ECLI:NL:RBROT:2025:4554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/10/684402 / HA ZA 24-712
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulpverlening aan schip Ursula Valentin na bitumenlekkage

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen B.D.S. Harlingen B.V. en Eiltank Schiffahrt GmbH & Co Chemie Transport KG. De zaak betreft hulpverlening aan het binnenvaartschip Ursula Valentin, dat op 26 mei 2023 in de problemen kwam tijdens het lossen van vloeibare bitumen. Door een mechanisch defect liep een tank over, wat leidde tot een bitumenlekkage en een daaropvolgende brand aan boord van het schip. B.D.S. c.s. hebben ter plaatse hulp verleend door het schip te koelen en uiteindelijk de brand te blussen. Eiltank betwist de hulpverlening en de hoogte van het gevorderde hulploon van € 150.000,00, plus bijkomende kosten. De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden van B.D.S. c.s. op 26 mei 2023 onder hulpverlening vallen, maar kan nog niet vaststellen of deze werkzaamheden hebben geleid tot een gunstig gevolg voor het schip en/of de lading. De rechtbank heeft behoefte aan deskundigenadvies om deze vraag te beantwoorden. Eiltank krijgt de gelegenheid om de schade aan het schip nader te onderbouwen. Verdere beslissingen worden aangehouden totdat er meer duidelijkheid is over de rol van de deskundige en de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684402 / HA ZA 24-712
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.D.S. HARLINGEN B.V.,
gevestigd te Harlingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. P.J. Hoepel te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
EILTANK SCHIFFAHRT GMBH & CO CHEMIE TRANSPORT KG.,
gevestigd te Aschaffenburg, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda.
Eiseres sub 1 wordt hierna B.D.S. genoemd, eiseres sub 2 [eiseres sub 2] en eiseres sub 3 [eiseres sub 3] . Eiseressen worden hierna gezamenlijk B.D.S. c.s. genoemd. Gedaagde wordt hierna Eiltank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2024 met producties E1 tot en met E10;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
  • de brief van 8 november 2024 met daarin de oproep voor de mondelinge behandeling van 28 januari 2025;
  • de brief van de rechtbank van 24 december 2024 met daarin een zittingsagenda;
  • de akte eiswijziging en overlegging producties E11 tot en met E14 van B.D.S. c.s.;
  • de akte overlegging producties met productie 8 van Eiltank;
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
Wat is er gebeurd?
2.1.
In de vroege ochtend van 26 mei 2023 is het binnenvaartschip Ursula Valentin (hierna: het schip), eigendom van Eiltank, aangevangen haar lading, die bestond uit vloeibare bitumen, te lossen bij de lossteiger van het bedrijf JPB Logistics B.V. in de haven te Farmsum. Tijdens het lossen is als gevolg van een mechanisch defect een tank overgelopen en is bitumen in de tanktunnel en in het water terecht gekomen. Naar aanleiding van een melding van Rijkswaterstaat over een bitumenlekkage, is B.D.S. ter plaatse gegaan om poolshoogte te nemen.
2.2.
Enige tijd later is brand ontstaan aan boord van het schip. De bemanning van het schip heeft tevergeefs geprobeerd de brand te blussen en om 06:58 uur is een brandmelding gedaan. De brandweer kon het schip niet goed bereiken, aangezien het schip alleen via een steiger kon worden benaderd die voor de brandweervoertuigen niet berijdbaar was. De brandweer heeft de bemanning van het schip van boord gestuurd. Pogingen van brandweermannen om met poederblussers vanaf de steiger de brand te blussen bleken tevergeefs.
2.3.
Rond 07:20 uur zijn B.D.S. en [eiseres sub 2] met de [sleepboot] (hierna: de sleepboot), eigendom van [eiseres sub 3] , ter plaatse gekomen. In eerste instantie hebben B.D.S. c.s. geprobeerd de brand op het schip te blussen met water. Op aanraden van de brandweer is hiermee gestopt en zijn B.D.S. c.s. overgegaan tot het koelen van het schip. Vervolgens heeft de brandweer B.D.S. c.s. verzocht om het schip weg te slepen van de JPB steiger in verband met het gevaar voor het overslaan van de brand naar de steiger.
