ECLI:NL:RBROT:2025:4141

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
10/372094-24 en 10/374581-24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in voorraad hebben en vervoeren van vals geld en mishandeling

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben en vervoeren van vals geld, alsook aan mishandeling. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. G.A.J. Purperhart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2024 in Rotterdam een rugzak met daarin 1.513 valse bankbiljetten van €50 heeft vervoerd, met een totale waarde van €75.650. De verdachte had het geld ontvangen van een onbekende persoon en was zich bewust van de valsheid ervan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het oogmerk had om het geld als echt en onvervalst uit te geven, wat voldoende bewijs opleverde voor de tenlastelegging van het in voorraad hebben van vals geld. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van een vijftienjarige slachtoffer op 28 oktober 2024, waarbij de verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen en geduwd. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tevens werden de in beslag genomen valse bankbiljetten onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het economisch verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/372094-24 en 10/374581-24 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] , [postcode 2] te [verblijfplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding van parketnummer 10/374581-24 en hetgeen is vermeld in de dagvaarding van parketnummer 10/372094-24, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. du Chatinier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering) in het over de verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 17 januari 2025;
  • de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen valse bankbiljetten.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/372094-24. Het opzet dan wel het bijkomend oogmerk om de biljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven ontbreekt. De verdachte diende het valse geld enkel te bewaren voor een onbekend gebleven persoon en het geld is niet aan hem afgegeven ter verdere distributie. Niet is gebleken dat de verdachte het geld zelf drukt en dan verkoopt. Daarom kan het oogmerk ook niet worden aangetoond.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde mishandeling in de zaak met parketnummer 10/374581-24. De verdachte ontkent de aangever te hebben geslagen. Er zit geen letselverklaring in het dossier, waarin is vastgesteld dat het vermeende letsel aanwezig is en passend is bij de klap. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever heeft geduwd, maar het duwen was niet met het opzet om pijn of letsel te veroorzaken bij de aangever. De overtuiging ontbreekt. Subsidiair – indien de mishandeling kan worden bewezen – dient een partiële vrijspraak te volgen, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de aangever meerdere malen is geslagen.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Vals geld (parketnummer 10/372094-24)
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 21 november 2024 de woning aan de [verblijfadres] in Rotterdam heeft verlaten met een zwarte rugzak en deze rugzak vervolgens één straat verderop heeft overgedragen aan [persoon A] . De politie heeft hen staande gehouden en met toestemming in de rugzak gekeken. In de rugzak zat een rode tas in een vuilniszak gewikkeld met daarin bankbiljetten van € 50,- – in totaal een bedrag van € 75.650,- – die na onderzoek vals bleken te zijn. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de rugzak één dag daarvoor van een onbekend gebleven persoon heeft ontvangen en dat hij deze voor hem moest bewaren. Hij wist dat er vals geld in zat en zou hiervoor een vergoeding van € 500,- krijgen. Na een melding van Meld Misdaad Anoniem dat de verdachte zich bezig zou houden met het drukken en de verkoop van nepvaluta is de politie naar de woning gegaan en heeft zij toestemming verzocht om de woning te doorzoeken. De toestemming werd niet gegeven. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte was geschrokken door de komst van de politie, geen problemen wilde met justitie of de onbekend gebleven persoon en daarom heeft besloten om – kort na het bezoek van de politie – de rugzak met het vals geld aan zijn neef – eerdergenoemde [persoon A] – te geven.
Dat de verdachte wist dat het om vals geld ging, is geen punt van discussie. Hij heeft immers verklaard dat hij wist dat het vals geld betrof. De rechtbank dient zich te buigen over de vraag of de verdachte het door artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht vereiste oogmerk had om het geld uit te geven of te doen uitgeven als ware het echt en onvervalst.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat het foute boel was toen de politie bij de woning kwam en de verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verdachte – nadat hij was geschrokken door de komst van de politie – het vals geld heeft overgedragen aan een ander om niet in de problemen te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst voorgaande erop dat de verdachte met het afgeven van het vals geld aan een ander heeft getracht de nasporing van de politie te bemoeilijken, met het kennelijke doel om ervoor te zorgen dat de biljetten op een later moment nog zouden kunnen worden gebruikt in het economisch verkeer. Dat deze valse bankbiljetten daarvoor ook bestemd waren blijkt wel uit de grote hoeveelheid die is aangetroffen – te weten 1.513 valse bankbiljetten van € 50,- – voor een bedrag van € 75.650,- in totaal. Een ander gebruik van deze hoeveelheid valse bankbiljetten dan om hen als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, laat zich moeilijk denken De rechtbank benadrukt daarbij dat het uitgeven van het geld als zodanig niet per se door de verdachte zelf hoeft te gebeuren, maar dat het ook kan gaan om het doen uitgeven door anderen. Alle omstandigheden tezamen leveren naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs op dat de verdachte het oogmerk had het geld als echt en onvervalst te doen uitgeven. Het verweer wordt verworpen.
