ECLI:NL:RBROT:2025:4156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
10-960021-18 / 24-021125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van het beklag tegen het beslag op een geldbedrag in het kader van een Iers strafrechtelijk onderzoek

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift was ingediend tegen het beslag op een geldbedrag van € 270.150,-. Dit beslag was gelegd op verzoek van de Ierse autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en andere misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle wettelijke eisen voor het beslag is voldaan en dat er geen belemmeringen zijn om het beslag voort te zetten. De klager, die eerder was vrijgesproken van strafbare feiten, had verzocht om teruggave van het geldbedrag, maar de rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang in het Ierse onderzoek zwaarder weegt. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, ondanks eerdere beslissingen tot teruggave, omdat het Openbaar Ministerie het geldbedrag nog niet kon vrijgeven in verband met het lopende Ierse onderzoek. De rechtbank benadrukte dat rechterlijke beslissingen nageleefd moeten worden, maar dat de huidige beslaglegging rechtmatig is. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor de klager.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
raadkamernummer : 24-021125
parketnummer : 10-960021-18
datum : 14 februari 2025
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het klaagschrift van:

[naam klager] , klager,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1970,
voor deze zaak domicilie kiezende te Stationsweg 14, 5211 TW te ’s-Hertogenbosch, ten kantore van zijn advocaat mr. M.A. Prins.

Procedure

Op 21 augustus 2024 is een klaagschrift ingediend op grond van (naar de rechtbank begrijpt artikel 5.1.11 juncto) artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand een schriftelijk standpunt kenbaar gemaakt. Het klaagschrift is op 14 februari 2025 in openbare raadkamer behandeld. De gemachtigde advocaat en de officier van justitie, mr. G.H. Rip, zijn gehoord. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

Op 22 januari 2018 is onder klager beslag gelegd op een geldbedrag van € 270.150,-. Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek waarin klager werd verdacht van overtreding van de Opiumwet en witwassen.
Op 10 januari 2021 is deze strafzaak tegen klager geseponeerd. Bij beschikking van deze rechtbank van 27 september 2023 is het beklag tegen het beslag gegrond verklaard en is de teruggave aan klager gelast van het in beslag genomen geldbedrag. Teruggave van het geldbedrag heeft desondanks feitelijk niet plaatsgevonden.
Op 19 juli 2024 hebben de Ierse autoriteiten (het Ierse Openbaar Ministerie) een rechtshulpverzoek gedaan in het kader van een Iers strafrechtelijk onderzoek tegen klager, waarbij klager wordt verdacht van het witwassen van geld en misdrijven in verband met de wet op de opbrengsten van misdrijven. Op 8 augustus 2024 is door het Openbaar Ministerie op verzoek van de Ierse autoriteiten vervolgens op grond van artikel 94 Sv (opnieuw) beslag gelegd op het geldbedrag van € 270.150,-. Dit geldbedrag stond op dat moment op de rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Landelijk beheer Inbeslaggenomen Gelden Openbaar Ministerie. Op 29 januari 2025 is aan de officier van justitie bericht dat het onderzoek in Ierland tot op heden nog loopt.

Standpunt klager

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 270.150,-.
Namens de klager is aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang (meer) bestaat om de voortduring van het beslag te rechtvaardigen. De Ierse politie heeft reeds kennisgenomen van het geldbedrag en het verdere bewijs, zodat voortzetting van het beslag niet noodzakelijk is. Daarbij komt dat het onderzoek al geruime tijd loopt en er slechts beperkte informatie is over de voortgang daarvan. Ook heeft de rechtbank al een last tot teruggave van het geldbedrag gegeven en verzoekt klager sinds eind 2023 om de teruggave te effectueren. Het Openbaar Ministerie heeft de last tot teruggave genegeerd en het geldbedrag zonder rechtmatige grondslag onder zich gehouden. Dit is een onrechtmatige overheidsdaad en schuurt aan tegen ne bis in idem. Gezien deze omstandigheden dient teruggave van het geldbedrag aan klager te volgen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe is gesteld dat op verzoek van de Ierse autoriteiten beslag is gelegd en het belang van strafvordering in het Ierse strafrechtelijk onderzoek zich verzet tegen teruggave.
Het Openbaar Ministerie is sinds 2023 op de hoogte van het Ierse strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte ten aanzien van vermeende drugsfeiten en witwassen. Ten tijde van de behandeling van het eerdere klaagschrift in september 2023 stond het het Openbaar Ministerie nog niet vrij om hierover enige mededeling te doen omdat dit volgens de Ierse autoriteiten het Ierse onderzoek ernstig zou schaden. Pas medio 2024 is toestemming van de Ierse autoriteiten verkregen om dit bekend te maken. Het belang voor het voortduren van het beslag is in het Iers strafvorderlijk belang gelegen. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de Ierse strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen geldbedrag zal verbeurdverklaren of ontnemen.