2.4.
Rond 08:00 uur hebben B.D.S. c.s. een sleepverbinding tot stand gebracht op het brandende schip en vervolgens het schip met de sleepboot weggesleept naar de Aldel-steiger. Aangekomen bij de Aldel-steiger (08:25 uur) bleek de vuurlast aanzienlijk minder. B.D.S. c.s. zijn doorgegaan met het koelen en in het laatste stadium is de brand geblust door de inzet van een waterblussing met een sproeistraal door de sleepboot. Rond 10:00 à 11:00 uur heeft de brandweer het sein brandmeester gegeven. B.D.S. c.s. zijn hierna stand-by gebleven en hebben de temperatuur van het schip gemonitord.
2.5.
Rond 14:00 uur is de Inspectie Leefomgeving & Transport aan boord van het schip gekomen en is na overleg besloten dat de sleepboot het schip naar de Contitank steiger zou slepen, aangezien het schip niet meer op eigen kracht kon varen.
2.6.
Rond 15:30 uur is het schip door de sleepboot van de Aldel-steiger naar de Contitank steiger versleept om de overgebleven lading over te kunnen slaan. Na aankomst bij de Contitank steiger (rond 16:00 uur – 16:15 uur) hebben B.D.S. c.s. het schip overgedragen aan de bemanning van het schip.
Wat is de kern?
2.7.
B.D.S. c.s. stellen zich op het standpunt dat B.D.S. en [eiseres sub 2] met de sleepboot van [eiseres sub 3] succesvol hulp hebben verleend aan het in gevaar verkerende schip. Als gevolg hiervan menen B.D.S. c.s. recht te hebben op betaling van een redelijk hulploon. B.D.S. c.s. vorderen - na wijziging van eis - veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Eiltank tot betaling van € 150.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 26 mei 2023 tot de dag van volledige betaling, en tot betaling van € 7.719,80 aan expertisekosten en € 3.275,00 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Eiltank in de (na)kosten van de procedure, te betalen binnen veertien dagen na datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf deze termijn voor betaling, als betaling van de (na)kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt.
2.8.
Eiltank concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van B.D.S. c.s. in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis.
Primair betwist Eiltank dat sprake is van hulpverlening (die recht geeft op hulploon). Subsidiair betwist Eiltank de hoogte van het gevorderde hulploon.
2.9.
De rechtbank komt tot de conclusie dat B.D.S. c.s. op 26 mei 2023 werkzaamheden hebben verricht die vallen onder hulpverlening als bedoeld in artikel 1 Hulpverleningsverdrag 1989. De werkzaamheden die B.D.S. c.s. in de dagen na het incident stellen te hebben verricht om bitumen op te ruimen vallen buiten het bestek van hulpverlening, omdat toen geen sprake (meer) was van gevaar. De vraag of B.D.S. c.s. recht hebben op hulploon kan de rechtbank nog niet beantwoorden, omdat hiervoor eerst vast moet komen te staan of de werkzaamheden van B.D.S. c.s. op 26 mei 2023 hebben geleid tot een gunstig gevolg voor het schip en /of de lading. Op dit punt wenst de rechtbank voorlichting door een deskundige. Met het oog op de eventueel vast te stellen hoogte van het hulploon mag Eiltank vast een akte nemen om de door haar gestelde schade aan het schip nader te onderbouwen. Alle verdere beslissingen worden aangehouden.
2.10.
Hierna worden de standpunten van partijen, voor zover dat relevant is voor de beoordeling van het geschil, weergegeven en wordt het oordeel van de rechtbank toegelicht.
De rechtbank is bevoegd en Hulpverleningsverdrag 1989 is van toepassing
2.11.
Deze zaak betreft een internationaal geval, omdat B.D.S. c.s. in Nederland zijn gevestigd en Eiltank in Duitsland. Daarom moet eerst de vraag worden beantwoord of de rechtbank internationaal bevoegd is en, zo ja, welk recht van toepassing is.
