ECLI:NL:RBROT:2025:4066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
10.227143.23 / 22.001595.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewapende overvallen op juweliers in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee gewapende overvallen op juweliers in Rotterdam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een schadevergoeding van meer dan 100.000 euro aan de slachtoffers. Tijdens de eerste overval, op 15 juli 2023, werden twee vrouwen en een tienjarig meisje bedreigd en mishandeld. Bij de tweede overval, op 31 augustus 2023, werden een man en een vrouw vastgebonden en onder schot gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de overvallen, ondanks dat hij niet fysiek aanwezig was in de juwelierszaken tijdens de overvallen. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overvallen, wat leidde tot de bewezenverklaring van diefstal met geweld. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer 10.227143.23
Parketnummer vordering TUL 22.001595.21
Datum uitspraak 28 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
[postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in PI [naam PI] ,
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22.001595.21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1, overval juwelier [naam juwelier 1]
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit feit. Aangevoerd is dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze onbetrouwbaar zijn. In het geval de rechtbank deze verklaringen toch als bewijsmiddel wil gebruiken, acht de verdediging het noodzakelijk dat [getuige] en diens zoon en schoondochter als getuige worden gehoord over het gesprek in café Double Dutch waar de verdachte aan zou hebben deelgenomen.
De herkenning op de camerabeelden van de Vleeshouwerstraat te Rotterdam is onvoldoende onderscheidend voor identificatie van de verdachte. Zelfs als kan worden vastgesteld dat de verdachte op deze beelden te zien is, kan zijn betrokkenheid bij de overval op basis daarvan niet worden bewezen. Onduidelijk is hoe en wanneer het DNA van de verdachte (naast andere DNA-sporen) op de trui terecht is gekomen; het betreft bovendien een verplaatsbaar object. De verklaring van [medeverdachte 1] dat de verdachte de opdrachtgever was van de overval wordt in het dossier verder niet ondersteund. Evenmin kan worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, zodat het ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld ook om die reden niet kan worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 15 juli 2023 juwelier [naam juwelier 1] in Rotterdam door twee mannen is overvallen, waarbij ongeveer € 16.000,00 aan contant geld en diverse sieraden zijn weggenomen. Op de dag van deze overval waren de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , samen met haar tienjarige dochter [slachtoffer 3] , aanwezig in de juwelierszaak. Omdat het wapen dat bij de overval is gebruikt niet kon worden getraceerd, acht de rechtbank bewezen dat zij daarbij zijn bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben bekend deze overval samen te hebben gepleegd. Volgens [medeverdachte 1] was nog een derde persoon bij de voorbereiding en de uitvoering van het plan betrokken. De betrouwbaarheid van zijn verklaring dat de verdachte deze derde persoon zou zijn, is door de verdediging betwist. Vaststaat dat de verdachte ten tijde van de overval zelf niet aanwezig was in de juwelierszaak. De vraag die voorligt is of betrokkenheid van de verdachte bij de overval niettemin kan worden bewezen en zo ja, hoe die betrokkenheid juridisch moet worden gekwalificeerd (medeplegen, dan wel medeplichtigheid).
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat er drie personen bij de overval betrokken waren: hijzelf en twee mannen die hij eerder in een café in Barendrecht had leren kennen onder de namen [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam verdachte] . [bijnaam medeverdachte 2] is later door hem geïdentificeerd als de medeverdachte [medeverdachte 2] , die dit ook zelf heeft bevestigd. [bijnaam verdachte] is volgens [medeverdachte 1] de verdachte [verdachte] . Volgens zijn verklaring sprak [medeverdachte 1] twee maanden voor de overval in het genoemde café met de beide mannen over zijn schulden en zou [bijnaam verdachte] daarop met het plan zijn gekomen om een juwelier te overvallen. [bijnaam verdachte] was volgens [medeverdachte 1] ook degene die de juwelierszaak [naam juwelier 1] heeft uitgezocht; hij deed onderzoek naar wat er in de winkel lag en wie er op welke tijden werkte. Een dag voor de overval liet [bijnaam verdachte] de beide medeverdachten foto’s op zijn telefoon zien die waren genomen van de vitrinekasten in de juwelierszaak. Op de dag van de overval spraken de drie mannen volgens [medeverdachte 1] af in een kelderbox bij een flat in de buurt van de juwelier. [bijnaam verdachte] had een loper van de kelderboxen, zodat de mannen na de overval gemakkelijk konden vluchten. Tijdens de overval bleef [bijnaam verdachte] op ongeveer 50 meter afstand bij de kelderboxen achter om de deur voor de medeverdachten open te houden.