ECLI:NL:RBROT:2025:3961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/658647 / FA RK 23-3955
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en aanhouding alimentatieverzoek in familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 maart 2025, wordt een wijziging van de zorgregeling voor de minderjarigen besproken. De zaak betreft een verzoek van de man om de zorgregeling te wijzigen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zou komen te liggen. De vrouw verzoekt daarentegen om het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toe te kennen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2025 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen via het wijkteam hulpverlening ontvangen om de communicatie te verbeteren. De rechtbank heeft besloten de verzoeken aan te houden in afwachting van de voortgang van deze hulpverlening.

De rechtbank heeft ook de voorlopige zorgregeling van 24 januari 2025 besproken, waarin de vrouw is veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor het niet afgeven van de minderjarigen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man om de zorgregeling te wijzigen, evenals het verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage, aangehouden. De rechtbank heeft de overeenstemming tussen partijen over de zorgregeling voor [minderjarige 1] genoteerd en zal deze opnemen in de beschikking. De rechtbank heeft een opbouwregeling voor [minderjarige 2] vastgesteld, waarbij de minderjarige in fases meer tijd bij de man zal doorbrengen. De beslissing over de onderhoudsbijdrage wordt aangehouden tot na de indiening van het verweerschrift van de man.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/658647 / FA RK 23-3955
Beschikking van 19 maart 2025 over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E. Jongkoen te Den Haag,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Delft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 31 mei 2023;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 29 juni 2023;
  • het gewijzigd verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 27 juni 2024;
  • het vonnis in kort geding van 24 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de man van 13 februari 2025;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 14 februari 2025;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens gewijzigd/aanvullend verzoek met bijlagen;
  • het bericht met bijlage van de vrouw van 17 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
De oudste minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft met de kinderrechter gesproken.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het geregistreerd partnerschap van partijen is op 6 mei 2021 ontbonden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 april 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij op 15 maart 2021 hebben ondertekend.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 24 januari 2025 is bepaald dat de voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] voorlopig als volgt zal zijn:
met ingang van heden:
- drie nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot zondag 12.30 uur;
met ingang van mei 2025:
- vier nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot maandag 11.30 uur;
vanaf september 2025:
- vijf nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot dinsdag 11.30 uur;
[minderjarige 2] is bij de man wanneer [minderjarige 1] daar ook is, maar gaat eerder naar de vrouw dan [minderjarige 1] .
Daarnaast is de vrouw veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor elke keer dat zij [minderjarige 2] niet afgeeft terwijl zij dat op basis van de voorlopige zorgregeling wel zou moeten.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag en verblijfplaats
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt – na wijziging – te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn.
3.1.3.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen.
3.1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen via het wijkteam hulpverlening krijgen om de onderlinge communicatie te verbeteren en om samen beslissingen te kunnen nemen. De rechtbank begrijpt dat de hulpverlening nog in de beginnende fase zit. Zij zal daarom deze verzoeken aanhouden in afwachting daarvan.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt – na wijziging en aanvulling – de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) uit het ouderschapsplan van 15 maart 2021 te wijzigen, in die zin dat:
  • de minderjarigen om de week bij de andere ouder verblijven, met donderdag 17.00 uur als wisselmoment;
  • de minderjarigen in de zomervakantie van 2025 in week 1, 2 en 4 bij de man verblijven en in week 3, 4 en 6 bij de vrouw verblijven;
  • de minderjarigen de helft van de vakanties, feest- en bijzondere dagen bij de man zullen verblijven volgens een jaarlijks afwisselend schema, aanvangend vanaf 1 september 2025.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat:
  • [minderjarige 1] om de week bij de man zal verblijven met donderdag om 17.00 uur als wisselmoment en dat voor [minderjarige 2] voorlopig, in ieder geval zolang het raadsonderzoek niet is afgerond, eens in de veertien dagen van donderdag 17.00 uur tot zondag 12.30 uur bij de man zal verblijven;
  • [minderjarige 1] in de zomervakantie maximaal twee aaneengesloten weken bij de man zal verblijven en dat voor [minderjarige 2] in de zomervakantie van 2025 de reguliere zorgregeling geldt en zij vanaf de zomervakantie van 2026 maximaal één week aaneengesloten en vanaf de zomervakantie van 2029 maximaal twee weken aaneengesloten bij de man zal zijn.
3.2.3.
Partijen hebben overeenstemming over de reguliere zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] . Hij heeft tijdens het kindgesprek zelf aangegeven dat deze regeling goed verloopt en dat is een positief signaal. De rechtbank zal deze overeenstemming van partijen opnemen in de beschikking.
3.2.4.
De vrouw heeft toegelicht dat de zorgregeling voor [minderjarige 2] , zoals het op dit moment loopt (drie nachten per twee weken), goed verloopt, maar dat rekening gehouden moet worden met haar draagkracht (wat zij aan kan). Ook omdat zij vanaf het nieuwe schooljaar naar de basisschool gaat. De raad adviseert de opbouw van de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] niet te stoppen en juist daarmee door te gaan. De raad merkt daarbij op dat als de vrouw het lastig vindt om [minderjarige 2] emotionele toestemming te geven de minderjarigen dat ook voelen.