2.12.
De rechtbank is op grond van artikel 26 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis Vo) internationaal bevoegd om van de ingestelde vordering kennis te nemen. Op grond van artikel 625 lid 1 sub d Rv is de rechtbank te Rotterdam relatief bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
2.13.
Nederland is partij bij het op 28 april 1989 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake hulpverlening (hierna: Hulpverleningsverdrag 1989). Omdat deze hulploonzaak aanhangig is gemaakt in een staat die partij is bij dit verdrag, is op grond van artikel 2 het Hulpverleningsverdrag 1989 van toepassing. De voor de beoordeling van deze zaak relevante bepalingen van het Hulpverleningsverdrag 1989 verschillen niet van het Nederlands recht aan de hand waarvan de partijdiscussie mede is gevoerd.
De werkzaamheden van B.D.S. c.s. op 26 mei 2023 vallen onder hulpverlening
2.14.
Artikel 1 Hulpverleningsverdrag 1989 geeft de definitie van hulpverlening: iedere daad of werkzaamheid, verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak.
2.15.
Eiltank betwist dat sprake is van hulpverlening (die recht geeft op hulploon), omdat:
  • a) De hulpverlening onder toezicht en in opdracht van de brandweer plaatsvond en deze kosten van brandbestrijding - als deel uitmakend van de publieke taak - niet als hulploon kunnen worden verhaald;
  • b) De handelingen van B.D.S. c.s. niet waren gericht op het redden van opvarenden, lading of het schip, maar waren gericht op de bescherming van de steiger en de terminal;
  • c) De door B.D.S. c.s. gestelde werkzaamheden die zien op het opruimen van bitumen niet onder hulpverlening vallen.
2.16.
De rechtbank gaat hierna in op deze drie stellingen.
a) Niet vast komen staan dat werkzaamheden deel uitmaakten van uitoefening publieke taak
2.17.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Eiltank verwezen naar “
informatie verkregen van de Veiligheidsregio Groningen waaruit is gebleken dat de opdracht aan de sleepboot om te stoppen met blussen en het schip weg te slepen met de sleepboot werd verstrekt door of namens de Veiligheidsregio/Brandweer”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de werkzaamheden die B.D.S. c.s. hebben verricht onder de uitoefening van de publieke taak (van de brandweer) vielen. Gesteld noch gebleken is dat een sleep- of hulpverleningsovereenkomst is gesloten tussen B.D.S. c.s. en de brandweer of een andere publieke organisatie of dat B.D.S. c.s. anderszins verplicht waren hulp te verlenen aan het schip. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de hulpverlening door B.D.S. c.s. vrijwillig heeft plaatsgevonden. Ook gelet op de betwisting van B.D.S. c.s. dat zij onder leiding of in opdracht van de brandweer hebben gewerkt, is niet vast komen te staan dat de werkzaamheden van B.D.S. c.s. deel uitmaakten van de uitoefening van een publieke taak.
b) Hulp is verleend aan een in bevaarbaar water in gevaar verkerend schip
2.18.
Volgens Eiltank hebben B.D.S. c.s. geen hulp verleend aan het schip zelf, omdat de werkzaamheden niet ten dienste van het schip of de lading stonden, maar waren gericht op de bescherming van de steiger en de terminal door het gecontroleerd laten uitbranden van het schip.
2.19.
De rechtbank volgt Eiltank hierin niet. B.D.S. c.s. hebben meer gedaan dan alleen het wegslepen van het schip. Vast staat dat B.D.S. c.s. het brandende schip hebben gekoeld en uiteindelijk – toen de vuurlast aanmerkelijk minder was – de brand op het schip hebben geblust (zie 2.4).
c) Werkzaamheden ten behoeve van opruimen bitumen vallen niet onder hulpverlening, omdat geen sprake (meer) was van gevaar
2.20.
