ECLI:NL:RBROT:2025:4504

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
C/10/680435 / HA ZA 24-506
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van geldleningsovereenkomst met borg- en garantstellers. Vernietiging ex art. 1:89 BW. Opheffing van conversatoir beslag.

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen NLR Beheer B.V. en verschillende gedaagden, waaronder [bedrijf A] B.V., [persoon A], [persoon B], [bedrijf B] B.V. en [bedrijf C] B.V. De zaak betreft terugbetalingsverplichtingen voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst, waarbij borg- en garantstellingen zijn afgegeven door [persoon A], [persoon B], [bedrijf B] en [bedrijf C]. NLR vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 73.863,32, vermeerderd met rente en kosten, omdat [bedrijf A] was gestopt met terugbetalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garantstelling van [persoon A] is vernietigd door zijn geregistreerd partner, waardoor hij niet aansprakelijk is voor de vordering. De overige gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief buitengerechtelijke kosten en deurwaarderskosten. De rechtbank heeft ook het conservatoire beslag op de woning van [persoon A] opgeheven, omdat de vorderingen tegen hem niet toewijsbaar zijn. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen NLR en [persoon A], terwijl [bedrijf C] in de proceskosten is veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/680435 / HA ZA 24-506
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NLR BEHEER B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Slager te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[persoon A],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.C.M. van Moorsel te Den Haag,
3.
[persoon B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf B] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf C] B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.C.M. van Moorsel te Den Haag.
Partijen worden hierna NLR, [bedrijf A] , [persoon A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] genoemd.

1.De zaak in het kort

[bedrijf A] heeft geld geleend van NLR. Ter zake van de aangegane verplichtingen hebben [persoon A] en [persoon B] zich persoonlijk garant gesteld. [bedrijf B] en [bedrijf C] hebben zich borg gesteld. Nadien zijn partijen nader overeengekomen dat ook andere bedragen onder deze lening met garantstellingen en borgtochten werden gebracht. [bedrijf A] zou het nog openstaande totaalbedrag in termijnen terugbetalen. Op enig moment is [bedrijf A] gestopt met terugbetalen. NLR heeft daarna de garantstellers en de borgen aangesproken.
In de kern verschillen NLR enerzijds en [persoon A] en [bedrijf C] anderzijds van mening over de vragen (i) hoe groot de restantvordering van NLR is en (ii) of [persoon A] en [bedrijf C] verplicht zijn te betalen uit hoofde van de garantstelling respectievelijk borgtocht.
In dit vonnis stelt de rechtbank de omvang van de restantvordering van NLR vast (hierna onder 6.11).
[bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] – tegen wie verstek is verleend – worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling. Ook [bedrijf C] wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling. De vordering tegen [persoon A] wordt afgewezen omdat de garantstelling van [persoon A] ter zake van het nog verschuldigde bedrag is vernietigd door zijn geregistreerd partner. Het ten laste van [persoon A] gelegde beslag wordt opgeheven.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissingen is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2024, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie en incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van 18 september 2024, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van 2 oktober 2024;
  • het vonnis in het incident van 23 oktober 2024;
  • de brief van 22 november 2024 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de brief van 27 december 2024 van de rechtbank, waarbij partijen nader zijn geïnformeerd met betrekking tot de mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties, tevens akte wijziging eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie van NLR, met producties 13 tot en met 24;
  • de akte overlegging producties van [persoon A] en [bedrijf C] , met producties 5 en 5.2;
  • de akte overlegging productie van [persoon A] en [bedrijf C] , met productie 6;
  • de spreekaantekeningen van NLR;
  • de spreekaantekeningen van [persoon A] en [bedrijf C] .
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
NLR is een vennootschap die onder meer investeert in bedrijven. [bedrijf A] is een financiële holding. Eén van haar werkmaatschappijen is het inmiddels failliete [bedrijf A] B.V.
3.2.
[bedrijf C] en [bedrijf B] waren bestuurder van [bedrijf A] . [bedrijf C] is op 14 februari 2024 bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel uitgeschreven als bestuurder. [bedrijf B] is bestuurder van [bedrijf A] gebleven.
3.3.
[persoon A] is bestuurder van [bedrijf C] . [persoon B] is bestuurder van [bedrijf B] .
3.4.
IFC B.V. (hierna: IFC) is gelieerd aan NLR.
3.5.
[bedrijf D] B.V. (hierna: [bedrijf D] ) is gelieerd is aan [bedrijf A] .
3.6.
NLR en [bedrijf A] zijn op 12 november 2020 een schriftelijke ‘Schuldbekentenis, tevens Akte van geldlening met verpanding’ (hierna: de Overeenkomst) aangegaan met elkaar als schuldeiser respectievelijk schuldenaar.
3.7.
In de Overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Artikel 1:
1.1
Schuldeiser heeft een geldlening van € 150.000,= verstrekt aan Schuldenaar in verband
met het financieren van materiele vaste activa van [bedrijf A] BV, zijnde een
dochtervennootschap van Schuldenaar.
1.2
Partijen zijn overeengekomen dat de algehele aflossing van de geldlening door
Schuldenaar zal geschieden binnen uiterlijk 1 jaar na de datum van de daadwerkelijke
verstrekking van voornoemd bedrag van € 150.000,-.
