ECLI:NL:RBROT:2025:3848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/10/678808 / FA RK 24-3569
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.A. Egmond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een minderjarige door bijzondere curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2025 een beschikking gegeven over de vernietiging van de erkenning van een minderjarige, [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1]. De bijzondere curator, [naam 1], heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning overgenomen, omdat de man, [naam man], niet de biologische vader van [minderjarige] is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 25 oktober 2010 de erkenning heeft gedaan, maar dat hij sinds de ontbinding van zijn huwelijk met de vrouw op 12 november 2020 geen rol meer speelt in het leven van [minderjarige]. De bijzondere curator heeft in haar verslag en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het in het belang van [minderjarige] is om de erkenning te vernietigen, omdat hij duidelijk heeft gemaakt dat hij geen contact meer wil met de man en dat dit bijdraagt aan zijn identiteitsvorming. De vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de bijzondere curator. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vernietiging van de erkenning in het belang van [minderjarige] is, omdat het belangrijk is voor zijn ontwikkeling en identiteitsvorming om te weten van wie hij afstamt. De rechtbank heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen en bepaald dat de kosten door elke partij zelf gedragen worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/678808 / FA RK 24-3569
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van 22 januari 2025 over vernietiging van de erkenning
in de zaak van:
[naam 1], advocaat te [plaatsnaam] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] , hierna: [minderjarige] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[naam man ], hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 24 juni 2024 waarbij [naam 1] is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator tevens inhoudende een verzoek tot vernietiging van de erkenning van 19 juli 2024;
  • de brief van de man, ingekomen op 17 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
- de bijzondere curator;
- de vrouw.
De man is, met bericht van afwezigheid, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op [geboortedatum 1] 2009 is te [geboorteplaats 1] [minderjarige] uit de vrouw geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige] op 25 oktober 2010 erkend.
2.3.
Nadien zijn de vrouw en de man gehuwd. Sindsdien wordt het ouderlijk gezag over [minderjarige] door de vrouw en de man gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Het huwelijk van de vrouw en de man is op 12 november 2020 ontbonden.
2.5.
De man is niet de biologische vader van de minderjarige.
2.6.
De vrouw, de man en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Stand van zaken
3.1.1.
Bij beschikking van 24 juni 2024 is de bijzondere curator benoemd om [minderjarige] te vertegenwoordigen en is bepaald dat de bijzondere curator schriftelijk verslag doet van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek van [minderjarige] inneemt. De bijzondere curator heeft het verzoek van [minderjarige] overgenomen.
3.2.
Vernietiging erkenning
3.2.1.
De bijzondere curator verzoekt de door de man gedane erkenning te vernietigen.
3.2.2.
Op grond van artikel 1:205 lid 1a en lid 4 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van het feit dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind, binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet de biologische vader is. Als het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
3.2.3.
Gelet op het feit dat [minderjarige] minderjarig is, is het verzoek tijdig ingediend en is de bijzondere curator ontvankelijk in haar verzoek.
3.2.4.
Vaststaat dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] . Voorafgaand aan deze procedure hebben de man en [minderjarige] een DNA-test laten uitvoeren, waaruit deze conclusie (ook) volgde.
3.2.5.
De vaststelling dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] is op zichzelf onvoldoende om tot vernietiging van de erkenning over te gaan. Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige staat namelijk het belang van het kind centraal en is een nadere afweging van de belangen van alle betrokkenen noodzakelijk.
3.2.6.
De bijzondere curator is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is om het verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen. Uit haar verslag en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat het voor [minderjarige] duidelijk is dat de man niet zijn biologische vader is en de man ook geen rol (meer) speelt in het leven van [minderjarige] . Na de scheiding tussen de vrouw en de man heeft [minderjarige] enige tijd bij de man gewoond, waarna hij uit huis is geplaatst. Sindsdien is er vrijwel geen contact meer geweest tussen [minderjarige] en de man, uitgezonderd een (boze) e-mail die [minderjarige] op 3 maart 2022 aan de man heeft gestuurd naar aanleiding van de resultaten van de DNA-test.
[minderjarige] woont inmiddels weer bij de vrouw en hij weet wie zijn biologische vader is, ook al is er met hem geen contact. [minderjarige] zit in een ontwikkelingsfase waarin hij bezig is met wie hij is, aldus de bijzondere curator. De wens van [minderjarige] om alle banden met de man te verbreken bestaat al langere tijd en de bijzondere curator is overtuigd geraakt van de oprechtheid en bestendigheid van deze wens. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator toegelicht dat zij in januari 2025 (een halfjaar na het schrijven van het verslag) nogmaals contact heeft opgenomen met [minderjarige] . In dat gesprek heeft [minderjarige] duidelijk gemaakt dat zijn wens niet is veranderd. De bijzondere curator vindt het belangrijk om de wens van [minderjarige] serieus te nemen, in de hoop en verwachting dat dit bijdraagt aan zijn ontwikkeling en identiteitsvorming.
3.2.7.
De vrouw stemt in met het verzoek van de bijzondere curator. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat [minderjarige] worstelt met zijn identiteit en er veel moeite mee heeft dat hij de achternaam van de man draagt.
3.2.8.
De man heeft in het gesprek met de bijzondere curator aangegeven dat hij en zijn partner nog steeds van [minderjarige] (en zijn broertje [naam 2] , de zoon van de man) houden en hen beiden het beste gunnen.
3.2.9.
De man heeft een brief naar de rechtbank gestuurd. In die brief staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“Ik, [naam man ] , ga akkoord dat [minderjarige] afstand doet van de naam [naam 3] . Ondanks dat ik het erg betreur dat dit gebeurt wil ik wel mee gaan in zijn wens. Na 11 jaar toch ook voor hem gezorgd te hebben gaat dit mij niet in de koude kleren zitten. Het doet mij dan ook erg veel pijn maar ik wil hem niet in de weg staan en hopelijk helpt hem dit tot een mooie toekomst”.
3.2.10.
In samenhang met de reactie van de man in het verslag van de bijzondere curator, begrijpt de rechtbank de brief van de man zo dat hij instemt met vernietiging van de erkenning.
3.2.11.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de erkenning wordt vernietigd. De belangen van [minderjarige] zijn er vooral in gelegen dat het voor zijn identiteitsvorming belangrijk is om te weten van wie hij afstamt – en dus ook van wie hij níet afstamt – en dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid. Het is de rechtbank niet gebleken dat [minderjarige] door de vernietiging van de erkenning wordt belemmerd in zijn ontwikkeling. Net als de bijzondere curator hoopt en verwacht de rechtbank dat vernietiging van de erkenning juist een positieve bijdrage daaraan levert. Het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning door de man zal dan ook worden toegewezen.
De vernietiging hoeft eventueel contact tussen [minderjarige] en de man in de toekomst niet in de weg te staan. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij zal openstaan voor (herstel van het) contact tussen [minderjarige] en de man, mocht daarvoor op enig moment aanleiding bestaan.
Bijzondere curator
3.2.12.
De taak van de bijzondere curator zal als beëindigd worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt de erkenning van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] door [naam man ] , geboren op [geboortedatum 2] 1991 te [geboorteplaats 2] ;
4.2.
draagt de griffier op om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en als daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Capelle aan den IJssel zoals bepaald in artikel 1:20e lid 1 BW;
4.3.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.4.
beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 22 januari 2025 mondeling gegeven door mr. S.A. Egmond (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. de Groot, griffier, en op 5 februari 2025 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.