ECLI:NL:RBROT:2025:4391
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Interpretatie en toepassing van artikel 6 van de BWNU 2013 met betrekking tot aanvullende uitkeringen op grond van de Ziektewet
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 april 2025, wordt de interpretatie en toepassing van artikel 6 van de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten (BWNU) 2013 behandeld. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op een aanvullende uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) omdat zijn recht op een WW-uitkering was geëindigd. Eiser had van 22 augustus 2018 tot 18 augustus 2020 aanspraak willen maken op een aanvullende uitkering, maar de rechtbank oordeelt dat er geen recht op WW-uitkering meer bestond, waardoor ook geen recht op een BWNU-uitkering kon worden geclaimd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Eiser heeft wel recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50.
Het procesverloop begint met een besluit van 24 februari 2023, waarin verweerder de aanvraag van eiser voor een aanvullende uitkering op grond van de BWNU weigert. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 27 maart 2025, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig zijn. De rechtbank stelt vast dat het recht op een BWNU-uitkering afhankelijk is van een recht op een WW-uitkering. Aangezien het WW-recht van eiser per 23 augustus 2018 was verstreken, kan er geen recht op een BWNU-uitkering bestaan. De rechtbank wijst ook het beroep op de hardheidsclausule af, omdat deze niet van toepassing is op de situatie van eiser. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.