1.3
Schuldenaar heeft met Schuldeiser afgesproken dat (tussentijdse aflossing) van de
geldlening als volgt zal plaatsvinden: 3 maanden na daadwerkelijke verstrekking een
bedrag van € 25.000,-, 6 maanden na daadwerkelijke verstrekking een bedrag van
€25.000,-, 9 maanden na daadwerkelijke verstrekking een bedrag van € 25.000, en 12
maanden na daadwerkelijke verstrekking een slotaflossing van € 75.000,-. De
verschuldigde rente (zie artikel 2.1) wordt steeds gelijktijdig met de aflossingsbedragen
voldaan.
1.5
Als zekerheid voor de volledige nakoming van de in deze overeenkomst vermelde
afspraken tussen partijen wordt door Schuldenaar en [bedrijf A] B.V. een eerste
pandrecht gevestigd op de huidige en toekomstige materiele vaste activa van
[bedrijf A] B.V. [..]
1.6
Als zekerheid voor de volledige nakoming van de in deze overeenkomst vermelde
afspraken tussen partijen wordt door de aandeelhouders van Schuldenaar als
pandgevers ten behoeve van Schuldeiser als pandhouder een eerste pandrecht
gevestigd op alle aandelen in het kapitaal van [bedrijf A] B.V. [..]
1.7
Als zekerheid voor de volledige nakoming van de in deze overeenkomst vermelde
afspraken tussen partijen stellen de heer [persoon B] en de heer [persoon A] zich
persoonlijk garant voor de nakoming van de onderhavige geldleningsovereenkomst en
de terugbetaling van de geldlening als bedoeld in artikel 1.1 van de onderhavige
overeenkomst. Vanwege deze persoonlijke garantstelling wordt deze overeenkomst
medeondertekend door de heer [persoon B] en de heer [persoon A] .
1.8
Als zekerheid voor de volledige nakoming van in deze overeenkomst vermelde afspraken stellen [..] [bedrijf B] B.V. en [..] [bedrijf C] B.V. zich garant als borg voor de in artikel 1 van de onderhavige overeenkomst bedoelde geldlening, alsmede de terugbetaling van de geldlening (inclusief rente en kosten). Vanwege deze borgstellingen wordt de onderhavige overeenkomst medeondertekend namens [bedrijf B] B.V. en [bedrijf C] B.V.
Artikel 2:
2.1
Over de ingevolge deze overeenkomst aan Schuldenaar ter beschikking gestelde
bedragen zal Schuldenaar achteraf rente verschuldigd zijn, te berekenen over het bedrag
dat conform artikel 1.3 wordt afgelost en tegen een rentepercentage van 5 per jaar.
Betaling van de rente zal steeds gelijktijdig met de betaling van het aflossingsbedrag
plaatsvinden.
2.2
De door Schuldenaar aan Schuldeiser verschuldigde rente zal voor het eerst 3 maanden
na verstrekking van de geldlening opeisbaar worden, en vervolgens iedere 3 maanden.
Betaling van de totaal door Schuldenaar aan Schuldeiser verschuldigde rente zal
geschieden tezamen met de slotaflossing van € 75.000,- als bedoeld in artikel 1.3 van de
onderhavige overeenkomst.
3.8.
De Overeenkomst is medeondertekend (i) door [persoon B] , [persoon A] en de partner van [persoon B] , in verband met de persoonlijke garantstelling van artikel 1.7 van de Overeenkomst, en (ii) namens [bedrijf B] en [bedrijf C] , in verband met de borgstelling van artikel 1.8 van de Overeenkomst.
3.9.
Op 16 november 2020 heeft NLR het bedrag van € 150.000,00 ter beschikking gesteld aan [bedrijf A] .
3.10.
Op 15 februari 2021 vraagt [persoon A] per e-mail aan de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ), bestuurder van NLR, of de terugbetaling van het eerste gedeelte van de lening naar een later moment verschoven kan worden. [persoon A] stelt voor om alleen de rente te betalen en binnenkort een afspraak in te plannen over het restant.
3.11.
[bedrijf A] heeft bedragen afgelost. Er zijn echter ook nieuwe/andere schulden ontstaan, waaronder een schuld van het aan [bedrijf A] gelieerde [bedrijf D] aan het aan NLR gelieerde IFC.
3.12.
Op 23 mei 2022 bevestigt [persoon C] aan [persoon A] per e-mail de op die dag over de aflossing van schulden tussen hen gemaakte afspraken. In die mail staat, voor zover relevant:
“Je hebt laten weten dat een aflossing ineens nu niet mogelijk is. We hebben gesproken over een oplossing.
De oplossing die geboden is, is dat in 4 termijnen van € 12.500 de schuld ingelost gaat worden. En wel met de data 20/06-20/07-20/08 en 20/09/2022.
Met de laatste termijn wordt dan ook de totale opgelopen rente voldaan. Jij hebt aangegeven dat de genoemde data haalbaar en realistisch zijn. Er zal dan ook geen termijn gemist worden dan wel later voldaan worden.
Dit voorstel is gedaan onder de zelfde voorwaarde als de lening van de hoofdsom, we geven
derhalve geen zekerheden etc. vrij en dit voorstel kan nooit nadelig uitgelegd worden ten opzichte van de geldende voorwaarden.
