3.2.De Dienst Toeslagen heeft met het bestreden besluit gedeeltelijk het advies van de BAC gevolgd, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het compensatiebedrag vastgesteld op € 35.565,-. Het advies van de BAC om eiseres twee keer een immateriële schadevergoeding toe te kennen omdat eiseres onderdeel is geweest van “CAF1502 - Horseshoe Bay” waardoor zij mogelijk zowel individueel als groepsgewijs vooringenomen is behandeld door de Belastingdienst/Toeslagen, heeft de Dienst Toeslagen niet overgenomen.
4. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte is afgeweken van het advies van de BAC om de immateriële schadevergoeding toe te kennen per fraudeonderzoek. Eiseres is bij twee fraudeonderzoeken betrokken geweest, zodat zij tweemaal de vergoeding zou moeten ontvangen. Eiseres betwist dat artikel 2.3, vierde lid, van de Wht in de weg staat aan toekenning van twee immateriële schadevergoedingen. Hierbij volgt eiseres het advies van de BAC dat een immateriële schadevergoeding, gelet op de compensatieregeling, niet wordt toegekend per toeslagjaar, maar voor het hele tijdvlak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft. Dit heeft tot gevolg dat voor verschillende CAF-onderzoeken ook verschillende vergoedingen voor immateriële schade toegekend behoren te worden. De BAC verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting (MvT) van de Wht:
“
Het bedrag voor immateriële schade (artikel 2.2, onderdeel d) betreft een forfaitaire compensatie voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid waarmee de gedupeerde aanvrager is geconfronteerd in de tijd die is verstreken vanaf de dagtekening van de eerste beschikking, bedoeld in artikel 2.2. onderdeel a, tot het moment van de dagtekening van de eerste beschikking waarin compensatie wordt toegekend."
De BAC heeft voorgaande tekst als volgt geïnterpreteerd: “
Naar de Commissie meent zijn de woorden "eerste beschikking" op te vatten als per onderzoek dat tot compensatie aanleiding geeft en moet uit bovenstaande frase worden afgeleid dat de toekenning van compensatie dient plaats te vinden per onderzoek dat aanleiding geeft tot een dergelijke vergoeding.”
Artikel 2.3, vierde lid, van de Wht in samenhang gelezen met artikel 2.2. onderdeel b Wht staat het toe, dan wel verbiedt het niet om twee of meerdere gefixeerde immateriële schadevergoedingen toe te kennen aan een gedupeerde ouder indien degene gedupeerde is vanuit meerdere onderzoeken. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat volgens eiseres niet aan dubbele toekenning in de weg.
Eiseres betoogt verder dat de Dienst Toeslagen ten onrechte geen wettelijke rente heeft betaald over het forfaitaire bedrag van € 30.000,-.
Compensatie voor immateriële schade
5. De Dienst Toeslagen heeft in het bestreden besluit het gedeelte van het advies van de BAC dat betrekking heeft op het twee keer toekennen van immateriële schadevergoeding niet overgenomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen, in navolging van de door de BAC gegeven interpretatie, gehouden was om twee maal immateriële schadevergoeding toe te kennen. In artikel 2.3, vierde lid, van de Wht is bepaald dat het bedrag voor immateriële schade gelijk is aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen, kort gezegd, de eerste nadelige beschikking over de kinderopvangtoeslag, en de beschikking tot toekenning van compensatie. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht blijkt niet dat de wetgever bedoeld heeft dat deze vergoeding zou moeten worden toegekend voor iedere keer dat een gedupeerde ouder betrokken is geweest bij een fraudeonderzoek. Integendeel: de wetgever heeft hierover het volgende overwogen: “Het bedrag voor immateriële schade wordt eenmaal per gedupeerde aanvrager toegekend, ongeacht of deze aanvrager over een of over meerdere berekeningsjaren is gedupeerd door institutionele vooringenomenheid of hardheid.”Als een ouder door betrokkenheid bij verschillende fraudeonderzoeken in meerdere toeslagjaren is gedupeerd, wordt dus slechts eenmaal de vergoeding voor immateriële schade toegekend.
Wettelijke rente over het forfaitaire bedrag
6. Aan een beoordeling van de stelling van eiseres dat de Dienst Toeslagen ten onrechte geen wettelijke rente heeft betaald over het forfaitaire bedrag, komt de rechtbank in deze procedure niet toe. In deze procedure ligt immers het bestreden besluit voor dat gaat over de integrale beoordeling en niet over de zogeheten eerste toets. Aan de met deze grond verband houdende gronden, zoals dat de uitbetalingsregeling van toepassing is gelet op de terugwerkende kracht van artikel 6.9, derde lid, van de Wht, komt de rechtbank dan ook niet toe.