ECLI:NL:RBROT:2025:4257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
10/244258-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag en openlijke geweldpleging met zware mishandeling

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juni 2024 betrokken was bij een gewelddadig incident op de Kruiskade in Rotterdam. De verdachte heeft het slachtoffer met kracht tegen het hoofd getrapt en vervolgens met beide voeten op diens hoofd gestampt terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat het gedrag van de verdachte zeer agressief was en dat het geluk was dat het slachtoffer niet is overleden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de inschatting van de reclassering over de kans op recidive. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/244258-24
Uitspraakdatum: 19 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op Curaçao op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
bijgestaan door mr. M.M. Koers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (poging doodslag) en 2 (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte had geen opzet om het slachtoffer van het leven te beroven. Daar komt bij dat, bij gebrek aan een aangifte en een letselverklaring, niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. Het handelen van de verdachte kan hooguit worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 1
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van vol of voorwaardelijk opzet is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Tegen die achtergrond is het volgende van belang. In de vroege ochtend van 29 juni 2024 heeft een vechtpartij plaatsgevonden op de Kruiskade in Rotterdam. Daarbij is door een groep personen geweld toegepast jegens [slachtoffer]. Eén van de personen die betrokken was bij dit geweldsincident betreft de verdachte. Op beelden is te zien dat [slachtoffer] als gevolg van het geweld ‘uit de groep’ op de grond valt. De verdachte loopt daarop richting [slachtoffer], neemt een aanloop en trapt tegen zijn hoofd. De verdachte loopt vervolgens terug richting [slachtoffer], neemt een aanloop en springt met beide benen omhoog en stampt met zijn volle gewicht met twee voeten op het hoofd van [slachtoffer] terwijl die weerloos op de grond ligt. Hierna blijft [slachtoffer] roerloos op de grond liggen. Over de (medische) gevolgen die dit geweld heeft gehad voor [slachtoffer] is niets bekend.
De rechtbank overweegt dat het hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam betreft. Naar algemene ervaringsregels kan het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijk afloop tot gevolg kan hebben.
De rechtbank volgt de verdachte in zijn betoog dat hij niet de wil, en daarmee niet het volle opzet, heeft gehad om [slachtoffer] dood te schoppen, maar is wel van oordeel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze door zijn geweld zou overlijden. Er is dus sprake van opzet in voorwaardelijke zin. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte niet alleen heeft geschopt tegen het hoofd van een reeds weerloos op de grond liggend slachtoffer, maar ook dat hij nadien is doorgegaan door met volle kracht op diens hoofd te springen. De kracht waarmee de verdachte op het hoofd van [slachtoffer] is gesprongen blijkt ook uit het gegeven dat [slachtoffer] roerloos op de grond blijft liggen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 2
Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 29 juni 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
met beide voeten (met volle kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die
[slachtoffer] op de grond lag) is gesprongen en
met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag) heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 29 juni 2024 te Rotterdam
openlijk, te weten op/aan de Kruiskade, ,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- een persoon, te weten [slachtoffer], door
- op het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) te
springen en
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen (terwijl die
[slachtoffer] op de grond lag) en/of trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.impliciet primairpoging tot doodslag

2.openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en poging tot doodslag door het slachtoffer met kracht tegen het hoofd te trappen en vervolgens met twee voeten op diens hoofd te stampen terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dat het slachtoffer niet is overleden is een kwestie van geluk geweest. Op beelden is te zien dat het slachtoffer na de eerste trap als een lappenpop neergaat. Na de sprong op zijn hoofd blijft het slachtoffer wederom roerloos liggen. Uiteindelijk is het de politie geweest die heeft ingegrepen zodat de verdachte de geweldsuitbarsting niet voort kon zetten.
Dit zeer agressieve gedrag rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Nog afgezien van de gevolgen voor het slachtoffer, draagt dergelijk geweld, zeker als het op straat wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 6 februari 2025 waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
GGZ Fivoor heeft een rapport uitgebracht over de verdachte, gedateerd 27 februari 2025. Dit rapport houdt onder meer in dat het alcoholgebruik, het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte risicofactoren zijn voor recidive. De relatie van de verdachte met zijn partner en het hebben van een gezin wordt gezien als een beschermende factor. De rapporteur constateert dat de verdachte meer inzicht lijkt te hebben in zijn eigen functioneren. De kans op herhaling wordt door de reclassering als laag ingeschat. De reclassering acht voortzetting van de voorwaarden van belang. Geadviseerd wordt dan ook bij oplegging van een eventueel (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen: meldplicht, begeleiding door de reclassering en meewerken aan middelencontrole.
De verdachte heeft verklaard dat hij bereid is om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank acht een verplicht contact met de reclassering noodzakelijk, evenals begeleiding en het meewerken aan middelencontrole. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich bij Fivoor Reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich begeleiden door het Leger des Heils of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
mr. drs. K.Th. van Barneveld en mr. N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, in elk geval zwaar lichamelijk letsel toe te voegen
met beide voeten (met volle kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die
[slachtoffer] op de grond lag) is gesprongen en/of
met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag) heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2024 te Rotterdam
openlijk, te weten op/aan de Kruiskade, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen
- een persoon, te weten [slachtoffer], door
- op het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) te
springen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen (terwijl die
[slachtoffer] op de grond lag) en/of trappen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer]
[slachtoffer] op de grond lag) te slaan en/of stompen.