ECLI:NL:RBROT:2025:4536

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
10/162447-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van artikel 6 WVW en bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 WVW na verkeersongeval in Rotterdam

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een bestelwagen van Picnic betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte werd primair beschuldigd van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), maar de rechtbank sprak haar vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte, die een voetgangersoversteekplaats naderde. De verdachte had verklaard dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een voetganger, die op het moment van de aanrijding het zebrapad overstak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende onvoorzichtig had gehandeld om schuld in de zin van artikel 6 WVW aan het ongeval te kunnen toeschrijven.

Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die spijt betuigde en geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het verkeer en de verantwoordelijkheden van bestuurders ten opzichte van voetgangers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/162447-23
Datum uitspraak: 1 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.B. Uiterwijk, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
Het primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte is een voetgangersoversteekplaats genaderd, terwijl haar zicht door een beslagen ruit werd beperkt, zij haar snelheid onvoldoende heeft aangepast en zij zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat de oversteekplaats vrij was. Hierdoor is de verdachte tegen het slachtoffer aangereden. De verdachte heeft daarmee met aanmerkelijke onvoorzichtigheid gereden en zij heeft daarom schuld in de zin van artikel 6 van de WVW aan het verkeersongeval.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De gedraging van de verdachte is aan te merken als één enkele verkeersfout, namelijk het niet voorrang verlenen aan het slachtoffer, waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden. Er is sprake van een enkel moment van onoplettendheid. Dit maakt dat er geen evident gevaarlijk rijgedrag is vertoond en niet is voldaan aan de minimale normen die gelden voor bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Op 5 april 2023 heeft op de Van Noortwijckstraat in Rotterdam een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een door haar bestuurde bedrijfsauto in botsing is gekomen met mevrouw [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) die als voetgangster een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) overstak. De verdachte reed op de 2e Hogebanweg en sloeg rechtsaf de Van Noortwijckstraat in. Het slachtoffer liep haar tegemoet op het rechts van de rijbaan van de verdachte gelegen trottoir en bevond zich op het moment van de aanrijding op het zebrapad parallel aan de 2e Hogebanweg. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding onder meer een breuk van het kopje van het spaakbeen bij de elleboog en een gebroken rib opgelopen. De verdachte heeft ter zitting dit handelen ook erkend.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte – zoals in de telastlegging is opgenomen - de ter plaatse juiste snelheid heeft overschreden. Ook is niet gebleken dat zij op het moment van de aanrijding was afgeleid, bijvoorbeeld door haar telefoon. Naar eigen verklaring van de verdachte was een deel van het raam aan bestuurderszijde beslagen, maar de rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen of en in hoeverre dit het zicht van de verdachte bij het rechts afslaan heeft beperkt en dus ook niet of dit van invloed is geweest op het verkeersongeval.
De verdachte heeft verder verklaard dat zij bij het afslaan heeft gekeken of er voetgangers liepen, maar niemand zag. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij twee stappen op het zebrapad had gezet en toen stil is blijven staan. De rechtbank leidt daaruit af dat het slachtoffer pas kort voor de aanrijding is begonnen met oversteken op het zebrapad. In dit geval heeft de verdachte- zoals door haar ter zitting is verklaard - het slachtoffer, aan wie zij voorrang had moeten verlenen, niet gezien hoewel deze voor haar waarneembaar moet zijn geweest en zij haar gedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen. De rechtbank is van oordeel dat daaruit onder deze omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, zoals is verlangd bij een overtreding van artikel 6 WVW. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Artikel 5 WVW
Door het bovengenoemde handelen heeft de verdachte wel gevaar op de weg veroorzaakt, waardoor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft het slachtoffer geen voorrang verleend, waar dat wel had gemoeten, met als gevolg dat zij het slachtoffer heeft aangereden.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 5 april 2023, te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Van Noortwijckstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar