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij na de overval € 3.000,00 euro contant van [bijnaam verdachte] heeft gekregen. Tijdens het politieverhoor van 15 november 2023 zijn aan [medeverdachte 1] twee foto’s getoond (foto’s 3 en 4) afkomstig van camerabeelden die zijn gemaakt kort voor en kort na de overval. [medeverdachte 1] heeft op deze foto’s [bijnaam verdachte] aangewezen als de kale persoon met de lange zwarte baard, gehuld in een trainingspak en slippers. De persoon die door [medeverdachte 1] [bijnaam verdachte] wordt genoemd, wordt later ook door de politie herkend als de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] over de betrokkenheid van de verdachte bij de overval op kernonderdelen betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. [medeverdachte 1] heeft vanaf het begin openheid gegeven over zijn betrokkenheid bij de overval en heeft ook consistent verklaard over het aandeel van de beide medeverdachten. Ten aanzien van de feitelijke uitvoering van de overval worden zijn verklaringen ondersteund door de bekennende verklaring van [medeverdachte 2] . Ook zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] in lijn met de verklaringen van de beide aangeefsters. De verdachte is vlak voor en vlak na de overval in de directe nabijheid van de juwelierszaak [naam juwelier 1] op camerabeelden te zien in het bijzijn van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Op de trui die door [medeverdachte 1] bij de overval is gebruikt is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte. Anders dan door de verdediging is bepleit, ondersteunt ook deze bevinding, in combinatie andere genoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van de verdachte bij de overval.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte actief heeft deelgenomen aan de voorbereiding en de uitvoering van de overval. Hij heeft daarnaast een belangrijke rol gespeeld bij de vlucht samen met de beide medeverdachten en heeft [medeverdachte 1] na afloop een vergoeding betaald voor zijn bijdrage. Hoewel de verdachte ten tijde van de overval niet zelf in de juwelierszaak aanwezig was, speelde hij hierbij naar het oordeel van de rechtbank een meer dan alleen faciliterende rol. De verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de overval, zodat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk getuigenverzoek is de rechtbank van oordeel dat een verklaring van de verzochte getuigen niet noodzakelijk is voor de volledigheid van het onderzoek en ook niet kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld.
4.3.
Bewijswaardering feit 2, overval juwelier [naam juwelier 2]
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor dit feit. De voor de verdachte potentieel belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] moet als onbetrouwbaar worden aangemerkt en dient van het bewijs te worden uitgesloten. [medeverdachte 2] is ter zitting in zijn eigen strafzaak onjuist c.q. onvolledig geïnformeerd over de reikwijdte van de door hem afgelegde bekennende verklaring, die op verzoek van de officier van justitie is vastgelegd in een proces-verbaal. Deze verklaring zou hij nooit op deze wijze hebben afgelegd als hij volledig was geïnformeerd over het feit dat deze via het proces-verbaal ook voor de verdachte in belastende zin bij het bewijs kon worden betrokken. Nu [medeverdachte 2] zich bij het getuigenverhoor in de zaak van de verdachte beroept op zijn verschoningsrecht, is sprake van een schending van de goede procesorde en van het recht op een eerlijk proces wanneer het proces-verbaal niettemin als schriftelijk stuk bij het bewijs tegen de verdachte zou worden betrokken.
De verdediging heeft voorts gewezen op de verklaring van de aangever [slachtoffer 4] dat de tweede overvaller ongeveer 180 cm lang was en dat hij de daders Spaans hoorde praten. De verdachte is beduidend kleiner (168 cm), spreekt geen Spaans en past daarmee niet in dit signalement. Ook op basis van de camerabeelden kan niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte de man met de bivakmuts is. De omstandigheid dat de verdachte de vermeende vluchtauto enkele dagen eerder heeft gehuurd, kan niet bijdragen aan het bewijs en zegt niets over wie tijdens de vlucht de bestuurder van de auto is geweest. Voor zover de rechtbank bewezen acht dat de verdacht wel de bestuurder was van de auto, is daarmee geen sprake van medeplegen.
4.3.2.
