Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 juli 2024 met producties E1 tot en met E10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de brief van 8 november 2024 met daarin de oproep voor de mondelinge behandeling van 28 januari 2025;
- de brief van de rechtbank van 24 december 2024 met daarin een zittingsagenda;
- de akte eiswijziging en overlegging producties E11 tot en met E14 van B.D.S. c.s.;
- de akte overlegging producties met productie 8 van Eiltank;
- de mondelinge behandeling van 28 januari 2025.
- a) De hulpverlening onder toezicht en in opdracht van de brandweer plaatsvond en deze kosten van brandbestrijding - als deel uitmakend van de publieke taak - niet als hulploon kunnen worden verhaald;
- b) De handelingen van B.D.S. c.s. niet waren gericht op het redden van opvarenden, lading of het schip, maar waren gericht op de bescherming van de steiger en de terminal;
- c) De door B.D.S. c.s. gestelde werkzaamheden die zien op het opruimen van bitumen niet onder hulpverlening vallen.
informatie verkregen van de Veiligheidsregio Groningen waaruit is gebleken dat de opdracht aan de sleepboot om te stoppen met blussen en het schip weg te slepen met de sleepboot werd verstrekt door of namens de Veiligheidsregio/Brandweer”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de werkzaamheden die B.D.S. c.s. hebben verricht onder de uitoefening van de publieke taak (van de brandweer) vielen. Gesteld noch gebleken is dat een sleep- of hulpverleningsovereenkomst is gesloten tussen B.D.S. c.s. en de brandweer of een andere publieke organisatie of dat B.D.S. c.s. anderszins verplicht waren hulp te verlenen aan het schip. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de hulpverlening door B.D.S. c.s. vrijwillig heeft plaatsgevonden. Ook gelet op de betwisting van B.D.S. c.s. dat zij onder leiding of in opdracht van de brandweer hebben gewerkt, is niet vast komen te staan dat de werkzaamheden van B.D.S. c.s. deel uitmaakten van de uitoefening van een publieke taak.
de hoogte van het hulploon. Anders dan Eiltank kennelijk meent is de rechtbank namelijk van oordeel dat de opsomming van criteria in artikel 13 lid 1 Hulpverleningsverdrag 1989 niet limitatief is bedoeld, omdat dit uit de redactie van dit artikel niet blijkt en uit dit artikel (wel) volgt dat het hulploon wordt vastgesteld met het oog op het aanmoedigen van hulpverlening.
het recht op hulploonte komen is echter (eerst) nodig dat vast komt te staan dat de werkzaamheden van B.D.S. c.s. een gunstig gevolg hebben gehad voor het schip en/of de lading en op dit punt verschillen partijen van mening.
- de lading bitumen voorafgaand aan het incident een waarde had van € 421.192,74 en dat de waarde na het incident € 415.426,22 bedroeg;
- de (getaxeerde) onbeschadigde waarde van het schip € 2.950.000,00 was;
- om tot de geredde waarde van het schip te komen, de schade als gevolg van de brand in mindering moet worden gebracht op de onbeschadigde waarde.
3.De beslissing
23 april 2025voor het indienen van een akte door elk van de
partijenover de persoon van de
deskundigeen de aan deze te stellen vraag / vragen (weergegeven onder 2.26 en 2.27);
Eiltanktoe om het door haar gestelde
schadebedragten aanzien van het schip ad € 1.800.000,00 nader te
onderbouwen;
23 april 2025voor uitlating door Eiltank of zij deze nadere onderbouwing wil leveren door het overleggen van stukken, door het horen van getuigen en/of op andere wijze;