Graag een akkoord op deze mail.”
3.13.
Op 28 mei 2022 reageert [persoon A] per e-mail als volgt op [persoon C] ’s e-mail van 23 mei 2022:

Bij deze mijn akkoord ook per mail’.
3.14.
Op 22 november 2022 zijn [persoon A] en mevrouw [persoon D] (hierna: [persoon D] ) een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
3.15.
Op 12 december 2022 stuurt de heer [persoon C] een e-mail naar [persoon A] , waarin onder andere het volgende staat:

En graag het akkoord van alle ondertekenaars dat de lening NLR aan [bedrijf D] / [bedrijf A] per heden € 79.013,32 is en daar is nu dan € 5150 op voldaan per 5/12 dus saldo is 73.863,32. En per de 6de elke maand wordt 4672,85 voldaan.
Dit alles onder de voorwaarde dat Maximum voldaan wordt en IFC binnen de
termijnen blijft en niet weer oploopt.
Als bijlage is aan deze e-mail een overzicht gehecht waar het openstaande totaalbedrag van € 79.013,32 is opgenomen. In het overzicht staat onder andere het volgende:
62.013,32Openstaande vervallen facturen
17.000,00Lening + rente
__________________________
79.013,32Totaal
__________________________
18 maanden
8% rente
4672,85 per maand
3.16.
Op 14 december 2022 reageert [persoon A] per e-mail het volgende op [persoon C] ’s
e-mail van 12 december 2022:

Bij deze de handtekeningen’.
Aan [persoon A] ’ e-mail is het door [persoon A] , [persoon B] en de partner van [persoon B] voor akkoord ondertekende overzicht gehecht (hierna: het Overzicht).
3.17.
Na een periode waarin bedragen van wisselende omvang werden betaald vonden vanaf enig moment geen betalingen meer plaats. Vervolgens heeft de advocaat van NLR op 28 maart 2024 [bedrijf A] , [persoon B] en [persoon A] per aangetekende brief en per e-mail gesommeerd om binnen vijf dagen na dagtekening van de brief het openstaande bedrag vermeerderd met rente over te maken naar NLR.
3.18.
Op 18 april 2024 heeft de advocaat van NLR [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] , [persoon A] en [bedrijf C] (weer) een aangetekende brief en e-mail gestuurd. Daarin geeft zij aan dat in 2024 € 5.500 is afgelost op het saldo. Zij sommeert voornoemde partijen om het resterende bedrag met rente over te maken.
3.19.
Na een verzoek van NLR tot het leggen van conservatoir beslag, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 22 april 2024 het gevraagde verlof (gedeeltelijk) verleend. Op 23 april 2024 heeft de deurwaarder conservatoire beslagen gelegd op (i) de bankrekeningen van [bedrijf A] , [bedrijf C] en [bedrijf B] en (ii) het aandeel van [persoon B] respectievelijk [persoon A] in een onroerende zaak (woning), als genoemd in de beslagexploten.
3.20.
Een per e-mail en per gewone post door [persoon D] aan [persoon C] gestuurde brief van 16 september 2024 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het is mij bekend gemaakt dat NLR Beheer B.V. (“NLR”) zich op het standpunt stelt dat
mijn geregistreerd partner de heer [persoon A] zich eens of meermalen borg of als
“garant” zou hebben gesteld voor de nakoming van verplichtingen van [bedrijf A] B.V. en/of andere rechtspersonen (deze borgstelling / borgstellingen hierna gezamenlijk en afzonderlijk te noemen, “borgstelling”). Tijdens één of meerdere van deze borgstellingen was (en ben ik nog steeds, gelukkig) geregistreerd partner van de heer [persoon A] .
Het is mij ook bekend gemaakt dat er tegen deze stellingen van NLR het nodige in te
brengen is en zal worden. Hoe dan ook: indien en voor zover desondanks vaststaat of vast
zou komen te staan dat er sprake is van borgstelling of een andere verbintenis van mijn
geregistreerd partner jegens NLR, dan deel ik mee dat ik deze met deze brief aan u hierbij
op de voet van artikel 1:89 BW vernietig.”

4.Het geschil in conventie

4.1.
NLR vordert – na vermeerdering van haar eis – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [bedrijf A] , [persoon A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] Beheer hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NLR te betalen:
I. een bedrag van € 31.961,90 aan hoofdsom, te vermeerderen met een rente van 5% vanaf 1 januari 2024, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
II. een bedrag van € 2.482,92 ter zake de door NLR gemaakte kosten ter incasso van de openstaande geldbedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding in de onderhavige zaak;
III. een bedrag ter zake deurwaarderskosten van € 2.080,35 ter zake het leggen van de conservatoire beslagen en de overbetekening;
IV. de proceskosten, waaronder de deurwaarderskosten in verband met het uitbrengen van de onderhavige dagvaarding, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente gerekend vanaf veertien dagen na betekening van het in de onderhavige zaak te wijzen vonnis.
4.2.
NLR stelt dat [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] , [persoon A] en [bedrijf C] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst en de daarna gemaakte afspraken, door de overeengekomen terugbetalingen en rente niet (tijdig) te voldoen. NLR voert tevens daartoe aan dat [persoon A] en [persoon B] respectievelijk [bedrijf C] en [bedrijf B] zich persoonlijk garant respectievelijk borg hebben gesteld voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst.