Beoordeling
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2024 heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] in zijn eigen strafzaak een bekennende verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de overval van juwelier [naam juwelier 2] . Op verzoek van de officier van justitie is van deze verklaring een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechtbank ter voorbereiding op het getuigenverhoor in de strafzaak van de verdachte aan de verdediging ter beschikking is gesteld. Op vragen van de verdediging bij het getuigenverhoor tijdens de zitting van 14 maart 2025 heeft [medeverdachte 2] zich beroepen op zijn verschoningsrecht. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie toegewezen om het proces-verbaal met de door [medeverdachte 2] eerder afgelegde verklaring te voegen in het strafdossier van de verdachte. Ter beoordeling staat of het gebruik van (onderdelen van) de verklaring van [medeverdachte 2] voor het bewijs tegen de verdachte in strijd is met een behoorlijke procesorde, dit mede in het licht van het ondervragingsrecht van de verdediging bij voor de verdachte potentieel belastende onderdelen van deze verklaring.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] tijdens de zitting van 4 oktober 2024 niet rechtstreeks belastend heeft verklaard over de verdachte en geen naam heeft willen noemen van de mededader die bij de overval betrokken was. Op een vraag van de rechtbank heeft [medeverdachte 2] wel verklaard dat hij de overval heeft gepleegd met dezelfde persoon, die ook betrokken was bij de voorbereiding van de eerste overval. Verder heeft hij verklaard dat hij na de tweede overval samen met zijn mededader is gevlucht met een Audi, waarbij zijn mededader de auto bestuurde en hij zelf op de achterbank lag.
De rechtbank heeft in haar bewijsoverweging bij feit 1 vastgesteld dat de verdachte de persoon is met wie [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de eerste overval hebben voorbereid en uitgevoerd. Dat de verdachte ook bij de tweede overval zou zijn betrokken, zoals uit de verklaring van [medeverdachte 2] zou kunnen worden afgeleid, vindt steun in andere bevindingen bij het opsporingsonderzoek. Aangever [slachtoffer 4] is na de beroving van zijn juwelierszaak de overvallers achterna gerend en volgde met zijn auto een witte Audi RS3, die volgens zijn taxatie de vluchtauto moest zijn. De bestuurder van die auto werd door hem bij de politie omschreven als een man met een volle baard en werd tijdens een pro forma zitting in de rechtbank door hem herkend als de verdachte. Uit het opsporingsonderzoek blijkt dat de Audi enkele dagen voor de overval door de verdachte is gehuurd en dat in de auto DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA van de verdachte en [medeverdachte 2] . De rechtbank ziet in het licht van deze bevindingen geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de geciteerde passages uit de verklaring van [medeverdachte 2] in twijfel te trekken.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het de verdachte moet zijn geweest die samen met [medeverdachte 2] de overval van juwelier [naam juwelier 2] heeft gepleegd. Dat aangever [slachtoffer 4] in zijn verklaring bij de politie kennelijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de lengte van de tweede overvaller, doet niet af aan de verdere betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Ook de geciteerde onderdelen uit de verklaring van [medeverdachte 2] kunnen naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de bewijsconstructie. Zijn bevestiging op een vraag van de verdediging tijdens het getuigenverhoor dat hij geen anderen heeft willen belasten met de in zijn eigen strafzaak afgelegde verklaring, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat (niet rechtstreeks belastende) onderdelen hiervan in samenhang met andere bewijsmiddelen bij de vaststelling van het daderschap van de verdachte weldegelijk een rol kunnen spelen. Van een schending van de behoorlijke procesorde is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook het feit dat de getuige door de verdediging niet nader kon worden bevraagd vanwege het beroep op zijn verschoningsrecht, leidt niet tot bewijsuitsluiting van de verklaring van [medeverdachte 2] , nu het bewijs niet uitsluitend of in beslissende mate (
sole and decisive) is gebaseerd op de verklaringen van deze medeverdachte.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de overval in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, waarbij de rollen van de beide overvallers feitelijk inwisselbaar waren. Daarmee is sprake van medeplegen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 15 juli 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, een (grote) hoeveelheid sieraden, een geldbedrag, een telefoon en een alarmknop, die aan juwelier [naam juwelier 1] , gevestigd aan de [adres 2] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en de mond van die [slachtoffer 1] af te dekken en/ die [slachtoffer 1] te duwen en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je nog een keer schreeuwt, maak ik je dood", en vervolgens een schietgebaar met zijn, verdachtes, hand te maken en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je de kluis niet openmaakt, knal ik je dood", en
- die [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan en
- met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de telefoon van die [slachtoffer 2] kapot te slaan;
2
hij op 31 augustus 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, een (grote) hoeveelheid sieraden, die aan juwelier [naam juwelier 2] , gevestigd aan de [adres 3] en/of [slachtoffer 4] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer 4] en
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] vast te binden met tie wraps.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 en 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende overval op twee juwelierszaken. Bij de eerste overval waren de eigenares, haar zus en de 10-jarige dochter van de eigenares aanwezig. Zij hebben op indringende wijze via hun spreekrecht ter zitting verwoord wat de impact van de overval op hen was en nog steeds is. Ten tijde van de overval hebben zij allemaal doodsangsten uitgestaan, terwijl zij moesten toezien hoe de juwelierszaak werd leeggeroofd. Het lukt hen niet goed de draad van hun leven weer op te pakken. Het minderjarige slachtoffer geeft aan dat zij niet wil dat haar moeder nog werkt, omdat zij bang is dat haar iets zal overkomen.