B.D.S. c.s. stellen dat zij gedurende vier dagen (van 27 mei 2023 tot en met 30 mei 2023) met een kleinere boot de bitumen die uit het schip in het water was gelekt hebben opgeruimd. Primair stellen B.D.S. c.s. zich op het standpunt dat het opruimen moet worden gezien als onderdeel van de hulpverlening, aangezien de gelekte bitumen een gevaar voor het milieu vormde. Subsidiair doen B.D.S. c.s. een beroep op artikel 14 Hulpverleningsverdrag 1989 op grond waarvan een bijzondere vergoeding kan worden toegekend aan B.D.S. c.s., voor zover het hulploon niet de werkelijk gemaakte kosten voor de hulpverlening aan het schip en het opruimen van de bitumen zou dekken.
2.21.
Naar het oordeel van de rechtbank vallen de werkzaamheden die zien op het opruimen van de bitumen buiten het bestek van de hulpverlening, omdat geen sprake (meer) was van gevaar. Het enkele feit dat als gevolg van de gelekte bitumen sprake was van een gevaar voor het milieu, maakt niet dat B.D.S. c.s. aanspraak kunnen maken op hulploon dan wel een bijzondere vergoeding op grond van artikel 14 Hulpverleningsverdrag 1989. De door B.D.S. c.s. gestelde werkzaamheden ten behoeve van het opruimen van de bitumen zouden zijn aangevangen op 27 mei 2023. Op die dag was geen sprake meer van een in gevaar verkerend schip of andere zaak (op 26 mei 2023 was het schip weggesleept en de brand gedoofd). [1]
Conclusie
2.22.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de werkzaamheden die B.D.S. c.s. op 26 mei 2023 hebben verricht vallen onder hulpverlening als bedoeld in artikel 1 Hulpverleningsverdrag 1989. De werkzaamheden die B.D.S. c.s. in de dagen na het incident stellen te hebben verricht om bitumen op te ruimen vallen buiten het bestek van hulpverlening.
Hebben B.D.S. c.s. recht op hulploon?
Niet vast te stellen of sprake is van gunstig gevolg voor het schip en / of de lading: deskundige te benoemen.
2.23.
B.D.S. c.s. vorderen hulploon in de zin van artikel 12 Hulpverleningsverdrag 1989. Uit dit artikel volgt dat hulp die met gunstig gevolg is verleend recht geeft op hulploon. Gunstig gevolg is aanwezig als aan het einde van de hulpverlening het schip en/of andere zaken waaraan de hulp is verleend, zijn gered of door de hulpverlener tot de redding is bijgedragen. [2] De rechtbank merkt hierbij op dat in dit verband “andere zaken waaraan de hulp is verleend” in deze zaak neerkomt op: “de lading van het schip” en niet de steiger of de terminal. Met “zaak” waaraan hulp kan worden verleend is namelijk bedoeld “iedere zaak die niet blijvend en opzettelijk aan de kust is bevestigd en daaronder is begrepen de in risico zijnde vracht” (artikel 1 sub c Hulpverleningsverdrag 1989).
Als de hulpverlening van B.D.S. c.s. heeft bijgedragen aan het ontkomen van mogelijke aansprakelijkheden voor schade van de JPB steiger / terminal dan is dit naar het oordeel van de rechtbank een bijkomende omstandigheid die in aanmerking kan worden genomen bij het vaststellen van
de hoogte van het hulploon. Anders dan Eiltank kennelijk meent is de rechtbank namelijk van oordeel dat de opsomming van criteria in artikel 13 lid 1 Hulpverleningsverdrag 1989 niet limitatief is bedoeld, omdat dit uit de redactie van dit artikel niet blijkt en uit dit artikel (wel) volgt dat het hulploon wordt vastgesteld met het oog op het aanmoedigen van hulpverlening.
Om tot
het recht op hulploonte komen is echter (eerst) nodig dat vast komt te staan dat de werkzaamheden van B.D.S. c.s. een gunstig gevolg hebben gehad voor het schip en/of de lading en op dit punt verschillen partijen van mening.
2.24.