3.2.5.
De rechtbank zal ten aanzien van [minderjarige 2] een opbouwregeling bepalen zoals hierna in de beslissing is neergelegd. Met deze beslissing vervalt het kort geding vonnis van 24 januari 2025 en dus ook de daarin opgenomen dwangsom. De vrouw heeft toegezegd zich aan de beslissing van de rechtbank te houden. De rechtbank vertrouwt hierop.
3.2.6.
Partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de verdeling van de zomervakantie van 2025 ten aanzien van [minderjarige 1] . De rechtbank zal deze overeenstemming van partijen opnemen in de beslissing.
3.2.7.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de vrouw gesteld dat het op dit moment niet wenselijk is dat [minderjarige 2] in de zomervakantie een lange periode bij moeder weg is. De rechtbank overweegt in dit verband dat de voorzieningenrechter in het kort geding van 9 juli 2024 het destijds in het belang van [minderjarige 2] achtte dat zij tien dagen met de man meeging op vakantie naar het buitenland, ondanks dat de man toen, naar zeggen van de vrouw, pas recent zijn vaderrol ten aanzien van [minderjarige 2] had opgepakt. De rechtbank zal hierbij aanknopen en wat betreft de zomervakantie van [minderjarige 2] beslissen zoals hierna bepaald.
3.2.8.
In het kort geding van 24 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter de raad verzocht een raadsonderzoek te doen. Het is nog niet bekend hoelang het zal duren voordat de resultaten van dat onderzoek bekend zijn. De rechtbank zal daarom alvast een beslissing nemen over de herfst- en kerstvakantie van 2025 en de voorjaarsvakantie van 2026 zoals hierna in de beslissing is opgenomen. De rechtbank zal een beslissing over de vakanties vanaf de voorjaarsvakantie 2026 en de feest- en bijzondere dagen aanhouden.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt wijziging van het ouderschapsplan van 15 maart 2021, in die zin dat de in dat ouderschapsplan overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 juli 2024 voor [minderjarige 1] wordt bepaald op een bedrag van € 370,- per maand en voor [minderjarige 2] wordt bepaald op een bedrag van € 305,- per maand.
3.3.2.
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de kinderbijdrage is tijdens de mondelinge behandeling niet inhoudelijk behandeld, omdat op dat moment de aan de man gegeven termijn voor het indienen van een verweerschrift tegen dit verzoek nog niet was verstreken. De man was nog in de gelegenheid om op dit verzoek te reageren.
3.3.3.
De behandeling van dit verzoek van de vrouw wordt daarom aangehouden. Na de ontvangst van het verweerschrift van de man zal een afzonderlijke mondelinge behandeling worden bepaald voor het behandelen van dit verzoek.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de vakantieregeling en de onderhoudsbijdrage nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 april 2021 en het daarin opgenomen ouderschapsplan in die zin dat [minderjarige 1] om de week bij de man verblijft, met donderdag 17.00 uur als wisselmoment. Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt een opbouwregeling:
  • met ingang van heden: drie nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot zondag 12.30 uur,
  • met ingang van mei 2025: vier nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot maandag 11.30 uur,
  • met ingang van september 2025: vijf nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot dinsdag 11.30 uur,
  • met ingang van december 2025: zes nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 uur tot woensdag 11.30 uur,
  • vanaf maart 2026: zeven nachten per twee weken, te weten om de week van donderdag 17.00 tot donderdag 17.00 uur,
waarbij [minderjarige 2] bij de man verblijft wanneer [minderjarige 1] daar ook verblijft, maar tot maart 2026 eerder teruggaat naar de vrouw.
Vakanties:
  • zomervakantie 2025: [minderjarige 1] verblijft in week 1, 2 en 4 bij de man en in week 3, 5, en 6 bij de vrouw. Wanneer [minderjarige 1] twee weken bij de man verblijft, verblijft [minderjarige 2] negen nachten bij de man. Wanneer [minderjarige 1] een week bij de man verblijft, verblijft [minderjarige 2] vijf nachten bij de man,
  • herfstvakantie 2025: de minderjarigen verblijven bij de man,
  • kerstvakantie 2025: de minderjarigen verblijven in week 1 bij de vrouw en in week 2 bij de man,
  • voorjaarsvakantie 2026: de minderjarigen verblijven bij de vrouw;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de vakantieregeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen wordt aangehouden;
4.4.
verzoekt de advocaten van partijen direct na indiening van het verweerschrift van de man schriftelijk opgave te doen van ieders verhinderdata in de komende vier maanden;
4.5.
verzoekt de griffier na ontvangst van het verweerschrift van de man en hiervoor genoemde opgaven van verhinderdata van partijen de zaak weer op een mondelinge behandeling te plannen en partijen voor die mondelinge behandeling op te roepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. C.A. Sedoc, griffier, op 19 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.