ECLI:NL:RBROT:2025:4330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/10/694181 / JE RK 25-283
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 19 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, betreffende een minderjarige. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van zes maanden, tot 19 september 2025. De Raad had verzocht om een ondertoezichtstelling voor negen maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie van de moeder en de minderjarige positief is en dat de moeder goed meewerkt aan de hulpverlening in het babyhuis. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat de veiligheid van de minderjarige op dit moment gewaarborgd is door de goede samenwerking van de moeder met het babyhuis. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de moeder de positieve ontwikkeling zal voortzetten en het belang van de minderjarige voorop zal blijven stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/694181 / JE RK 25-283
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat mr. S. Epema, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 12 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat, voornoemd;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].
1.3.
De kinderrechter heeft ter zitting bijzondere toegang verleend aan [naam 3], een medewerkster van het babyhuis. Ter zitting is zij gehoord als informant.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft samen met haar moeder in het babyhuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [minderjarige] bij beschikking van 3 januari 2025 voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van negen maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit als volgt toe. De Raad ziet dat er veel liefde is tussen de moeder en [minderjarige] en dat zij zich goed ontwikkelen in het babyhuis. Deze positieve ontwikkeling is echter pril en kwetsbaar. Er is begeleiding nodig om in kleine stappen toe te kunnen werken naar zelfstandigheid, en de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. Daarnaast moet duidelijk worden wat de vervolgstappen voor de moeder en [minderjarige] zijn en daar is tijd voor nodig. De Raad wil de moeder niet te kort doen en begrijpt dat zij negen maanden lang vindt. Hulpverlening in het gedwongen kader voor de duur van negen maanden is echter nodig omdat de moeder onvoldoende inziet welke hulp nodig is en om ervoor te kunnen zorgen dat de moeder de benodigde hulpverlening blijft accepteren. De moeder werkt op dit moment mee maar wees eerder alle hulp structureel af. Hulpverlening in het vrijwillig kader volstaat daarom niet. Daarnaast kan de hulpverlening op een later moment altijd worden afgeschaald of eerder worden beëindigd.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Het contact tussen de moeder en de GI is goed en zij weten elkaar te vinden. De jeugdbeschermer was eerder betrokken bij de ondertoezichtstelling van de moeder, voordat zij in januari 2025 meerderjarigheid werd. Het is mooi om te zien welke (positieve) verandering de moeder doormaakt. De GI is van mening dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing de moeder en [minderjarige] kunnen ondersteunen bij factoren van buitenaf. Op dit moment zetten alle betrokkenen zich in om te bezien welke vorm van zelfstandigheid er voor de moeder en [minderjarige] kan zijn. Als hier eerder dan over negen maanden uitsluitsel over is, kan de hulpverlening eerder stoppen.
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder is het in beginsel eens met de verlening van de ondertoezichtstelling maar verzet zich tegen de verzochte duur. Het gaat goed met de moeder en [minderjarige] in het babyhuis en zij verblijven hier op vrijwillige basis inmiddels al twee maanden. De moeder vindt de hulp die zij en [minderjarige] krijgen fijn maar wil op een gegeven moment graag zelfstandig vervolgstappen maken. De hulpverlening geeft herhaaldelijk bij de moeder aan dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van negen maanden nodig zijn vanwege veiligheidsredenen. Deze worden echter niet toegelicht en de moeder is toe aan duidelijkheid. Zij wil weten waar ze naartoe moet werken en wat concreet de zorgen zijn zodat zij hier ook aan kan werken. De moeder is zeer gemotiveerd om het traject in het babyhuis af te maken. De moeder staat open voor feedback, wil graag doorstromen en heeft geen intenties om het Babyhuis te verlaten. De moeder vraagt zich zodoende af in hoeverre een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is en of er niet volstaan kan worden met een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden.

5.De informant

De medewerkster van het babyhuis heeft ter zitting aangegeven dat een traject gemiddeld zes maanden duurt. Dit kan in sommige gevallen korter zijn maar in andere gevallen langer. Het babyhuis biedt in zowel het vrijwillig als in het gedwongen kader begeleiding.

