immateriële schade
5. De Dienst Toeslagen heeft in het bestreden besluit het gedeelte van het advies van de BAC dat betrekking heeft op het twee keer toekennen van immateriële schadevergoeding niet overgenomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen, in navolging van de door de BAC gegeven interpretatie, gehouden was om twee maal immateriële schadevergoeding toe te kennen. In artikel 2.3, vierde lid, van de Wht is bepaald dat het bedrag voor immateriële schade gelijk is aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen, kort gezegd, de eerste nadelige beschikking over de kinderopvangtoeslag, en de beschikking tot toekenning van compensatie. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht blijkt niet dat de wetgever bedoeld heeft dat deze vergoeding zou moeten worden toegekend voor iedere keer dat een gedupeerde ouder betrokken is geweest bij een fraudeonderzoek. Integendeel: de wetgever heeft hierover het volgende overwogen: “Het bedrag voor immateriële schade wordt eenmaal per gedupeerde aanvrager toegekend, ongeacht of deze aanvrager over een of over meerdere berekeningsjaren is gedupeerd door institutionele vooringenomenheid of hardheid.” [1] Als een ouder door betrokkenheid bij verschillende fraudeonderzoeken in meerdere toeslagjaren is gedupeerd, wordt dus slechts eenmaal de vergoeding voor immateriële schade toegekend. [2]
Wettelijke rente over het forfaitaire bedrag
6. Aan een beoordeling van de stelling van eiseres dat de Dienst Toeslagen ten onrechte geen wettelijke rente heeft betaald over het forfaitaire bedrag, komt de rechtbank in deze procedure niet toe. In deze procedure ligt immers het bestreden besluit voor dat gaat over de integrale beoordeling en niet over de zogeheten eerste toets. Aan de met deze grond verband houdende gronden, zoals dat de uitbetalingsregeling van toepassing is gelet op de terugwerkende kracht van artikel 6.9, derde lid, van de Wht, komt de rechtbank dan ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, p. 74.
2.Vergelijk een uitspraak van de meervoudige kamer van 18 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2115.