B.D.S. c.s. stellen dat door hun inzet het schip en een groot deel van de lading is gered. De hulpverlening heeft volgens hen 100% gunstig gevolg gehad. Volgens B.D.S. c.s. zou zonder hun hulp het schip volledig zijn uitgebrand en naar alle waarschijnlijkheid in de haven zijn gezonken. Ter onderbouwing hiervan hebben B.D.S. c.s. met name verwezen naar het rapport van [deskundigenbureau 1] van 16 januari 2025 waarin onder meer staat vermeld:
“Gelet op de inzet van de [sleepboot] , waaronder het effectief koelen van de naastgelegen leidingen, is naar onze mening een reële kans voorkomen dat de brand zich verder heeft kunnen uitbreiden naar overige delen van het schip. De naastgelegen leidingstraat van tank nummer 3 en 5 bevatte bovendien onder andere ook thermische olieleidingen en isolatiemateriaal, wat het risico op escalatie aanzienlijk had kunnen vergroten, indien deze leidingen waren blootgesteld aan hoge temperaturen of directe vlammen. Thermische olie, bekend om zijn hoge vlampunt maar ook zijn ontvlambaarheid bij extreme hitte, had in combinatie met het isolatiemateriaal kunnen bijdragen aan een secundaire brand, of zelfs een explosie. Dankzij de continue koeling door de [sleepboot] en de inspanningen van de bemanning is het waarschijnlijk dat de temperatuur van deze kritieke componenten onder de verbrandingstemperatuur zijn gebleven, waardoor verdere schade, zoals het volledig afbranden van het schip of zelfs het zinken van het schip werden voorkomen.”
2.25.
Eiltank voert aan dat de inspanningen van B.D.S. c.s. wat betreft de brandbestrijding geen effect hebben gehad en betwist dat het schip zonder hulp volledig zou zijn uitgebrand. Het blussen van de bitumen met water was niet mogelijk, omdat bitumen en water niet samen gaan. Eiltank betwist dat het koelen van het dek met water effect heeft gehad. Het vuur was volgens Eiltank reeds onder controle voordat het schip bij de Aldel-steiger aankwam en het vuur is gedoofd, omdat de gelekte bitumen en thermische olie waren opgebrand. Uit onderzoek is gebleken dat de leidingen voor de thermische olie na de brand compleet leeg waren. Ook zonder de inspanningen van B.D.S. c.s. was het vuur vanzelf gedoofd en de schade niet minder groot geweest, aldus Eiltank. Eiltank verwijst ter onderbouwing van deze standpunten naar het rapport van 11 oktober 2023 van [deskundigenbureau 2] en de brief van de heer [persoon A] van [deskundigenbureau 2] van 6 februari 2024.
2.26.
De rechtbank kan bij deze stand van zaken niet vaststellen of sprake is geweest van een gunstig gevolg voor het schip en/of de lading. Nu beide partijen hun standpunten hebben onderbouwd met rapporten die elkaar (deels) tegenspreken heeft de rechtbank op dit punt behoefte aan voorlichting door een deskundige. De deskundige zal in ieder geval de volgende vraag moeten beantwoorden:
- 1. In hoeverre hebben de werkzaamheden van B.D.S. c.s. op 26 mei 2023 bijgedragen aan de redding van schip en / of de lading?
2.27.
De rechtbank zal deze zaak verwijzen naar de hieronder te noemen rol om partijen in de gelegenheid te stellen bij akte op deze vraag te reageren, zodat de rechtbank deze kan aanpassen of aanvullen als zij dat nodig vindt. Daarnaast vraagt de rechtbank partijen om in onderling overleg de rechtbank gezamenlijk één naam van een deskundige te presenteren, zodat de rechtbank die vervolgens als deskundige kan benoemen. Als partijen onderling geen overeenstemming bereiken over de naam van de te benoemen deskundige, dan kunnen zij zich naast het voorgaande, ook uitlaten over de door hen gewenste discipline en persoon van de deskundige. Het voorschot van de deskundige zal vooralsnog door B.D.S. c.s., als de partij op wie de bewijslast betreffende het gunstig gevolg rust, betaald moeten worden.