4.3.
Het verweer van [persoon A] en [bedrijf C] strekt tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, afwijzen van de vorderingen van NLR, met veroordeling van NLR in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
[persoon A] en [bedrijf C] vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de in conventie genoemde vernietigingen, ontbinding en opzegging van verbintenissen van [persoon A] , [bedrijf C] en/of [persoon D] bij vonnis bevestigt danwel zelf uitspreekt;
NLR verbiedt:
2. in woord of geschift op welke andere wijze dan ook - direct via haar directeur [persoon C] , of anderszins, - kenbaar te maken dat uitspraken van rechters in de
onderhavige aangelegenheden niet (zullen) worden nageleefd, of anderszins mentale of fysieke druk uit te oefenen op [persoon A] , [persoon D] en/of [bedrijf C] ;
alsmede NLR te veroordelen tot:
3. het opheffen van door/namens NLR gelegde beslagen op de woning van [persoon A] en [persoon D] - en restitutie van hetgeen via andere beslagen ontvangen is;
4. voldoening van een nader te specificeren bedrag aan kosten van verweer van [persoon A] en [bedrijf C] buiten rechte en de betaling van een voorschot daarvan ter hoogte van € 4.000 te vermeerderen met BTW althans ieder ander bedrag dat de rechtbank geraden acht;
5. het betalen van dwangsommen van € 20.000 per overtreding van enig verbod als gevorderd althans toegekend onder 2 alsmede € 7.500 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt en voor iedere keer dat dezelfde overtreding zich herhaalt;
6. voldoening van NLR tot betaling van de proceskosten in conventie en in reconventie voor zover deze niet zijn begrepen in andere veroordelingen.
5.2.
[persoon A] en [bedrijf C] stellen daartoe op de eerste plaats dat zij niet op de hoogte waren van de garant- en borgstelling en dat voor zover wel wordt aangenomen dat er borg en/of garantstellingsverbintenissen zijn, zij een beroep doen op ontbinding van die verbintenissen op grond van dwaling. Bovendien voert [persoon A] aan dat zijn geregistreerd partner [persoon D] de rechtshandeling waarbij [persoon A] zichzelf garant heeft gesteld heeft vernietigd ingevolge artikel 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waardoor eventuele bestaande verbintenissen niet (meer) door NLR kunnen worden ingeroepen jegens [persoon A] .
5.3.
Het verweer van NLR strekt tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] en [bedrijf C] met veroordeling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [persoon A] en [bedrijf C] in de kosten van de procedure in reconventie.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

6.1.
Hoewel de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, zal de rechtbank, omwille van de overzichtelijkheid, eerst de vorderingen in conventie en daarna de vorderingen in reconventie beoordelen.
6.2.
Voor wat betreft [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] geldt dat bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, zodat tegen hen verstek kan worden verleend. Nu [persoon A] en [bedrijf C] wel in de procedure zijn verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
In conventie
Ten aanzien van [persoon A] en [bedrijf C]
6.3.
Tussen NLR enerzijds en [persoon A] en [bedrijf C] anderzijds is niet in geschil dat [bedrijf A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst. Vast staat dat [bedrijf A] op enig moment is gestopt met het terugbetalen van de lening en de rente daarover. In de kern verschillen voornoemde partijen van mening over de vragen (i) hoe groot de resterende vordering van NLR is en (ii) of [persoon A] en [bedrijf C] daarvoor aansprakelijk zijn als garantsteller respectievelijk borgsteller.
De grootte van de vordering
6.4.
Volgens NLR bedroeg het openstaande saldo van de totale geldlening per 31 december 2023 € 38.748,32. In 2024 is er nog een bedrag van € 5.500,- afgelost, zodat in de visie van NLR nog een openstaand saldo resteert van € 33.248,32.
6.5.
De rechtbank gaat uit van het volgende. In het Overzicht wordt een bedrag genoemd van € 62.013,32 aan “Openstaande vervallen facturen”. Dit ziet op openstaande facturen van IFC op [bedrijf D] . Uit verklaringen van de partijen is gebleken dat [bedrijf D] die facturen destijds niet kon voldoen en dat [persoon A] toen heeft voorgesteld om het openstaande bedrag van die facturen onder te brengen in de Overeenkomst, in die zin dat dat bedrag als uitgeleend bedrag onder de Overeenkomst gold. [persoon C] was daartoe bereid, mits deze schuld onder de bestaande Overeenkomst zou vallen en ook geborgd zou zijn. [persoon C] wenste in dat verband een bevestiging voor akkoord van alle (mede)ondertekenaars van de Overeenkomst.
6.6.
In zijn e-mail van 5 december 2022 vraagt [persoon C] een akkoord dat de lening aan [bedrijf A] en [bedrijf D] samengevoegd € 79.013,32 bedraagt en dat na ontvangst van het op 5 december 2022 betaalde bedrag van € 5.150,00 het openstaande bedrag € 73.863,32 bedraagt.
6.7.
