ECLI:NL:RBROT:2025:3960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/690862 / FA RK 24-9195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag en doorverwijzing naar omgangsbegeleiding

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 maart 2025, is het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag over de minderjarige afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het gezamenlijk gezag niet beëindigd kan worden, omdat er nog mogelijkheden zijn voor hulpverlening om de onderlinge verstandhouding tussen de ouders te verbeteren. De vrouw had aangevoerd dat de man, vanwege zijn drugsgebruik en agressieproblematiek, niet in staat zou zijn om op een verantwoorde manier met het gezag om te gaan. De rechtbank, samen met de raad voor de kinderbescherming, is van mening dat eerst hulpverlening moet worden ingezet voordat er een beslissing kan worden genomen over het gezag.

Daarnaast heeft de man verzocht om een zorgregeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de man voorgestelde regeling op dit moment niet realistisch is en dat er wantrouwen tussen de ouders bestaat. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan een hulpverleningstraject voor omgangsbegeleiding, waarbij de raad voor de kinderbescherming betrokken is. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject. De rechtbank heeft ook aangegeven dat, afhankelijk van de uitkomst van het traject, verdere stappen kunnen worden ondernomen, waaronder de mogelijkheid van een raadsonderzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/690862 / FA RK 24-9195
Beschikking van 19 maart 2025 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.D. van den Berg te Dordrecht,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M. Ahmadi te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 9 december 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 14 februari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de man van 18 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
De vrouw stelt dat zij en de man niet kunnen overleggen over de minderjarige door zijn drugsgebruik en agressieproblematiek. Zij verwacht dat de man zijn gezag zal misbruiken om gezagsbeslissingen tegen te werken, waardoor de minderjarige klem of verloren zal raken tussen haar ouders.
3.1.5.
De rechtbank is, net als de raad, van mening dat het verzoek om eenhoofdig gezag nu niet aan de orde is. Partijen dienen eerst in te zetten op hulpverlening om de onderlinge verstandhouding te verbeteren. De rechtbank ziet daarvoor nog mogelijkheden, waardoor niet voldaan is aan de criteria voor het beëindigen van het gezamenlijk gezag. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.1.6.
De vrouw heeft toegezegd het wijkteam te benaderen voor hulp bij de communicatie met de man. De rechtbank vertrouwt op deze toezegging.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) als volgt vast te stellen:
  • de minderjarige verblijft in de ene week van donderdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de andere week van donderdag 18.00 uur tot zaterdag 10.00 uur bij de man;
  • de ouder bij wie de minderjarige is, brengt haar naar de andere ouder.
Vakanties:
  • zomervakantie: een verdeling van 2-2-1-1, waarbij de man in de even jaren de eerste twee weken heeft en de vrouw de tweede twee weken, dan de man een week en de vrouw een week, in de oneven jaren is het andersom;
  • herfstvakantie: in de even jaren is de minderjarige bij de man, in de oneven jaren is de minderjarige bij de vrouw;
  • voorjaarsvakantie: in de even jaren is de minderjarige bij de vrouw, in de oneven jaren is de minderjarige bij de man
  • meivakantie:
o bij één week: in de even jaren is de minderjarige bij de man, in de oneven jaren is de minderjarige bij de vrouw,
o bij twee weken: in de oneven jaren is de minderjarige de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man, in de even jaren is het andersom;
- kerstvakantie: in de even jaren is de minderjarige de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man, in de oneven jaren is dat andersom.
