ECLI:NL:RBROT:2025:4260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/10/673920 / FA RK 24-1235
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en wijziging omgangsregeling in familiezaken

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 januari 2025, is het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarige afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de communicatie tussen de ouders zodanig problematisch is dat het samen nemen van beslissingen over de minderjarige niet haalbaar is. De rechtbank benadrukt dat de bejegening tussen de ouders schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Ondanks de bereidheid van beide ouders om aan hun communicatie te werken, is de rechtbank van mening dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen.

Daarnaast heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd met betrekking tot vakanties en feestdagen. De man had verzocht om een duidelijke verdeling van de vakanties, omdat er onduidelijkheid en discussie was ontstaan over de uitvoering van de omgangsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en heeft het verzoek van de man toegewezen. De nieuwe regeling houdt in dat de minderjarige in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij de man verblijft, met een jaarlijkse afwisseling van de eerste keuze tussen de ouders. Ook zijn er specifieke afspraken gemaakt voor de verdeling van de overige vakanties en feestdagen.

De behandeling van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage is aangehouden, omdat de man nog niet had gereageerd op dit verzoek. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot er een eindbeslissing is genomen over de onderhoudsbijdrage.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/673920 / FA RK 24-1235
Beschikking van 16 januari 2025 over het ouderlijk gezag, de zorgregeling of de omgangsregeling en de kinderbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. K. Walburg te Alkmaar,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J. Vermaat te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 15 februari 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
22 november 2024;
- het bericht met bijlage van de man, ingekomen op 6 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
12 december 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt en heeft een brief gestuurd die op 5 december 2024 is ingekomen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige. De man en de vrouw hebben het gezag nooit gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
In de beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2014 is de door partijen overeengekomen omgangsregeling opgenomen, die inhoudt:
  • de man zal de minderjarige bij zich hebben een weekend per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • een verdeling van de feestdagen met in de even jaren eerste kerstdag bij de vrouw en tweede kerstdag bij de man, alsmede 31 december bij de vrouw en 1 januari van 12.00 uur bij de man en in de oneven jaren andersom;
  • en (vanaf het moment dat de minderjarige naar de basisschool gaat) een verdeling van de schoolvakanties bij helfte in onderling overleg nader af te spreken.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 28 maart 2019 is de vrouw, op straffe van een dwangsom, veroordeeld de weekendomgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2014 na te komen, meer specifiek dat de minderjarige bij de man zal verblijven om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de overdracht plaatsvindt op het metrostation Eendrachtsplein te Rotterdam.