Ter zitting heeft [persoon C] namens [bedrijf A] verklaard dat het bedrag van € 17.000,- van de post “Lening + rente” bestond uit € 13.000,- die nog openstond als hoofdsom van de originele lening van € 150.000,- en € 4.000,- als boeterente, omdat de facturen niet op tijd zijn betaald door IFC. Ter zitting heeft [persoon C] zich op het standpunt gesteld dat NLR naast het bedrag aan boeterente ook aanspraak kan maken op rente over het openstaande bedrag van € 13.000,-. [persoon A] en [bedrijf C] hebben betwist dat dat is afgesproken. In hun visie was op grond van de oorspronkelijke lening nog verschuldigd € 17.000,- inclusief de rente.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dan NLR onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat er naast hoofdsom en boeterente, nog meer verschenen rente verschuldigd was over de openstaande bedragen. NLR stelt wel dat tussen haar en [bedrijf C] en [persoon A] is afgesproken dat er ook rente verschuldigd zou zijn over het openstaande bedrag van de lening, maar die stelling strookt niet met de opgaves die NLR aan [persoon A] en [bedrijf C] heeft gedaan van de hoogte van het openstaande bedrag. Op het Overzicht staat achter het bedrag van € 17.000,- “Lening + rente”. NLR heeft bovendien als productie 15 een door haar opgesteld overzicht van het verloop van de lening overgelegd. Op pagina 2 is het bedrag van € 17.000,- per 5 december 2023 aangeduid als een saldo inclusief daarin verwerkte rente. NLR heeft haar standpunt dat zij niettemin op meer rente aanspraak kan maken niet van een begrijpelijke uitleg kunnen voorzien. Laat staan dat aangenomen kan worden dat [persoon A] en [bedrijf C] dat destijds zo hadden kunnen en moeten begrijpen. [bedrijf C] en [persoon A] hebben er in de visie van de rechtbank op mogen vertrouwen dat zij door ondertekening akkoord gingen met het totaalbedrag inclusief rente dat was vermeld op het aan hen toegezonden overzicht.
6.9.
De vordering waarvoor garanties en borgstellingen zijn gegeven bedroeg dus in totaal € 79.013,32 inclusief rente. Op dat bedrag komt een groot aantal nadien gedane betalingen in mindering. Die betalingen zijn kenbaar uit productie 13 en 15 van NLR (in samenhang) en productie 6 van [persoon A] en [bedrijf C] . Dat betreft betalingen vanaf 5 november 2022 tot en met 22 april 2024. Die beide overzichten komen overeen, met dien verstande dat NLR in de door haar opgestelde overzichten een gedeelte van de betalingen heeft gesplitst in een hoofdsomdeel en een rentedeel. Het totaal van de betalingen komt volgens de opgaven van beide zijden op € 64.282,80.
6.10.
De visie van [persoon A] en [bedrijf C] dat dus nog slechts openstaat € 14.730,- (€ 79.013,32 minus € 64.282,80) is niet juist. [persoon A] en [bedrijf C] miskennen dat partijen zijn overeengekomen dat alles onder de bestaande lening zou vallen en dat er ook rente vergoed diende te worden over de nieuw vastgestelde hoofdsom. Die hoofdsom zou worden afgelost in maandtermijnen waarin de te vergoeden rente was verdisconteerd. Die maandtermijnen zijn uiteindelijk niet conform de gemaakte afspraken betaald. De Overeenkomst noemt een verschuldigde rente van 5%. Dat is ook het in de dagvaarding onder I gevorderde percentage. Het Overzicht noemt weliswaar een in de gelijke maandtermijnen verdisconteerde rente van 8%, maar ter zitting heeft [persoon C] namens NLR verklaard dat dit uiteindelijk 5% is geworden.
6.11.
De rechtbank stelt tegen deze achtergrond vast dat de vordering € 73.863,32 bedraagt (€ 79.013,32 minus het op 5 december 2022 betaalde bedrag van € 5.150,00), vermeerderd – als overeengekomen – met een rente van 5% op jaarbasis vanaf 14 december 2022, waarop echter steeds in mindering strekten de betalingen die nadien hebben plaatsgevonden op het moment dat die zijn gedaan. De betalingen staan vermeld in het door [persoon A] en [bedrijf C] als productie 6 overgelegde overzicht. Dat betreft de betalingen (in totaal € 59.132,80) die hebben plaatsgevonden in de periode van 2 januari 2023 tot en met 22 april 2024. Hierna volgt een overzicht van de omvang van die betalingen en de data waarop die betalingen zijn verricht:
Hoofdelijke aansprakelijkheid: borg- en garantstellingen.
6.12.
Uit de processtukken en de verklaringen van partijen ter zitting is gebleken dat de oorspronkelijke geldlening van NLR aan [bedrijf A] van € 150.000,- inclusief rente inmiddels volledig is afgelost. De vraag of [persoon A] en [bedrijf C] hoofdelijk aansprakelijk zijn als garant- respectievelijk borgsteller voor de vordering van NLR ziet dus slechts op het bedrag van het nog resterende saldo van het in de Overeenkomst ondergebrachte bedrag van € 62.013,32 en rente.
6.13.
NLR heeft gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de openstaande facturen van IFC aan [bedrijf D] ter grootte van een bedrag van € 62.013,32 onder de Overeenkomst zouden vallen en dat dezelfde zekerheden zouden gelden als voor de oorspronkelijke lening. [persoon A] en [bedrijf C] betwisten dat zij zich hiervoor rechtsgeldig garant respectievelijk borg hebben gesteld.
