3.2.Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
3.2.1.De man verzoekt te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben met ingang van 28 december 2024. Daarnaast verzoekt de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) de beschikking van 5 oktober 2021 en daarmee ook het ouderschapsplan van 28 juni 2021 te wijzigen, in die zin dat de minderjarige in de oneven weekenden van vrijdag na school tot zondagavond 19:00 uur bij de vrouw zal zijn, waarbij de vrouw de minderjarige bij de man ophaalt en de man de minderjarige op zondagavond weer bij de vrouw ophaalt.
3.2.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair het verzoek van de man af te wijzen. De vrouw verzoekt, bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, te bepalen dat, als het verzoek van de man wordt toegewezen, de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige eerst zal kunnen plaatsvinden aan het einde van het schooljaar 2024/2025.
3.2.3.De man voert gemotiveerd verweer tegen het voorwaardelijk zelfstandig verzoek.
3.2.4.Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats en/of zorgregeling of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats en/of zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen.
Gewijzigde omstandigheden
3.2.5.De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Het is de rechtbank gebleken dat de minderjarige al geruime tijd de wens heeft om bij de man te wonen en dat de minderjarige hier sinds afgelopen kerstvakantie zélf (zonder de toestemming van de vrouw) uitvoering aan heeft gegeven. Sindsdien heeft de minderjarige weinig tot geen contact meer met de vrouw. Bovendien gaat de minderjarige sindsdien niet meer fysiek naar school vanwege de (te) grote afstand tussen de woning van de man en de school. Al deze omstandigheden bij elkaar maken dat de rechtbank van oordeel is dat de omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van de beschikking van 5 oktober 2021 dermate zijn gewijzigd dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
3.2.6.De man stelt dat de minderjarige sinds afgelopen kerstvakantie feitelijk al bij hem woont en ook al langere tijd de wens heeft om bij hem te wonen. De man heeft deze wens, via de minderjarige, bij de vrouw kenbaar gemaakt en de vrouw stond op dat moment open voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarig, maar pas met ingang van het nieuwe schooljaar (2025/2026). Vanwege het tijdsverloop heeft de man vervolgens ingezet op verhuizing van de minderjarige met ingang van de kerstvakantie 2024. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de minderjarige per direct kan beginnen op een school (in de omgeving) van de woonplaats van de man: [naam school] .
3.2.7.De vrouw voert aan dat de minderjarige baat heeft bij de structuur en begeleiding die door de vrouw en haar partner worden geboden. De vrouw erkent dat zij en haar partner over bepaalde zaken – zoals het goed opruimen van losse spullen in de woning – strikte regels hanteren, maar dat komt vooral doordat zij en haar partner allebei blind zijn en dat mede daarom van de minderjarige het nodige mag worden verwacht. De vrouw maakt zich daarnaast ernstige zorgen over het gedrag van de minderjarige en heeft haar bezorgdheid geuit over de weerstand van de minderjarige tegen contact met haar. Zij herkent hem niet meer terug sinds hij bij de man verblijft en denkt dat de minderjarige onder druk is gezet door de man. De keuze van de minderjarige om te verhuizen naar de man, is niet weloverwogen geweest, aldus de vrouw. Ook maakt zij zich zorgen over de beperkte aanwezigheid van de man in de thuissituatie, gezien zijn lange werkdagen als vrachtwagenchauffeur. De vrouw hoopt dat het contact tussen de minderjarige en haar (en haar partner) snel kan worden hervat. De vrouw heeft toegelicht dat zij het liefst wil dat de minderjarige weer bij haar komt wonen, maar dat zij beseft dat dit gelet op de weerstand van de minderjarige en zijn gedrag op dit moment mogelijk geen optie is.
3.2.8.De minderjarige heeft stellig laten weten dat hij bij de man wil wonen. De minderjarige heeft ook aangeven dat hij pas weer naar de vrouw wil gaan wanneer hij zich daar prettig bij voelt.
3.2.9.Namens de raad is op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het gedrag van partijen de belangen van de minderjarige ernstig schaadt. Partijen horen er voor de minderjarige te zijn. Beslissingen over de minderjarige moeten door zijn ouders worden genomen. Partijen blijven echter (juridisch) strijden met elkaar wat niet in het belang van de minderjarige is. Het is van belang dat partijen de minderjarige emotionele toestemming geven om contact te hebben met de andere ouder en samen (met de minderjarige) aan tafel gaan om over de minderjarige te spreken.
3.2.10.Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Het feit dat partijen niet met elkaar communiceren, heeft ontegenzeglijk een negatieve weerslag op de minderjarige. De minderjarige is de boodschapper tussen partijen, zo ook bij het summiere ‘gesprek’ dat partijen hebben gevoerd over de mogelijke verhuizing van de minderjarige. De rechtbank betreurt dat het partijen na al die jaren nog steeds niet is gelukt om de strijdbijl te begraven en voor de minderjarige een emotionele veilige situatie bij beide partijen te creëren. Mede gezien de leeftijd van de minderjarige en de levensfase waarin hij zich nu bevindt, zullen er bij beide partijen zullen situaties zijn waaraan de minderjarige zich zal (willen) onttrekken, bijvoorbeeld door naar de andere ouder te gaan. Partijen zijn en blijven echter verantwoordelijk voor hun veertienjarige zoon en zij bepalen, als gezagsdragers, waar de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft. Dit is niet aan de minderjarige zelf. Het belonen van wegloopgedrag is een verkeerd signaal.