6.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Er is sprake van een positieve ontwikkeling. De moeder verblijft sinds de geboorte van [minderjarige], [minderjarige] 2025, inmiddels twee maanden op vrijwillige basis in het babyhuis. Het traject in het babyhuis verloopt goed en de moeder en [minderjarige] ontwikkelen zich positief. Er wordt een gemotiveerde moeder gezien die zich fijn en gehoord voelt in het babyhuis. De samenwerking tussen de moeder en het babyhuis is goed. De moeder wil na de afronding van haar traject in het babyhuis, met ondersteuning, doorstromen naar een passende vervolgplek. Op dit moment is er echter nog geen zicht op een passende vervolgplek. De moeder is zeer jong en stond eerder zelf onder toezicht tot zij de meerderjarigheid bereikte. Ook haar broertjes en zusjes staan onder toezicht. De Raad vreest dat de moeder onvoldoende in staat is om [minderjarige] fysiek en emotioneel te voorzien in haar basisbehoeften. In het verleden stond de moeder niet voldoende open voor hulpverlening. Gelet op de zorgen in het verleden en de huidige prille positieve ontwikkelingen acht de kinderrechter het van belang dat de situatie van [minderjarige] en haar moeder ook de aankomende periode nog wordt gevolgd en begeleid, om de positieve ontwikkeling te bestendigen. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer, in het kader van de ondertoezichtstelling, is daarbij noodzakelijk.
6.3.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter evenwel aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlengen, te weten voor de duur van zes maanden, zoals door de moeder verzocht. De kinderrechter overweegt hiertoe dat de moeder goed meewerkt, gemotiveerd is en het traject bij het babyhuis in beginsel zes maanden duurt. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat de moeder niet bereid zou zijn om, indien nodig, langer dan zes maanden mee te werken aan de afronding van het traject in het babyhuis. Integendeel, de moeder verblijft al twee maanden op vrijwillige basis in het babyhuis. De aankomende tijd is het van belang dat de betrokkenen samen kijken naar een passende vervolgplek voor de moeder en [minderjarige] en dat er bezien wordt of, en op welke manier, de hulpverlening overgedragen kan worden naar het vrijwillig kader.
6.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Machtiging tot uithuisplaatsing
6.5.
Ten aanzien van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen overweegt de kinderrechter het volgende. De Raad stelt dat het in het belang is van de veiligheid van [minderjarige] dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, zodat kan worden ingegrepen als de moeder zich aan de hulpverlening mocht onttrekken.
6.6.
Inmiddels is gebleken dat de moeder al twee maanden op vrijwillige basis met [minderjarige] in het babyhuis verblijft. De moeder voelt zich fijn in het babyhuis en krijgt daar de noodzakelijke hulp en ondersteuning. Zij accepteert dit ook. Dit betekent dat op dit moment de veiligheid van de [minderjarige] geborgd is. Verder wordt er een hele gemotiveerde moeder gezien die aangeeft open te staan voor de hulpverlening die nodig is om de zorgen weg te nemen.
6.7.
Een uithuisplaatsing is een ingrijpende maatregel die kan worden ingezet als dit in het belang van de opvoeding en verzorging van een minderjarige noodzakelijk is (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Daarvan is op dit moment echter geen sprake. Door haar goede samenwerking met het babyhuis borgt de moeder een goede opvoedings- en verzorgingssituatie voor haar dochter. De kinderrechter zal het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing dan ook afwijzen. De kinderrechter gaat er daarbij vanuit dat de moeder en [minderjarige] in het babyhuis zullen blijven, zolang de hulpverlening dat nodig vindt, en dat de moeder meewerkt aan de hulp en begeleiding die haar worden aangereikt. De kinderrechter spreekt daarbij de hoop uit dat het de moeder zal lukken het belang van [minderjarige] voorop te blijven stellen en de positieve ontwikkeling door te zetten.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam, met ingang van 19 maart 2025 tot
19 september 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van S.L. Bulte als griffier, en op schrift gesteld op 2 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.