6.14.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [persoon A] en [bedrijf C] zich rechtsgeldig garant respectievelijk borg gesteld voor deze lening inclusief rente. Uit de mailwisseling die is ingebracht als productie 21 van NLR blijkt dat tussen [persoon C] namens IFC en NLR enerzijds en [persoon A] namens [bedrijf D] en [bedrijf A] anderzijds gesprekken zijn gevoerd en dat uiteindelijk afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van de lening. Uit de e-mails van [persoon C] namens IFC en NLR aan [persoon A] blijkt dat [persoon C] als voorwaarde stelt dat deze lening onder de Overeenkomst moet vallen en geborgd moet zijn en dat hij daarom de instemming wilde van iedereen die de Overeenkomst met garantstellingen en borgstellingen had ondertekend. In reactie daarop heeft [persoon A] het Overzicht toegezonden aan [persoon C] met daarop de handtekeningen van [persoon A] , [persoon B] en de partner van [persoon B] .
6.15.
Inhoud en context van de overgelegde correspondentie laten geen andere uitleg toe dan dat (ook) [persoon A] en [bedrijf C] zich garant respectievelijk borg hebben gesteld voor het bedrag van de lening met rente. In de context is evident dat de ondertekening door [persoon A] niet alleen voor zichzelf, maar ook voor [bedrijf C] plaatsvond en dat deze zowel de hoofdsom als rente betrof. Er is geen grond waarom de garant- en borgstelling door [persoon A] respectievelijk [bedrijf C] niet het beoogde rechtsgevolg zou hebben gehad. In beginsel hebben [persoon A] en [bedrijf C] zich dus naar het oordeel van de rechtbank (ook) rechtsgeldig garant en borg gesteld voor de in de Overeenkomst ondergebrachte lening van € 62.013,32, vermeerderd met rente. Daarvan is gelet op het voorgaande (zie onder 6.11 hiervoor) echter het grootste gedeelte inmiddels afgelost.
Vernietiging door geregistreerd partner van [persoon A]
6.16.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 6.11, 6.12 en 6.14 heeft overwogen is de tussenconclusie dat [persoon A] en [bedrijf C] in beginsel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de vordering van NLR, te berekenen als hiervoor onder 6.11 uiteengezet.
6.17.
[bedrijf C] heeft een beroep gedaan op ontbinding, vernietiging en opzegging. Dit beroep is echter niet voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen grond voor vernietiging, ontbinding en/of opzegging voor zover het verbintenissen van [bedrijf C] betreft.
6.18.
[persoon A] heeft nadat hij een geregistreerd partnerschap was aangegaan met [persoon D] een nadere garantstelling afgegeven ten behoeve van NLR. Die nadere garantstelling had betrekking op de nieuw onder de bestaande geldlening gebrachte bedragen ten aanzien waarvan [persoon A] zich nog niet eerder garant had gesteld. Die garantstelling heeft [persoon D] vernietigd. De vernietiging had rechtsgevolg ingevolge artikel 1:89 lid 1 BW. De vorderingen tegen [persoon A] zijn daardoor niet toewijsbaar. De rechtbank legt hierna uit waarom.
6.19.
Op basis van artikel 1:88 lid 1 sub c BW juncto 1:80b BW behoeft een geregistreerde partner de toestemming van de andere geregistreerde partner voor het aangaan van overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. Krachtens artikel 1:88 lid 5 BW is toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in lid 1 onder c niet vereist indien zij wordt verricht door een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
6.20.
Naar het oordeel van de rechtbank was er in dit geval geen sprake meer van een handelen in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 onder c en lid 5 BW toen [persoon A] door ondertekening van het Overzicht op 14 december 2022 de nadere overeenkomst aanging die ertoe strekte dat hij zich aanvullend garant stelde ter zake van het bedrag van € 62.013,32. Uit de processtukken is gebleken dat er inmiddels sprake was van een ernstig liquiditeitstekort en solvabiliteitsproblemen. In feite betrof de vordering van IFC op [bedrijf D] een onverhaalbare vordering. Dat NLR zich daarvan bewust was blijkt uit door [persoon C] hierover ter zitting gedane uitlatingen.
6.21.
De stelling van NLR dat [persoon A] het geregistreerd partnerschap is aangegaan en opzettelijk voor NLR heeft verzwegen opdat zijn geregistreerd partner later een beroep op deze vernietigingsgrond zou kunnen doen, is niet onderbouwd. [persoon A] heeft ter zitting verklaard dat de reden van het op een bepaald moment aangaan van het geregistreerd partnerschap was dat zijn partner en hij inmiddels in afwachting waren van de geboorte van hun eerste kind.
6.22.
De vernietigingsbevoegdheid kwam niet toe aan [persoon A] , maar aan zijn partner. Zij heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Die vernietigingsbevoegdheid is door de wetgever juist aan een dergelijke partner toegekend in het kader van gezinsbescherming. De visie van NLR dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat op de vernietiging geen beroep kan worden gedaan, is dan ook onjuist.
6.23.