Ook bij de tweede overval heeft de verdachte groot leed veroorzaakt. Ook deze slachtoffers hebben ter zitting toegelicht welke enorme gevolgen de overval voor hen heeft. Het slachtoffer [slachtoffer 5] heeft EMDR-therapie gevolgd om deze traumatische ervaring te verwerken en heeft steun gezocht bij de slachtoffers van de eerste overval. Het slachtoffer [slachtoffer 4] heeft verwoord hoe hij met jarenlang hard werken een goedlopende juwelierszaak heeft weten op te bouwen en hoe dit door de overval van het ene op het andere moment teniet is gedaan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit werkt in strafverzwarende zin mee.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich ter zake van feit 1 in het geding gevoegd [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] namens haar minderjarige dochter [slachtoffer 3] .
Als benadeelde partijen ter zake van feit 2 hebben zich [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] als benadeelde partijen in het geding gevoegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 90.934,00 aan materiële schade, bestaande uit € 2.500,00 eigen risico verzekering, € 16.000,00 aan weggenomen contant geld, € 878,00 voor reparatie van haar mobiele telefoon en € 71.556,00 (exclusief BTW) aan inkomstenderving. Daarnaast vordert zij een vergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [slachtoffer 3] vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een vergoeding van € 1.082,44 aan materiële schade, bestaande uit € 286,44 aan reiskosten naar de psycholoog, € 796,00 aan kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, en een vergoeding van € 13.500,00 aan immateriële schade. Zij vordert daarnaast proceskosten volgens het liquidatietarief.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een vergoeding van € 51.195,00 aan materiële schade, bestaande uit € 35.126,00 aan niet vergoede schade, € 16.069,00 aan verlies van arbeidsvermogen en € 796,00 aan kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, en een vergoeding van € 8.000,00 aan immateriële schade. Hij vordert daarnaast proceskosten volgens het liquidatietarief.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van alle benadeelde partijen volledig toewijsbaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding in alle gevallen te hoog is en verzoekt tot matiging. Verder wordt verzocht de vorderingen ter zake de materiële schade van [slachtoffer 2] en van [slachtoffer 4] niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze vorderingen beide te complex zijn om te beoordelen in een strafprocedure. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] is daarbij aangevoerd dat verzocht wordt om een bedrag gebaseerd op omzetderving in plaats van winstderving. Hiervan kan geen sprake zijn. Tot slot wordt verzocht om, indien de door [slachtoffer 5] gevorderde proceskosten worden toegewezen, hiervoor niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3.
Beoordeling
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] alsmede aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De door de benadeelde partijen geleden schade is ook genoegzaam onderbouwd. De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vorderingen echter geen aanleiding om tussen de benadeelden onderscheid te maken met betrekking tot de hoogte van de toe te kennen immateriële schade en zal, ondanks de betwisting door de verdediging, voor ieder van de benadeelde partijen de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00. Voor zover meer is gevorderd (benadeelden [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] ), zal dit deel van de vorderingen door de rechtbank worden afgewezen.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit het eigen risico van haar verzekering, het weggenomen kasgeld en aan haar telefoon. Deze vorderingen zijn genoegzaam onderbouwd en zullen, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat bij de benadeelde partij [slachtoffer 2] sprake is van inkomstenderving als gevolg van de gepleegde overval, levert de beoordeling van dit deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Door de benadeelde partij is een overzicht overgelegd dat ziet op gederfde omzet. Vanwege het ontbreken van de daarbij behorende kosten (voor inkoop en anderszins) is het voor de rechtbank niet te beoordelen wat de omvang van de daadwerkelijk gederfde inkomsten is. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij
[slachtoffer 5]door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit door haar gemaakte reiskosten voor bezoeken aan de psycholoog. De kosten van € 796,00 die betrekking hebben op het vaststellen van de schade zijn onvoldoende onderbouwd en worden daarom afgewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4]door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit onder andere goederenschade die niet vergoed is door de verzekering. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en zal, ondanks de betwisting door de verdediging, gedeeltelijk worden toegewezen. De kosten die betrekking hebben op het vaststellen van de schade worden hierna betrokken bij de proceskosten.