Beoordeling

Grondslag rechtshulpverzoek
Het door de Ierse justitiële autoriteiten gedane rechtshulpverzoek is gebaseerd op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Straatsburg op 20 april 1959 (het Verdrag van 1959), het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag van 1959, gedaan te Straatsburg op 17 maart 1978 en het Tweede Aanvullend Protocol bij het Verdrag van 1959, gedaan te Straatsburg op 8 November 2001.
Juridisch kader en overwegingen
Vooropgesteld wordt dat indien, zoals hier, een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, gelet op het bepaalde in artikel 5.1.4, tweede lid, Sv zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven. Er kan slechts van inwilliging van het verzoek worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet (in het bijzonder de weigeringsgronden die zijn genoemd in het Rechtshulpverdrag en artikel 5.1.5 Sv) of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002/580).
In artikel 5.1.8, eerste lid Sv, is als criterium gesteld dat ter uitvoering van een daartoe
strekkend verzoek om rechtshulp van een vreemde staat, in Nederland opsporingsbevoegdheden kunnen worden toegepast, voor zover deze eveneens zouden kunnen worden toegepast in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde feiten. Dat betekent dat moet zijn voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Het gaat
hierbij om gekwalificeerde dubbele strafbaarheid. Daarbij moet allereerst worden
beoordeeld of de in het rechtshulpverzoek opgenomen beschrijving van de strafbare feiten
waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft de bestanddelen bevat van een of meer naar
Nederlands recht strafbaar gesteld feit of strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. In het rechtshulpverzoek zijn de feiten en
omstandigheden uitgewerkt die hebben geleid tot de genoemde verdenkingen. Ook zijn de toepasselijke Ierse strafbepalingen en de daarin opgenomen delictsomschrijving genoemd.
De gedragingen zijn naar Iers recht (o.a.) strafbaar gesteld als:
  • witwassen van geld in strijd met artikel 7 van de Criminal Justice (Witwassen van geld en financiering van terrorisme) Act 2010;
  • witwassen van geld in strijd met artikel 8 van de Criminal Justice (Witwassen van geld en financiering van terrorisme) Act 2010.
Voornoemde gedragingen zijn naar Nederlands recht (o.a.) strafbaar gesteld als:
- opzetwitwassen, artikel 420bis c/q schuldwitwassen, artikel 420quater Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast moet worden beoordeeld of is voldaan aan nadere eisen die aan toepassing van
een opsporingsbevoegdheid worden gesteld door de Nederlandse wet. Deze toets is
marginaal. De rechtbank heeft op basis van de vordering van de officier van justitie slechts
te toetsen of de uitvoeringshandelingen van het rechtshulpverzoek rechtmatig zijn uitgevoerd door de Nederlandse autoriteiten. Ter voldoening aan een verzoek mogen de Nederlandse autoriteiten slechts bevoegdheden uitoefenen die de wet toekent, in overeenstemming met de eisen die in de rechtspraak worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat ook hiervan sprake is. De in beslag genomen voorwerpen zouden op grond van artikel 94 juncto 95 Sv ook vatbaar zijn geweest voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland zouden zijn begaan. Gelet op de omschrijving van de verdenking in het rechtshulpverzoek kunnen de betreffende goederen (onder meer) dienen om de waarheid aan de dag te brengen en en zal het een eventuele latere aanvraag voor de opbrengsten van misdrijven ondersteunen en bevorderen. Hieruit volgt dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid..
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van de officier van justitie voor
toewijzing in aanmerking komt, omdat aan alle daarvoor in de wet en de toepasselijke
verdragen gestelde eisen is voldaan. Daarnaast doen zich geen belemmeringen van
wezenlijke aard voor die voortvloeien uit de wet dan wel de toepasselijke verdragen. Er zijn
geen aanknopingspunten voor het aanwezig achten van de weigeringsgronden zoals genoemd in het Rechtshulpverdrag en artikel 5. 1.5 Sv. Door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt evenmin gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
De rechtbank overweegt nog dat rechterlijke beslissingen moeten worden nagekomen en dat aan een last tot teruggave van gelden in beginsel feitelijk uitvoering moet worden gegeven. Dit is ondanks de beslissing van de rechtbank van 27 september 2023 niet gebeurd. Achteraf is echter gebleken dat het Openbaar Ministerie het geldbedrag vanwege een strafrechtelijk onderzoek in Ierland nog niet wilde vrijgeven en daarover nog geen informatie mocht verstrekken omdat dit volgens de Ierse autoriteiten het Ierse onderzoek ernstig zou schaden. Hoewel de rechtbank erkent dat het vervelend is voor klager dat geen gevolg is gegeven aan de eerdere last tot teruggave, oordeelt de rechtbank dat deze procedure daar niet op ziet en dit niet raakt aan de rechtmatigheid van de huidige beslaglegging.
Strafvorderlijk belang
Dat het strafvorderlijk belang is gelegen in de waarheidsvinding in het Ierse strafrechtelijk onderzoek, staat niet ter discussie. Gezien het marginale karakter van de toetsing worden verdere argumenten over het belang van teruggave van het geldbedrag buiten beschouwing gelaten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
mr. J.L. Luiten en mr. L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.