ECLI:NL:RBROT:2025:3964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/695488 / JE RK 25-454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder van [voornaam minderjarige] is sinds 1 oktober 2020 onder curatele gesteld en is daardoor handelingsonbekwaam. De vader heeft zich ter zitting niet verzet tegen het verzoek van de Raad, die heeft verzocht om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin voor negen maanden. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de belangen van de minderjarige voorop stonden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige situatie bij de moeder onveilig is en dat de minderjarige bij de tante moederszijde verblijft. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van [voornaam minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/695488 / JE RK 25-454
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F. Durdu, namens mr. H. Durdu, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[persoon A],
hierna te noemen de tante moederszijde,
wonende in [woonplaats 2] ,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 28 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader;
  • de tante moederszijde;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [persoon B] ;
  • een vertegenwoordiger van de GI, te weten [persoon C] ;
  • een begeleider van de vader en werkzaam bij Intensieve Hulp van de gemeente Rotterdam, te weten [persoon D] , aan wie bijzondere toegang is verleend.
1.3.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Turkse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
M. Ates, tolk in de Turkse taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist is opgeroepen.
1.5.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] . De moeder is per
1 oktober 2020 onder curatele gesteld.
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de tante moederszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een netwerkpleeggezin te verlenen voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Het is belangrijk om de plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de tante te borgen en dat het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) een onderzoek doet naar het perspectief van [voornaam minderjarige] en de mogelijkheden en de leerbaarheid van de ouders. Het is van belang dat een jeugdbeschermer in het kader van een ondertoezichtstelling betrokken wordt om beslissingen voor Rana te nemen en om de tante te ondersteunen zodat zij uit de strijd met de ouders kan blijven.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en meegedeeld dat
[persoon C] de vaste jeugdbeschermer zal worden indien een ondertoezichtstelling wordt verleend.
4.2.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting aangegeven dat zij het eens is met het verzoek. De moeder staat nu meer open voor hulpverlening en is bezig om aan zichzelf te werken. Zij heeft zich bij Antes aangemeld en staat op de wachtlijst voor een behandeling. De moeder krijgt begeleiding van [persoon E] van de gemeente Rotterdam totdat een jeugdbeschermer in het kader van een ondertoezichtstelling betrokken wordt. De moeder is dankbaar dat [voornaam minderjarige] bij de tante moederszijde verblijft en dat er goed voor haar wordt gezorgd. Wel wil de moeder [voornaam minderjarige] vaker onder begeleiding zien.
4.3.
De vader heeft zich ter zitting niet verzet tegen het verzoek van de Raad.

5.De verklaring van de informant

5.1.
De tante heeft ter zitting verklaard dat zij het eens is met het verzoek van de Raad. De tante heeft geprobeerd te bemiddelen tussen de ouders en dit heeft veel van haar gevraagd. De moeder heeft gevoelens van boosheid en emoties naar de tante geuit. Het is zorgelijk dat de moeder eerder geen hulpverlening heeft gehad en dat zij daar niet voor open stond. De tante heeft zorgen over de frequentie en de duur van de contacten tussen [voornaam minderjarige] en de ouders. De vader heeft moeite om het contact met [voornaam minderjarige] in te vullen en heeft daarin begeleiding nodig. Het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader is daarom in overleg met de hulpverlening in duur beperkt. [voornaam minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid over haar perspectief, omdat zij veel vragen heeft en onduidelijkheid ervaart. De tante zal zolang als dat nodig is [voornaam minderjarige] alles bieden wat zij nodig heeft.

6.De informatie van Intensieve Hulp van de gemeente Rotterdam

6.1.
[persoon D] heeft namens Intensieve Hulp van de gemeente Rotterdam het volgende meegedeeld. [voornaam minderjarige] is een kwetsbaar meisje. De hulpverleners om haar heen vragen zich af of de ouders leerbaar zijn in de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Het is van belang dat [voornaam minderjarige] en de ouders in het kader van een ondertoezichtstelling passende hulpverlening en begeleiding krijgen en dat dit vanuit de GI wordt gemonitord.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
7.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [voornaam minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat veel heeft meegemaakt en opgroeit in een zorgelijke, onveilige opvoedsituatie. De moeder heeft persoonlijke problematiek. Sinds 1 oktober 2020 staat zij onder curatele vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. Daardoor is de moeder handelingsonbekwaam en niet bevoegd het gezag over [voornaam minderjarige] uit te oefenen. Na de scheiding van de ouders is [voornaam minderjarige] bij de moeder blijven wonen. [voornaam minderjarige] is getuige geweest van de conflicten en spanningen tussen de ouders en is het slachtoffer geweest van fysieke mishandeling door de moeder. De vader heeft [voornaam minderjarige] hiertegen niet kunnen beschermen. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden en de leerbaarheid van de ouders en de verstoorde emotieregulatie van de moeder. De vader lijkt beperkte pedagogische vaardigheden te hebben in de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Vanwege de zorgen is [voornaam minderjarige] tijdelijk bij de tante moederszijde geplaatst. Op 29 mei 2024 is [voornaam minderjarige] weer bij de moeder gaan wonen met de inzet van Ambulante Spoedhulp. Ondanks deze hulpverlening is de situatie bij de moeder thuis onvoldoende verbeterd en blijven er bij de politie en Veilig Thuis meldingen binnenkomen van mishandeling. Daarom is [voornaam minderjarige] op 2 juli 2024 opnieuw bij de tante moederszijde geplaatst.
7.3.
De ouders zijn van goede wil en houden van [voornaam minderjarige] . Ondanks de goede bedoeling van de ouders en de tante moederszijde lukt het echter niet om in het belang van [voornaam minderjarige] tot een gezamenlijke afstemming met elkaar te komen. De tante moederszijde heeft aangegeven dat zij moet bemiddelen tussen de ouders. Dit maakt de situatie voor de tante moederszijde complex en zwaar. Het is belangrijk dat de tante moederszijde hierin wordt ontlast en uit de strijd wordt gehaald. Het is een prille positieve ontwikkeling dat de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek recent hulpverlening heeft gezocht, zoals haar advocaat ter zitting mondeling heeft toegelicht. De ouders zijn echter nog niet in staat om de bedreigde ontwikkeling van [voornaam minderjarige] zelfstandig af te wenden en om haar veiligheid te waarborgen. Daarom is thans hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. De komende periode kan worden bezien of de moeder de prille positieve ontwikkeling bij het vragen en accepteren van hulp kan vasthouden. Om de veiligheid van [voornaam minderjarige] te waarborgen, is het in haar belang om haar plaatsing bij de tante moederszijde voort te zetten.
7.4.
Gelet op al het voorgaande stelt de kinderrechter [voornaam minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Het is van belang dat de komende periode door middel van een KSCD-onderzoek duidelijk wordt wat de mogelijkheden van de ouders in de verzorging en opvoeding van Rana-Nur zijn en wat haar perspectief is. Het is positief dat er direct een jeugdbeschermer beschikbaar is. De jeugdbeschermer dient erop toe te zien dat de juiste hulpverlening voor de moeder wordt ingezet en dat zij deze blijft aangrijpen. Verder is het belangrijk dat wordt bekeken hoe de contacten tussen de ouders en [voornaam minderjarige] verder vorm worden gegeven. De GI zal moeten bezien welke duur en frequentie passend is, en of de contacten begeleid dienen te worden.
7.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 20 maart 2025 tot 20 maart 2026;
8.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de tante moederszijde, met ingang van 20 maart 2025 tot 20 december 2025;
8.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 door
mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 1 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.