Mishandeling (parketnummer 10/374581-24)
Het verweer van de verdediging dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte de aangever zou hebben mishandeld, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, die in bijlage II is opgenomen. De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte de pet had teruggeven en hem direct daarna – met diens rechterhand op zijn linkerwang – heeft geslagen. Vervolgens hoorde hij een piep in zijn linkeroor en had hij last van de linkerkant van zijn kaak. Hij draaide zich daarna om en de verdachte gaf hem toen ook nog een duw. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zijn platte rechterhand de aangever op zijn linkerwang sloeg. De verklaringen van de aangever en de getuige worden ondersteund door de bevindingen van de politie ter plaatse kort na het incident: gezien werd dat de aangever op zijn linkerwang een rode afdruk in de vorm van een hand had. In het dossier bevindt zich ook een foto van de afdruk op de linkerwang van de aangever. De verdachte heeft – ook op de zitting – verklaard dat hij de aangever heeft geduwd. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de bewijsmiddelen er echter op dat de verdachte de aangever heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en te duwen. Daarmee acht de rechtbank de mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van de verdachte dat hij de aangever niet heeft geslagen wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ‘meermalen’ slaan niet is bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/372094-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/374581-24 heeft begaan, zoals hierna opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/372094-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/374581-24 heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/372094-24
hij op 21 november 2024 te Rotterdam, opzettelijk bankbiljetten van €50 (totaal €75650) waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en vervoerd;
Parketnummer 10/374581-24
hij op 28 oktober 2024 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te slaan en die [slachtoffer] te duwen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/372094-24
primair:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben en vervoeren;
Parketnummer 10/374581-24
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben en vervoeren van een aanzienlijk aantal valse bankbiljetten van € 50,-. Het gaat om een ernstig feit, zoals al blijkt uit de hoge maximumstraf die hierop door de wet is gesteld. Het economisch verkeer is gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde (daarop vermelde) waarde kan worden toegekend. Door valse bankbiljetten in omloop te houden, wordt dit essentiële economische principe ondergraven en worden personen die in ruil voor deze bankbiljetten goederen leveren of diensten verlenen financieel gedupeerd. De verdachte heeft door zijn handelen daaraan een essentiële bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Op 28 oktober 2024 heeft hij het destijds vijftienjarige slachtoffer [slachtoffer] in het gezicht geslagen en geduwd, waardoor het slachtoffer pijn heeft geleden. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De reclassering heeft in de zaak met parketnummer 10/372094-24 een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 januari 2025. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
De verdachte heeft geen vaste huisvesting, geen dagbesteding en financiële problemen. De reclasseringsmedewerker heeft geen beschermende factoren geconstateerd bij de verdachte. Bij een veroordeling wordt door de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een dagbesteding. Daarbij wordt reclasseringstoezicht geadviseerd.
De reclassering heeft ook eerder een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 december 2024.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages en heeft deze ook ter zitting met de verdachte besproken. De verdachte heeft toegezegd zich aan alle genoemde voorwaarden te zullen houden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Op grond daarvan komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest – zoals bepleit door de verdediging – geen recht doet aan de ernst van de feiten. Het opleggen van een taakstraf – zoals eveneens bepleit door de verdediging – is, gelet op voorgaande en met inachtneming van de hoogte van het bedrag aan vals geld, naar het oordeel van de rechtbank tevens een gepasseerd station. Dat maakt dat een gevangenisstraf de enige passende straf is. Aan de verdachte zal dan ook een gevangenisstraf van na te noemen duur worden opgelegd.
De rechtbank ziet – met de reclassering, de officier van justitie en de verdediging – wel het belang van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de 1.513 in beslag genomen valse bankbiljetten van
€ 50,- in de zaak met parketnummer 10/372094-24 te onttrekken aan het verkeer. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank zal de in beslag genomen valse bankbiljetten onttrekken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het bewezen feit is met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 209 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummers 10/372094-24 en 10/374581-24 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich, gedurende de proeftijd, binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de toezichtstermijn melden bij Reclassering Leger des Heils op het adres Triathlonstraat 3 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan een intake en diagnostiek bij een GGZ-instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich, indien de reclassering dat als gevolg hiervan of op enig moment gedurende de proeftijd nodig acht, onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor zijn problematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.513 valse biljetten van € 50,- (goednummers [beslagnummer 1] , [beslagnummer 2] en [beslagnummer 3] );
heft in de zaak met parketnummer 10/372094-24 op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. de Ruiter-van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/372094-24
primair
hij op of omstreeks 21 november 2024 te Rotterdam, opzettelijk een of meer bankbiljetten van €50 (totaal €75650) dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of vervoerd;
subsidiair
hij, op of omstreeks 21 november 2024, te Rotterdam, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van €50 (totaal €75650), heeft uitgegeven;
Parketnummer 10/374581-24
hij op of omstreeks 28 oktober 2024 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meermalen in het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of die [slachtoffer] te duwen.