- vervolgens de oversteekplaats voor voetgangers is opgereden en niet, heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was van die oversteekplaats voor voetgangers, bezien vanuit verdachtes rijrichting, van links naar rechts gebruik te maken en (aldus) in strijd met artikel 49 lid 2 Rvv 1990 geen voorrang aan die [slachtoffer] heeft verleend,
- waarna zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig tegen die [slachtoffer] is aangereden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gevaar op de weg gecreëerd en een verkeersongeval veroorzaakt door niet voldoende op te letten in het verkeer. Zij heeft bij het naderen van een zebrapad een voetganger niet opgemerkt en heeft nagelaten voorrang te verlenen. Hierdoor is een aanrijding ontstaan en heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft op de terechtzitting verklaard dat zij tot op de dag van vandaag nog veel last ondervindt van het verkeersongeval.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft op de terechtzitting spijt betuigd en haar excuses aan het slachtoffer aangeboden en deze spijt komt de rechtbank oprecht over. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij druk bezig is met haar studie, werk en sport. Verder acht de rechtbank van belang dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 5 april 2023, te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval, zeer althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de 2e Hogenbanweg en/of de Van Noortwijckstraat, gaande in de richting van de Burgemeester Baumannlaan
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen, daar,
- aldus rijdende op de 2e Hogenbanweg en/of alvorens rechtsaf de Van Noortwijckstraat in te rijden, zich niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen of voetgangers de in die van Noortwijckstraat – en parallel aan die 2e Hogenbanweg - gelegen voetgangersoversteekplaats naderden teneinde daarvan gebruik te maken en/of
- ( vervolgens) nadat zij, verdachte, was afgeslagen en die voetgangersoversteekplaats was genaderd, terwijl haar, verdachtes, zicht door de ruit - welke was beslagen en/of bewasemd - aan de bestuurderszijde van dat door haar bestuurde motorrijtuig werd beperkt, niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat de oversteekplaats voor voetgangers vrij was en/of
- haar snelheid niet zodanig heeft aangepast dat zij, verdachte, haar motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte, de weg kon overzien en/of waarover die weg vrij was en/of
- ( vervolgens) de oversteekplaats voor voetgangers is opgereden en/of niet althans niet tijdig, heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was van die oversteekplaats voor voetgangers, bezien vanuit verdachtes rijrichting, van links naar rechts gebruik te maken en (aldus) in strijd met artikel 49 lid 2 Rvv 1990 geen voorrang aan die [slachtoffer] heeft verleend,
- waarna zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig tegen die [slachtoffer] is aangebotst en/of aangereden
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van het kopje van het spaakbeen bij de elleboog en/of een gebroken rib) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 april 2023, te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de 2e Hogenbanweg en/of de Van Noortwijckstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar
- aldus rijdende op de 2e Hogenbanweg en/of alvorens rechtsaf de Van Noortwijckstraat in te rijden, zich niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen of voetgangers de in die van Noortwijckstraat – en parallel aan die 2e Hogenbanweg - gelegen voetgangersoversteekplaats naderden teneinde daarvan gebruik te maken en/of
- ( vervolgens) nadat zij, verdachte, was afgeslagen en die voetgangersoversteekplaats was genaderd, terwijl haar, verdachtes, zicht door de ruit - welke was beslagen en/of bewasemd - aan de bestuurderszijde van dat door haar bestuurde motorrijtuig werd beperkt, niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat de oversteekplaats voor voetgangers vrij was en/of
- haar snelheid niet zodanig heeft aangepast dat zij, verdachte, haar motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte, de weg kon overzien en/of waarover die weg vrij was en/of
- ( vervolgens) de oversteekplaats voor voetgangers is opgereden en/of niet althans niet tijdig, heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was van die oversteekplaats voor voetgangers, bezien vanuit verdachtes rijrichting, van links naar rechts gebruik te maken en (aldus) in strijd met artikel 49 lid 2 Rvv 1990 geen voorrang aan die [slachtoffer] heeft verleend,
- waarna zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig tegen die [slachtoffer] is aangebotst en/of aangereden.