Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Verzoekster ontving een bijstandsuitkering sinds 1 augustus 2016. Zij staat, samen met haar drie minderjarige kinderen, ingeschreven op het adres [adres 1]. Biologische vader van haar jongste kind is [naam 2] ([naam 2]). De twee jongste kinderen van verzoekster zijn door hem erkend en dragen zijn achternaam. [naam 2] staat met ingang van 4 december 2023 ingeschreven op het adres [adres 2]. Op dit adres staat verder niemand anders ingeschreven.
3. Op 3 oktober 2024 heeft verweerder een anonieme melding van mogelijke uitkeringsfraude ontvangen. Verzoekster zou volgens de melder al zeker driekwart jaar een gezamenlijke huishouding voeren met [naam 2] op het adres [adres 1]. [naam 2] staat niet ingeschreven op dit adres.
4. Verweerder is naar aanleiding van de anonieme melding een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In dit kader is administratief onderzoek verricht, heeft een gericht schriftelijke controle (GSC) plaatsgevonden, waarbij verzoekster is gevraagd (bank)gegevens over te leggen, en is onderzoek gedaan naar het waterverbruik, zowel op het adres in [plaatsnaam 1] als op het adres in [plaatsnaam 2]. Gebleken is dat het waterverbruik op het adres van verzoekster in de periode van 1 september 2023 tot en met 7 september 2024 met 356 m³ aanzienlijk hoger was dan het gemiddelde verbruik van een vierpersoonshuishouden per jaar. Verder was op de overgelegde bankafschriften een financiële verstrengeling tussen [naam 2] en verzoekster te zien. Verweerder heeft daarom besloten het onderzoek uit te breiden met waarnemingen bij de woning van verzoekster.
5. Vanaf 2 februari 2025 tot en met 19 februari 2025 zijn meerdere waarnemingen verricht bij de woning van verzoekster. Tijdens deze waarnemingen is gezien dat de personenauto van [naam 2], met kenteken [kenteken], regelmatig in de nabijheid van de woning stond geparkeerd. Ook is gezien dat een bedrijfswagen van [bedrijf], het bedrijf waar [naam 2] in loondienst werkzaam is, regelmatig in de omgeving van de woning van verzoekster stond geparkeerd.
6. Naar aanleiding van de anonieme melding en de waarnemingen is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat [naam 2] zijn hoofdverblijf heeft op het adres van verzoekster. Verweerder heeft verzoekster daarom uitgenodigd voor een gesprek op 19 februari 2025. Tijdens dit gesprek heeft verzoekster onder meer verklaard dat [naam 2] bijna dagelijks in de woning is, om te helpen. Zo’n drie keer per week komt hij na zijn werk de oudste zoon van verzoekster ophalen om hem naar de voetbaltraining in Rhoon te brengen. Hij eet dan ook mee. Haar zoon traint drie tot vier keer per week (in de selectie) en speelt wedstrijden in het weekend. Verder heeft verzoekster verklaard dat [naam 2] zelden doordeweeks blijft slapen. Hij blijft ongeveer drie keer per week slapen, met name in het weekend. Hij heeft ook een huissleutel van de woning van verzoekster. Zij maken ook wel dagtochtjes als gezin, onder andere naar de Efteling en naar Diergaarde Blijdorp. [naam 2] woont ook de verjaardagen van de kinderen bij. Zijn ouders komen dan ook naar de verjaardag. Ze gaan ook wel als gezin op bezoek bij opa en oma. Over het hoge waterverbruik heeft verzoekster verklaard dat ze de hele dag thuis is en vaak wast (onder meer sportkleding), dat het hele gezin tweemaal per dag onder de douche gaat en dat er in de zomer een zwembad in de tuin staat.
7. Verweerder heeft naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen besloten de bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 2 februari 2025 (de startdatum van de waarnemingen). Volgens verweerder voert verzoekster in ieder geval vanaf die datum een gezamenlijke huishouding met [naam 2]. Hij is de wettige vader van de twee jongste kinderen van verzoekster en uit de onderzoeksbevindingen blijkt voldoende dat hij zijn hoofdverblijf heeft in de woning van verzoekster.
8. Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij wil met haar verzoek bereiken dat haar hangende de bezwaarprocedure weer bijstand wordt toegekend.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
9. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. Ook de voorzieningenrechter gaat daar vanuit.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
12. Omdat sprake is van een voor verzoekster belastend besluit rust op verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat in verzoeksters geval sprake is van een gezamenlijke huishouding.
13. Op grond van het in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw opgenomen onweerlegbaar rechtsvermoeden wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
14. Niet in geschil is dat uit de relatie van verzoekster en [naam 2] voorafgaand aan de te beoordelen periodeeen kind ([naam 3]) is geboren. [naam 2] heeft zijn dochter en ook het middelste kind van verzoekster, wettig erkend. Daarmee wordt aan één van de voorwaarden voldaan. Voor de beantwoording van de vraag of verzoekster en [naam 2] een gezamenlijke huishouding voeren is daarom slechts bepalend of [naam 2] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van verzoekster.
16. Het hoofdverblijf van iemand is naar vaste rechtspraakdaar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt. Het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
De aard van de relatie van betrokkenen en hun subjectieve beleving blijven voor de toepassing van de Participatiewet buiten beschouwing.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op basis van de onderzoeksbevindingen (het waterverbruik in de woning van verzoekster en de waarnemingen bij de woning) en de verklaringen van verzoekster tijdens het gesprek op 19 februari 2025, niet zonder meer tot de conclusie heeft kunnen komen dat [naam 2] zijn hoofdverblijf, ofwel het zwaartepunt van zijn leven, in de woning van verzoekster heeft.
18. De voorzieningenrechter is met verweerder eens dat het waterverbruik op het adres van verzoekster opvallend hoger is (zelfs) dan het gemiddelde gebruik voor een vierpersoonshuishouden. Verzoekster heeft hiervoor echter een verklaring gegeven. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze verklaring niet afdoende is. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat geen (nader) onderzoek meer is gedaan naar het werkelijke waterverbruik in de woning van [naam 2]. De opgave van het waterbedrijf betrof immers slechts een schatting van het verbruik, waaraan geen conclusies konden worden verbonden. Verweerder dient dit daarom in bezwaar nog nader te onderzoeken.
19. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook op basis van de waarnemingen die in de periode van 2 februari tot en met 19 februari 2025 bij de woning van verzoekster hebben plaatsgevonden, niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat [naam 2] zijn hoofdverblijf heeft op het adres van verzoekster. Het betreft immers een beperkt aantal waarnemingen die niet tegenstrijdig zijn met de verklaringen van verzoekster. Slechts in twee gevallen (in de ochtend van zaterdag 15 en zondag 16 februari) is gezien dat de auto daar kennelijk ook ’s nachts is blijven staan, omdat er nog ijs op de ruiten zat. Dit komt overeen met de verklaring van verzoekster dat [naam 2] in het weekend blijft slapen. De auto van [naam 2] is daarbij op dinsdagavond 18 februari en woensdagochtend 19 februari 2025 ook bij zijn eigen flat gesignaleerd. Deze waarnemingen zijn niet toereikend om met enige mate van zekerheid te kunnen stellen dat [naam 2] kennelijk het zwaartepunt van zijn leven heeft in de woning van verzoekster. Ook hiervoor geldt dat verweerder dit in bezwaar nog verder zal moeten uitzoeken. Daarbij valt te denken aan waarnemingen en/of een buurtonderzoek bij de woning van [naam 2] en/of een buurtonderzoek bij de woning van verzoekster en/of het horen van [naam 2].
20. Uit het voorgaande volgt dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat [naam 2] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van verzoekster, maar dat de onderzoeksbevindingen vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten bieden voor die conclusie. Verweerder zal daarom in bezwaar nog nader onderzoek moeten verrichten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden toe.