De benadeelde partij heeft jaarcijfers overgelegd op basis waarvan een vergelijking is gemaakt wat het verlies aan arbeidsvermogen zou bedragen. Hierin zijn ook meegenomen de dagen van het bijwonen van de strafzittingen, maar dergelijke schade kan hier niet onder worden begrepen. De rechtbank zal om die reden de schade schatten en naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 15.000,00. De benadeelde partij zal ter zake het resterende bedrag, € 1.069,00, niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijke aansprakelijkheid, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 juli 2023 ter zake de vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] namens de minderjarige [slachtoffer 3] . Wettelijke rente wordt vanaf 31 augustus 2023 toegekend ter zake de vorderingen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] .
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 2]een schadevergoeding betalen van
€ 7.500,00 ter zake immateriële schade en € 19.378,00 ter zake materiële schade (totaal € 26.878,00), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 1]een schadevergoeding betalen van
€ 7.500,00, ter zake immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] namens de minderjarige
[slachtoffer 3]een schadevergoeding betalen van € 7.500,00, ter zake immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 5]een schadevergoeding betalen van
€ 7.500,00 ter zake immateriële schade en € 286,44 ter zake materiele schade (totaal € 7.786,44), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten merkt de rechtbank het volgende op. Onder de proceskosten worden begrepen de aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling (hiervoor worden toegekend: 2 zittingsdagen x 1,0 punt = 2,0 punten) en de aanwezigheid bij de pro forma zittingen (hiervoor worden toegekend: 5 pro forma zittingen x 0,5 punt = 2,5 punten). Er wordt aangesloten bij het liquidatietarief, categorie I. Het totaalbedrag aan toegewezen proceskosten bedraagt € 2.344,50.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 4]een schadevergoeding betalen van
€ 7.500,00 ter zake immateriële schade en € 50.126,00 ter zake materiële schade (totaal € 57.626,00), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Onder de proceskosten worden begrepen de werkzaamheden die zijn verricht voor het opstellen van de vordering (hiervoor wordt 1,0 punt toegekend), de aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling (hiervoor worden toegekend: 2 zittingsdagen x 1,0 punt = 2,0 punten) en de aanwezig bij de pro forma zittingen (hiervoor worden toegekend: 5 pro forma zittingen x 0,5 punt = 2,5 punten). Er wordt aangesloten bij het liquidatietarief, categorie IV. Het totaalbedrag aan toegewezen proceskosten bedraagt € 6.677,00.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 12 mei 2023 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, overtreding van de Opiumwet en het voorhanden hebben van vervalste bankbiljetten veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 mei 2023.
9.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak verzoekt de verdediging de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de het arrest aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 26.878,00 (zegge: zesentwintigduizend en achthonderd achtenzeventig euro ), bestaande uit € 19.378,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de materiële schadevordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro),ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] namens de minderjarige [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van
€ 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro),ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 7.786,44 (zegge: zevenduizendzevenhonderdzesentachtig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit € 286,44 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van
€ 57.626,00 (zegge: zevenenvijftigduizend zeshonderdzesentwintig euro),bestaande uit € 50.126,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de materiële schadevordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op € 2.344,50 ten aanzien van [slachtoffer 5] en € 6.677,00 ten aanzien van [slachtoffer 4] aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partijen meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 26.878,00(hoofdsom,
zegge: zesentwintigduizend en achthonderd achtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 26.878,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
169 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 7.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
72 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] namens de minderjarige [slachtoffer 3] te betalen
€ 7.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.500,00 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
72 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 5] te betalen
€ 7.786,44 (zegge: zevenduizendzevenhonderdzesentachtig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.786,44 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
73 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 4] te betalen
€ 57.626,00 (zegge: zevenenvijftigduizend zeshonderdzesentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 57.626,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
310 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van 12 mei 2023 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid sieraden, een geldbedrag (van ongeveer € 20.000,-), een telefoon en/of een alarmknop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan juwelier [naam juwelier 1] , gevestigd aan de [adres 2] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of de mond van die [slachtoffer 1] af te dekken en/of die [slachtoffer 1] te duwen en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je nog een keer schreeuwt, maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of vervolgens een schietgebaar met zijn, verdachtes, hand te maken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je de kluis niet openmaakt, knal ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] in/tegen het gezicht te slaan en/of
- met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de telefoon van die [slachtoffer 2] kapot te slaan;
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan juwelier [naam juwelier 2] , gevestigd aan de [adres 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om,
bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] vast te binden met tie wraps;
3
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2023 tot en met 31 augustus 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, voorhanden heeft gehad.