ECLI:NL:RBROT:2025:3986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/691101 / JE RK 24-2673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en aanhouding machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 11 februari 2025, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012, verlengd voor de duur van een jaar. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft verzocht om deze verlenging en om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige onverminderd aanwezig zijn, met name door hoog schoolverzuim en onvoldoende zicht op de thuissituatie. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, erkent de zorgen niet en verzet zich tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft besloten de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden, in afwachting van de mogelijkheid van een gezinsopname, die met de moeder besproken zal worden. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening en de jeugdbeschermer om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/691101 / JE RK 24-2673
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 13 december 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed, waarnemend voor mr. B.H. van der Zwan;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [persoon A] en [persoon B] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 12 februari 2024 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 12 februari 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. Er bestaan grote zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , welke op alle vlakken stagneert. Er is sprake van hoog schoolverzuim, wat resulteert in een leerachterstand en een afname van haar niveau. De school heeft aangegeven dat het momenteel zelfs niet mogelijk is om een inschatting te maken van het niveau voor de overgang naar de middelbare school. Door haar afwezigheid kan [voornaam minderjarige] bovendien niet meer sociaal meekomen met haar leeftijdsgenoten. Zij vindt bij hen geen aansluiting. Verder is er onvoldoende zicht op de thuissituatie. De moeder werkt niet mee aan onderzoeken en alle aangeboden hulpverlening komt niet bij haar binnen. Gezien de situatie is het van belang om [voornaam minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis, waar zij kan profiteren van een gestructureerde omgeving en waar zij zich kan ontwikkelen. Als laatste optie om een uithuisplaatsing te voorkomen, is een gezinsopname denkbaar, mits de moeder bereid is om hieraan mee te werken.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Het verzoek moet volgens de moeder worden afgewezen. De moeder (h)erkent de zorgen over [voornaam minderjarige] niet. De moeder doet haar best om [voornaam minderjarige] naar school te brengen, maar als [voornaam minderjarige] ziek is, kan dit niet. Daarnaast ervaart de moeder de ondertoezichtstelling als belastend en een inbreuk op haar privacy. De moeder wil dat [voornaam minderjarige] bij haar blijft wonen en wil hiervoor een laatste kans. Zij zal aan alle hulpverlening meewerken. De hulpverlening is eerder niet succesvol geweest, omdat Middin zich richtte op mensen met autisme, terwijl de moeder deze diagnose niet heeft. Het is van belang om de mogelijkheid van een gezinsopname met de moeder te bespreken, zodat deze optie duidelijker wordt. De moeder is bereid de jeugdbeschermer binnen te laten om hierover te praten.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. [1] De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
6.2.
De zorgen over [voornaam minderjarige] , zoals vermeld in de beschikking van 12 februari 2024, zijn onverminderd aanwezig. De zorgen zijn gelegen in het veelvuldige ongeoorloofde schoolverzuim, waardoor [voornaam minderjarige] stagneert in haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Door het verzuim heeft [voornaam minderjarige] een aanzienlijke leerachterstand en weinig aansluiting bij haar leeftijdsgenoten. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige] . Hoewel de moeder zichtbaar veel van [voornaam minderjarige] houdt en het beste voor haar wil, (h)erkent zij de zorgen over [voornaam minderjarige] niet. Zij houdt [voornaam minderjarige] ’s leefwereld klein en dit belemmert de leeftijdsadequate ontwikkeling naar zelfstandigheid van [voornaam minderjarige] . Het lukt de moeder onvoldoende om aan de opvoedvraag van [voornaam minderjarige] tegemoet te komen. Bovendien is onduidelijk of de moeder in staat is haar opvoedvaardigheden te versterken en of zij over voldoende leercapaciteit beschikt.
6.3.
In het afgelopen jaar is geprobeerd om hulpverlening in te zetten, maar dit is onvoldoende van de grond gekomen, waardoor de zorgen zijn toegenomen. De moeder staat zowel de jeugdbeschermer, de school, als de hulpverlening van Middin niet toe om binnen te komen en werkt onvoldoende mee. De kinderrechter is van oordeel dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft, om zicht te krijgen op de situatie, de regie te voeren en hulpverlening in te kunnen zetten. De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van een jaar. [2] Een jaar is nodig gezien de tijd die nodig is om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken gelet op de ernstige zorgen die er zijn over [voornaam minderjarige] . Het is van groot belang dat de moeder zowel de jeugdbeschermer als hulpverlening binnenlaat om de situatie te verbeteren en de zorgen over [voornaam minderjarige] weg te kunnen nemen.
6.4.
Over de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. Tijdens de zitting is door de GI een laatste mogelijkheid aangedragen om een uithuisplaatsing te voorkomen. In de komende periode zal de jeugdbeschermer met de moeder de optie van een gezinsopname bespreken, om zowel zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder als op de situatie van [voornaam minderjarige] . Het is echter nog onzeker in hoeverre de gezinsopname gerealiseerd kan worden en of de moeder volledig bereid is om hieraan mee te werken. De moeder heeft zich eerder ambivalent getoond in het meewerken aan hulpverlening. Toch is de kinderrechter van oordeel dat deze mogelijkheid gelet op het zeer ingrijpende karakter van een uithuisplaatsing onderzocht moet worden. De moeder heeft op de zitting toegezegd aan hulpverlening mee te werken en een concrete afspraak gemaakt met de jeugdbeschermer om de gezinsopname te bespreken bij haar thuis. In afwachting van de mogelijke gezinsopname en de voortzetting van de hulpverlening zal de kinderrechter daarom de beslissing op het verzoek van de GI over de uithuisplaatsing aanhouden.
6.5.
De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de moeder en mr. B.H. van der Zwan) te overleggen over de dan actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 12 februari 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen
7.3.
houdt de beslissing voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de moeder en mr. B.H. van der Zwan in deze zaak zal plaatsvinden op
22 april 2025 te 14:00 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
7.4.
de zaak zal op laatstgenoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. H. Benaissa, kinderrechter;
7.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en mr. B.H. van der Zwan;
7.6.
gelast de oproeping van de moeder tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
7.7.
verzoekt de GI uiterlijk twee weken vóór de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift van de moeder en mr. B.H. van der Zwan) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. H. Benaissa, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 17 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.