Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het geheel van de door verweerder in aanmerking genomen omstandigheden voldoende komen vast te staan dat sprake is van een gezamenlijke huishouding van eiseres en haar partner.
Eiseres heeft blijkens de rapportage in het gesprek met de rapporteurs tot tweemaal toe verklaard respectievelijk – nadat het haar later in het gesprek nog een keer samenvattend werd voorgehouden – bevestigd dat haar partner (behoudens een periode van onenigheid) per maand 2 à 3 weken bij haar is. Het is onaannemelijk dat zij beide keren verklaard heeft dat het 2 à 3 dagen per week is, zoals zij in de bezwaarprocedure nog heeft aangevoerd, terwijl zij in beroep slechts heeft betwist dat zij bezwarend heeft verklaard. De enkele onderbouwing dat zij de rapportage onder protest heeft ondertekend om die mee te krijgen, is in dit verband onvoldoende om aan de juistheid van de genoemde herhaalde verklaring te twijfelen, ook omdat dat protest niet is gespecificeerd in (onder meer) de opmerking dat zij toch echt 2 à 3 dagen per week heeft verklaard.
Daar komt bij dat diverse buren over de gehele periode in geding, respectievelijk grote delen daarvan eenduidig en helder hebben verklaard over de aanwezigheid van de partner (en zijn auto). De veronderstelling dat die buren vanwege eerdere ruzies allemaal leugenachtig zouden hebben verklaard, is op geen enkele wijze onderbouwd.
Weliswaar kan eiseres worden toegegeven dat zorgverleners niet de gehele periode in geding zorg hebben verleend, maar over de periode waarover zij wel zorg hebben verleend, verklaren drie ervan over de aanwezigheid van de partner. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet geloofwaardig dat zij er nu juist waren op de enkele dagen dat de partner er ook was. Nu eiseres over de gehele periode de gezamenlijke huishouding betwist heeft, kunnen deze verklaringen van de zorgverleners bijdragen aan verweerders standpunt dat die betwisting geen stand houdt.
Hetzelfde geldt voor de waterstanden. Weliswaar kan een deel daarvan verklaard worden door de gestelde aanwezigheid in de woning van de dochter van eiseres, maar een ander deel niet. Eiseres heeft daar blijkens de rapportage zelf ook over verklaard dat de waterstanden niet kloppen, maar dat de leverancier geen lekkages of andere “fouten”
heeft kunnen vinden.
Bij het voorgaande komt nog dat eiseres als woonadres van haar partner [adres 3] in Rotterdam heeft opgegeven. Hij bleek ingeschreven op het adres [adres 2] , maar op grond van het door verweerder verrichte onderzoek is aannemelijk dat hij daar niet en in elk geval niet in het jaar voor het onderzoek heeft gewoond, omdat diverse buren daar hebben verklaard dat de woning een jaar leeg heeft gestaan. Op de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres voorts verklaard dat haar partner de woning aan het [adres 2] in 2021 heeft verkocht. Nadat zij erop gewezen was dat zij in 2022 heeft verklaard dat haar partner op dat adres woonde, verklaarde eiseres vervolgens dat zij niet weet wat haar partner allemaal doet. De rechtbank acht het, nog afgezien van de tegenstrijdige verklaringen, ongeloofwaardig dat eiseres geen correct woonadres heeft kunnen opgeven van haar partner, met wie zij al sinds in elk geval 2015 omging.