Feestdagen en bijzondere dagen:
  • goede vrijdag: conform de reguliere regeling;
  • Pasen: daar waar de minderjarige op de zaterdag voor Pasen is, is zij met Pasen;
  • Hemelvaartsdag: conform de reguliere regeling;
  • Pinksteren: daar waar de minderjarige op de zaterdag voor Pinksteren is, is zij met Pinksteren
  • koningsdag: conform de reguliere regeling;
  • Bevrijdingsdag: conform de reguliere regeling;
  • sinterklaas: conform de reguliere regeling;
  • Vaderdag: bij de man vanaf de avond daarvoor;
  • Moederdag: bij de vrouw vanaf de avond daarvoor;
  • verjaardag minderjarige: daar waar de minderjarige is, de andere ouder heeft de gelegenheid de minderjarige dan te bezoeken.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt te bepalen dat een raadsonderzoek wordt gelast, waarbij onderzoek wordt gedaan naar een passende zorgregeling tussen de man en de minderjarige en primair dat de zorgregeling in afwachting van het raadsonderzoek wordt opgeschort of subsidiair begeleid zal plaatsvinden.
3.2.3.
De raad acht de door de man verzochte omgangsregeling op dit moment niet realistisch. Zij adviseert dat de omgang begeleid moet worden, omdat tussen partijen sprake is van wantrouwen. In dat kader hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding (bij het Rotterdams Omgangshuis). De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is genoemd in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking versturen naar het routeringspunt.
3.2.4.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen op de hierna vermelde manier.
3.2.5.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak (in eerste instantie) in afwachting van de resultaten van dit hulpverleningstraject pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden.
3.2.6.
Als het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgen voor verzending van dit eindverslag aan de rechtbank. De rechtbank zal, als het hulpverleningstraject is geslaagd, partijen en hun advocaten in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) partijen geeft de rechtbank, zonder verdere mondelinge behandeling, een eindbeschikking.
3.2.7.
Als het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd of de doelen niet (geheel) zijn behaald, zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad. De raad zal aan de hand van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
3.2.8.
Een raadsonderzoek blijft achterwege als de rechter meent voldoende ingelicht te zijn om een eindbeschikking te geven. De rechtbank zal de raad hierover berichten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een raadsonderzoek. De rechtbank bericht de raad slechts als zij geen raadsonderzoek nodig acht.
3.2.9.
Als de rechtbank met de raad een onderzoek noodzakelijk acht, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te verrichten, als het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval volgt dus een verdere aanhouding van de zaak.
3.2.10.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, als het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan het belang van de minderjarige?
  • Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven worden?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.2.11.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Omdat ten aanzien van de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag af;
4.2.
stelt vast dat partijen, te weten:
[naam man] ,
wonende te [adres 1] ,
en
[naam vrouw] ,
wonende te [adres 2] ;
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding en dat het routeringspunt zorgt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
4.3.
bepaalt dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject zullen bewerkstelligen dat het contact tussen de man en de minderjarige wordt hersteld en dat zij afspraken zullen maken aan de hand waarvan de minderjarige onbelast contact kan hebben met beide partijen;
4.4.
verzoekt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking naar het routeringspunt te zenden naar:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
t.a.v. het routeringspunt
Dynamostraat 16, 3083 AK Rotterdam
e-mailadres: zorgbemiddeling@jbrr.nl;
4.5.
bepaalt dat het routeringspunt vóór na te melden pro-formadatum het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt en daarvan gelijktijdig een kopie aan de raad voor de kinderbescherming verzendt, als het hulpverleningstraject niet of deels is geslaagd;
4.6.
verzoekt de griffier na ontvangst van het eindverslag een kopie daarvan aan beide partijen en hun advocaten te versturen;
4.7.
verzoekt partijen, na ontvangst van het eindverslag van een geslaagd hulpverleningstraject, binnen een termijn van twee weken schriftelijk hierop te reageren;
4.8.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming bij een geheel of gedeeltelijk niet geslaagd hulpverleningstraject:
- te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen;
- de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren; en
- als dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel; en
- daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen,
met dien verstande dat de rechtbank kan beslissen, mits voldoende ingelicht, om zonder hiervoor genoemd raadsonderzoek een eindbeschikking te geven;
4.9.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan tot
1 januari 2026 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. C.A. Sedoc, griffier, op 19 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.