3.2.11.Partijen hebben allebei eerst tijdens de mondelinge behandeling hun zorgen uitgesproken over de veiligheid van de minderjarige bij de andere ouder. De vrouw vindt dat de minderjarige niet zonder enige vorm van (opvoed)begeleiding bij de man zou kunnen verblijven. De man gaat zelfs zo ver dat hij een uithuisplaatsing van de minderjarige prefereert boven dat de minderjarige terug zou gaan naar de vrouw. De rechtbank gaat echter voorbij aan deze standpunten. Van onveiligheid voor de minderjarige is bij geen van partijen iets gebleken. Geen van partijen heeft de geuite zorgen onderbouwd of ook maar enigszins handen en voeten gegeven. De rechtbank vindt het, net als de raad, uiterst treurig en kwalijk dat partijen zo negatief over elkaar spreken, wetende dat zij daarmee hun gezamenlijke minderjarige kind in een nog verder oplopend loyaliteitsconflict brengen.
3.2.12.De minderjarige zit momenteel in een moeilijke positie en voelt zich niet prettig bij de vrouw en haar partner thuis. De wens van de minderjarige om te verhuizen lijkt oprecht te zijn en geen opwelling. De minderjarige lijkt ook de consequenties (grotendeels) te kunnen overzien, zoals voor school en het contact met zijn zus [minderjarige 2] . De rechtbank weegt daarbij ook mee dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen al rond de zomer van 2024 contact hebben gehad, via de minderjarige, over een mogelijke verhuizing. De vrouw stond daar op dat moment voor open, mits bepaalde zaken goed geregeld en voorbereid zouden worden. Daaruit maakt de rechtbank op dat de gedachte om te verhuizen dus al langer leefde, ook bij de minderjarige. De huidige situatie is bovendien onhoudbaar. De spanningen tussen partijen lopen steeds verder op en het is van belang dat de minderjarige snel weer naar school gaat en een sociaal leven (verder) opbouwt. Ook zal duidelijkheid over zijn hoofdverblijfplaats het – op dit moment verbroken – contact tussen de minderjarige en de vrouw kunnen herstellen. De man heeft onbetwist gesteld dat hij een sociaal vangnet in de buurt heeft en dat de minderjarige per direct kan starten op school. De daarvoor benodigde spullen heeft de man al in huis. Alles afwegend zal de rechtbank bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn.
3.2.13.Gezien het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats ingaat vanaf de datum van deze beschikking. Dat betekent dat het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van vrouw om de hoofdverblijfplaats vanaf het einde van het schooljaar 2024/2025 te wijzigen, wordt afgewezen.
3.2.14.De rechtbank acht het noodzakelijk dat een zorgregeling met de vrouw wordt vastgesteld. De door de man verzochte zorgregeling komt overeen met de zorgregeling die in het ouderschapsplan is opgenomen, alleen dan in spiegelbeeld. De vrouw heeft hier geen specifiek verweer tegen gevoerd. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen. De rechtbank benadrukt dat de man de zorgregeling moet nakomen en dat hij de minderjarige emotionele toestemming dient te geven om bij de vrouw te mogen zijn. Dat geldt ook als de minderjarige weerstand vertoont en zelf niet naar de vrouw wil. Het is aan de man om daar op een goede manier mee om te gaan. De rechtbank wijst erop dat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouders omvat om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 BW).
3.2.15.Ten slotte overweegt de rechtbank dat het aan partijen is om zich in het belang van de minderjarige in te spannen om hun communicatie beter te laten verlopen en te zorgen dat het goed gaat met de minderjarige. De vrouw maakt zich ernstig zorgen over het contact tussen de minderjarige en haar. Sinds de minderjarige bij de man verblijft heeft zij nauwelijks contact met hem gehad. Ook de man heeft nagelaten de vrouw te informeren over hoe het gaat met de minderjarige, zelfs toen de minderjarige naar de spoedeisende hulp moest vanwege een vermoedelijke blindedarmontsteking. Dat baart de rechtbank grote zorgen. De rechtbank begrijpt de houding van de man niet en hoopt dat de man inziet dat zijn houding schadelijk is voor de minderjarige. Het is aan de man om de vrouw te informeren en, als de minderjarige bij hem verblijft, te stimuleren dat de minderjarige contact heeft met de vrouw. Ook van de vrouw mag worden verwacht dat zij over zaken die de minderjarige betreffen rechtstreeks het contact zoekt met de man. Het is aan beide partijen om over hun schaduw heen te stappen en te zorgen voor gedegen onderlinge communicatie zonder daarbij de minderjarige te belasten.
3.2.16.De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.