Nu – gelet op de betalingen die uiteindelijk hebben plaatsgevonden – de oorspronkelijke geldlening van NLR aan [bedrijf A] van € 150.000,00 inclusief rente geacht kan worden volledig te zijn afgelost, is het bedrag waarop NLR nog aanspraak kan maken het na vele verrichte betalingen nog resterende saldo (inclusief rente) van het nadien in de lening ondergebrachte bedrag van € 62.013,32. [persoon A] is daarvoor echter niet aansprakelijk uit hoofde van de door hem afgegeven garantstelling omdat die inmiddels door zijn geregistreerde partner is vernietigd. [bedrijf C] is uit hoofde van de door haar afgegeven borgstelling wel aansprakelijk voor de vordering van NLR, te berekenen als hiervoor onder 6.11 uiteengezet.
Ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B]
6.24.
De vorderingen van NLR ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] zijn ongegrond voor zover ze het bedrag overstijgen dat moet worden berekend als hiervoor onder 6.11 uiteengezet. Voor het overige komen de vorderingen van NLR ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom worden die vorderingen toegewezen (artikel 139 Rv), met inachtneming van het voornoemde met betrekking tot de omvang van de vordering.
Buitengerechtelijke kosten
6.25.
NLR maakt aanspraak op een bedrag van € 2.482,92 ter zake de door NLR gemaakte kosten ter incasso van de openstaande geldbedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding in de onderhavige zaak. De rechtbank stelt vast dat NLR voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Ten aanzien van [persoon A] en [bedrijf C]
6.26.
Ten aanzien van [persoon A] zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar. De vorderingen van NLR ten aanzien van [persoon A] zijn immers niet toewijsbaar.
6.27.
[bedrijf C] betwist dat zij aansprakelijk is voor door NLR gemaakte buitengerechtelijke kosten. Volgens [bedrijf C] heeft NLR getracht een bedrag te incasseren dat onduidelijk en te hoog was. Ook meent [bedrijf C] dat NLR prematuur te werk is gegaan door zo snel tot incassomaatregelen over te gaan.
6.28.
Ten aanzien van [bedrijf C] zijn wel buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. [bedrijf C] is immers aansprakelijk voor de per saldo resterende vordering van NLR. Gelet op de hoogte van het toewijsbare bedrag is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten echter niet in overeenstemming met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De buitengerechtelijke kosten voor zover toewijsbaar begroot de rechtbank op € 985,00. Dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding.
Ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B]
6.29.
Ook ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] zal ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten een begroot bedrag van € 985,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding.
Beslagkosten
6.30.
NLR vordert dat [bedrijf A] , [persoon A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] worden veroordeeld tot betaling van € 2.080,35 aan deurwaarderskosten ter zake van het leggen van de conservatoire beslagen en de overbetekening.
Ten aanzien van [persoon A]
6.31.
In reconventie zal het ten laste van [persoon A] gelegde conservatoire beslag worden opgeheven, omdat de vorderingen die NLR heeft ingesteld tegen [persoon A] worden afgewezen. De door NLR gevorderde vergoeding van kosten die betrekking hebben op het ten laste van [persoon A] gelegde conservatoire beslag worden daarom afgewezen.
Ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C]
6.32.
De door NLR gemaakte beslagkosten worden toegewezen voor zover ze betrekking hebben op [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] . De door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten bedragen ten aanzien van [bedrijf A] , [bedrijf B] en [bedrijf C] ieder € 316,77 en ten aanzien van [persoon B] € 386,54. Zij zullen worden veroordeeld tot betaling van het bedrag dat ieder van hen aangaat.
Proceskosten
Ten aanzien van [persoon A] en [bedrijf C]
6.33.
De afwijzing van de vorderingen van NLR tegen [persoon A] is het gevolg van de vernietiging van de door [persoon A] afgegeven garantstelling door zijn geregistreerd partner. Die vernietiging heeft echter pas in de loop van deze procedure plaatsgevonden. Om die reden zal de rechtbank de proceskosten tussen NLR en [persoon A] compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
6.34.
In de verhouding tussen NLR en [bedrijf C] is [bedrijf C] de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Daarom zal [bedrijf C] worden veroordeeld in de aan de zijde van NLR gemaakte proceskosten.
6.35.
Die proceskosten worden als volgt begroot:
dagvaarding
€ 122,16
griffierecht
€ 2.889,00
salaris advocaat
€ 2.358,00
(2 punten en 1 punt beslag x tarief III € 786)
nakosten
€ 178,00
(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal
€ 5.547,16
6.36.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B]
6.37.
[bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de door NLR gemaakte proceskosten in conventie veroordeeld. Die proceskosten worden begroot op:
Dagvaarding
€ 122,16
Griffierecht
€ 2.889,00
salaris advocaat
€ 1.572,00
(1 punt en 1 punt beslag x tarief III € 786)
Nakosten
€ 178,00
(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal
€ 4.761,16
Ten aanzien van [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C]
6.38.
Voor zover de proceskostenveroordeling ten aanzien van [bedrijf C] enerzijds en [bedrijf A] , [persoon B] en [bedrijf B] anderzijds strekt tot betaling van dezelfde bedragen, worden zij hoofdelijk veroordeeld. [bedrijf C] zal daarnaast worden veroordeeld tot betaling van € 786,00.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.39.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De vordering daartoe is op de wet gegrond en er zijn geen redenen om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit betekent dat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
In reconventie:
Vernietigingen, ontbinding en opzegging van verbintenissen
6.40.