3.De beoordeling

3.1.
Ouderlijk gezag
3.1.1.
De man verzoekt hem mede met het ouderlijk gezag te belasten over de minderjarige. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.1.2.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.3.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt. Ook lukt het partijen niet op constructieve wijze en daarmee in het belang van de minderjarige samen te werken. Tussen partijen ontstaan telkens discussies over onder andere (de uitvoering van) de omgangsregeling. Zelfs recent nog hebben de spanningen tussen partijen ertoe geleid dat bij een overdrachtsmoment op het metrostation Eendrachtsplein een conflict ontstond waarbij de politie is ingeschakeld. Dergelijke confrontaties zijn schadelijk voor de minderjarige. Zoals de raad heeft toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, is het in de levensfase waarin de minderjarige momenteel als puber zit, van belang om als ouders sensitief en op een gepaste manier te handelen en te reageren. De minderjarige gaat steeds meer spiegelen aan de volwassenen in zijn omgeving en beide ouders moeten daarbij het goede voorbeeld geven. Dat de minderjarige ziet dat het zijn ouders niet lukt om samen op te trekken en dat hij daarvan de gevolgen ondervindt, is niet goed voor zijn ontwikkeling.
3.1.4.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling onderkend dat zij stappen moeten zetten om de communicatie en de onderlinge verstandhouding te verbeteren. Beide partijen hebben zich bereid verklaard om zich te wenden tot het sociaal wijkteam, zodat zij daar onder meer kunnen bespreken hoe zij met elkaar wensen om te gaan als ouders en hoe zij op constructieve wijze afspraken kunnen maken over de omgangsregeling en eventuele aanpassingen daarvan.
3.1.5.
Het ontbreken van goede communicatie tussen partijen brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend. De problemen tussen partijen gaan echter verder dan alleen slechte communicatie. Partijen bejegenen elkaar op dermate wijze dat de rechtbank onder deze omstandigheden het samen nemen van beslissingen over de minderjarige niet haalbaar acht. Ondanks de toezegging van partijen dat zij gaan werken aan hun communicatie en de hoop dat dat op termijn voor verbetering zorgt, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag wordt afgewezen. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.
3.2.
Omgangsregeling
3.2.1.
De man verzoekt een wijziging van de omgangsregeling ten aanzien van de vakanties en een deel van de feestdagen en hij doet een voorstel hoe deze te verdelen. Volgens de man lukt het partijen niet de schoolvakanties onderling te verdelen en dat zorgt voor discussie. De man wil structuur en duidelijkheid.
3.2.2.
De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen op grond van artikel 1:377a lid 2 BW in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de omgang wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
3.2.3.
Ondanks dat de vrouw aanvoert dat de verdeling van de vakanties volstrekt helder was, is gebleken dat het partijen niet lukt afspraken te maken over de onderlinge verdeling van de vakanties. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank verklaart de man dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
3.2.4.
De vrouw heeft het voorstel van de man, dat kort gezegd neerkomt op een verdeling van de schoolvakanties bij helfte, inhoudelijk niet weersproken. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen en de vakanties en feestdagen verdelen zoals de man heeft voorgesteld.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
Het zelfstandige verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige is niet inhoudelijk behandeld tijdens de mondelinge behandeling, omdat ten tijde van die mondelinge behandeling de aan de man gegeven termijn voor het indienen van een verweerschrift tegen dat verzoek nog niet was geëindigd. De man is dus nog in de gelegenheid om op dit verzoek te reageren.
3.3.2.
Om deze reden wordt de behandeling van dit verzoek aangehouden.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van de onderhoudsbijdrage nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de man om hem met gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten;
4.2.
wijzigt de omgangsregeling ten aanzien van de vakanties en een deel van de feestdagen, zoals is opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2014, en stelt de volgende regeling vast, waarbij de minderjarige verblijft:
  • in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij de man waarbij ouders om het jaar de eerste keus hebben tussen de eerste drie weken van de zomervakantie of de laatste drie weken. De man heeft de eerste keus in de even jaren en de vrouw in de oneven jaren;
  • in de herfstvakantie in de even jaren bij de man;
  • in de kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de man en in de oneven jaren de tweede week bij de man;
  • in de krokusvakantie: in de oneven jaren bij de man;
  • in de meivakantie: in de even jaren de eerste week bij de man en in de oneven jaren de tweede week;
  • op Goede Vrijdag/Pasen/Hemelvaartsdag/Pinksteren: bij de ouder waar de minderjarige het aansluitende weekend zal zijn;
  • Koningsdag: in de even jaren bij de man;
  • Vaderdag: bij de man;
  • Moederdag: bij de vrouw;
  • op de verjaardag van de minderjarige in de even jaren bij de man, inclusief overnachting;
  • de verjaardagen van zijn ouders: overdag bij de jarige ouder;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.4.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de onderhoudsbijdrage wordt aangehouden;
4.5.
verzoekt de advocaten van partijen bij gelegenheid van de indiening van het verweerschrift van de man schriftelijk opgave te doen van ieders verhinderdata in de komende vier maanden;
4.6.
verzoekt de griffier aanstonds na ontvangst van het verweerschrift van de man en hiervoor genoemde opgaven van verhinderdata van partijen de zaak weer op een mondelinge behandeling te plannen en partijen voor die mondelinge behandeling op te roepen;
4.7.
bepaalt voor het geval dat de man binnen de nu nog lopende verweertermijn geen verweerschrift heeft ingediend, ten aanzien van de kinderbijdrage op zo kort mogelijke termijn een eindbeschikking zal worden gegeven (onder verwijzing naar de artikelen 3 en 4 van het Procesreglement Alimentatie).
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler, griffier, op 16 januari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.