[persoon A] en [bedrijf C] hebben gevorderd de in conventie genoemde vernietigingen, ontbinding en opzegging van verbintenissen van [persoon A] , [bedrijf C] en/of [persoon D] bij vonnis te bevestigen of uit te spreken.
6.41.
Ter zake van de vernietigde garantstelling, heeft de rechtbank in conventie in 6.18 geoordeeld dat de vernietiging rechtsgevolg heeft. [persoon A] heeft geen belang bij een verdere bevestiging of uitspraak daarvan in reconventie. Voor het uitspreken van andere vernietigingen, of een ontbinding of opzegging bestaat evenmin grond. Deze vordering zal worden afgewezen.
Verbod op kenbaar maken dat uitspraken van rechters niet worden nageleefd en het betalen van dwangsommen bij overtreding hiervan
6.42.
Volgens [persoon A] en [bedrijf C] heeft NLR haar wettelijke verplichtingen jegens [persoon A] en [bedrijf C] geschonden door meermaals aan te geven de uitspraken van rechters in deze kwestie niet te respecteren. Ook zou NLR mentale of fysieke druk uitoefenen op [persoon A] , [persoon D] of [bedrijf C] .
6.43.
NLR heeft uitdrukkelijk betwist dat zij of [persoon C] kenbaar heeft gemaakt dat uitspraken van rechters in de onderhavige aangelegenheden niet (zullen) worden nageleefd of dat er mentale of fysieke druk is uitgeoefend op voornoemde partijen.
6.44.
[persoon A] en [bedrijf C] hebben niet concreet gemaakt welke relevante uitlatingen in dit kader bij welke gelegenheid namens NLR zijn gedaan. Dat lag, gezien de betwisting van NLR, wel op hun weg. Deze vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. De vordering zal worden afgewezen.
6.45.
Uit het voorgaande volgt dat ook de vordering tot het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen.
Opheffen van gelegde beslagen op de woning van [persoon A] en [persoon D] en restitutie van hetgeen via andere beslagen ontvangen is
6.46.
[persoon A] en [bedrijf C] stellen dat het gelegde beslag op de woning van [persoon A] en [persoon D] opgeheven dient te worden en dat hetgeen wat NLR via andere beslagen heeft ontvangen gerestitueerd dient te worden.
6.47.
Omdat de vorderingen die NLR heeft ingesteld tegen [persoon A] niet toewijsbaar zijn (zie hiervoor onder 6.18), zal de rechtbank het conservatoire beslag opheffen op het aandeel van [persoon A] in de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats 1] , [gemeente] aan [adres] , kadastraal bekend [perceelnummer] . Nu de rechtbank het beslag zelf kan opheffen is het niet nodig om NLR daartoe te veroordelen.
6.48.
Gelet op wat in conventie is overwogen en beslist, bestaat er geen grond om NLR te veroordelen tot restitutie van hetgeen zij eventueel via andere beslagen heeft ontvangen. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
Voldoening van een nader te specificeren bedrag aan kosten van verweer van [persoon A] en [bedrijf C] buiten rechte en de betaling van een voorschot daarvan
6.49.
Voor veroordeling van NLR tot voldoening van een bedrag aan kosten van verweer van [persoon A] en [bedrijf C] buiten rechte bestaat geen rechtsgrond. De vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
6.50.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in reconventie geen van partijen als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, omdat de vorderingen deels worden toegewezen en deels worden afgewezen. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.51.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De vordering daartoe is op de wet gegrond en er zijn geen redenen om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit betekent dat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

7.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
7.1.
veroordeelt [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan NLR te betalen een bedrag van € 73.863,32, vermeerderd met een rente van 5% op jaarbasis vanaf 14 december 2022 over het nog openstaande bedrag, waarop echter in mindering strekken, per de datum waarop iedere betaling heeft plaatsgevonden, de betalingen van in totaal € 59.132,80 als vermeld in het volgende overzicht:
7.2.
veroordeelt [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan NLR te betalen een bedrag van € 985,00 ter zake van de door NLR gemaakte kosten ter incasso van de openstaande geldbedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 mei 2024,
7.3.
veroordeelt [bedrijf A] , [bedrijf B] en [bedrijf C] ieder voor zich om aan NLR ter zake van deurwaarderskosten te betalen een bedrag van € 316,77 in verband met het leggen van de conservatoire beslagen en de overbetekening,
7.4.
veroordeelt [persoon B] om aan NLR ter zake van deurwaarderskosten te betalen een bedrag van € 386,54 ter zake van het leggen van het conservatoire beslag en de overbetekening,
7.5.
veroordeelt [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan NLR te betalen de proceskosten van € 4.761,16, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen plus de kosten van betekening,
7.6.
veroordeelt [bedrijf C] om daarnaast aan proceskosten aan NLR te betalen € 786,00,
7.7.
veroordeelt [bedrijf A] , [persoon B] , [bedrijf B] en [bedrijf C] , voor zover van toepassing hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan NLR te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de door hen verschuldigde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
7.8.
compenseert de proceskosten tussen NLR en [persoon A] in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.9.
heft op het conservatoire beslag op het aandeel van [persoon A] in de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats 1] , [gemeente] aan [adres] , kadastraal bekend [perceelnummer] ,
7.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
in conventie en in reconventie
7.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.12.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
[3893/1861/1729]