2.28.
Voor het geval vast komt te staan dat sprake is van een gunstig gevolg en B.D.S. c.s. dus – mede gezien hetgeen de rechtbank hiervoor verder heeft overwogen - recht hebben op hulploon overweegt de rechtbank ten aanzien van de hoogte hiervan vast als volgt.
De geredde waarde schip en lading; Eiltank mag schade aan het schip nader onderbouwen
2.29.
Eén van de criteria waarmee bij de vaststelling van het bedrag van het hulploon rekening wordt gehouden betreft de geredde waarde van het schip en de andere goederen (artikel 13 lid 1 sub a Hulpverleningsverdrag 1989).
2.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat:
  • de lading bitumen voorafgaand aan het incident een waarde had van € 421.192,74 en dat de waarde na het incident € 415.426,22 bedroeg;
  • de (getaxeerde) onbeschadigde waarde van het schip € 2.950.000,00 was;
  • om tot de geredde waarde van het schip te komen, de schade als gevolg van de brand in mindering moet worden gebracht op de onbeschadigde waarde.
2.31.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe hoog de schade aan het schip was. Eiltank heeft aangevoerd dat de schade aan het schip € 1.800.000,00 betrof. Dit schadebedrag baseert Eiltank op een expertiserapport van [deskundigenbureau 3] van 14 december 2023. De totale geredde waarde bedraagt volgens Eiltank (€ 415.426,22 + (€ 2.950.000,00 -/- € 1.800.000,00) =) € 1.565.426,22.
Volgens B.D.S. c.s. heeft Eiltank het schadebedrag niet onderbouwd. Weliswaar wordt in het taxatierapport beweerd dat de schade ongeveer € 1.800.000,00 bedraagt, maar dat is slechts een inschatting en is niet onderbouwd met een schadeopstelling en rekeningen van een reparatiewerf. Om die reden moet volgens B.D.S. c.s. worden uitgegaan van een geredde waarde van (€ 415.426, 22 + € 2.950,000,00 =) € 3.365.426,22.
2.32.
De rechtbank stelt vast dat in het rapport van [deskundigenbureau 3] waar Eiltank naar verwijst een samenvatting wordt gegeven van de schade aan het schip naar aanleiding van de brand en dat hieraan een schadebedrag van “ca. € 1.800.000,00” wordt gekoppeld. Dit bedrag is niet onderbouwd met een gespecificeerde schadeopstelling en/of facturen. Gelet op de toevoeging ‘ca.’ bij het bedrag en het ronde getal gaat ook de rechtbank ervan uit dat het hier een schatting betreft. Ter zitting heeft Eiltank aangeboden om het schadebedrag nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van reparatie facturen en eventueel het horen van de heer [persoon B] als getuige. De rechtbank zal Eiltank in de gelegenheid stellen om het schadebedrag nader te onderbouwen. Waarna B.D.S. c.s. nog op deze (nadere) onderbouwing zullen mogen reageren.
2.33.
De rechtbank realiseert zich dat als niet komt vast te staan dat sprake is van een gunstig gevolg en dus geen hulploon verschuldigd is, zij niet toekomt aan het bepalen van de hoogte van het hulploon. Om proceseconomische redenen (met name de voortgang van de procedure) kiest de rechtbank ervoor om toch nu vast Eiltank toe te laten de schade nader te onderbouwen. Op de overige criteria die van belang zijn bij het bepalen van de hoogte van het hulploon zal de rechtbank ingaan als vast komt te staan dat B.D.S. c.s. recht hebben op hulploon.
Verdere beslissingen worden aangehouden
2.34.
In afwachting van de voorlichting door de nog te benoemen deskundige (zie 2.26) en nadere onderbouwing door Eiltank (zie 2.32) zal iedere (verdere) beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
23 april 2025voor het indienen van een akte door elk van de
partijenover de persoon van de
deskundigeen de aan deze te stellen vraag / vragen (weergegeven onder 2.26 en 2.27);
3.2.
laat
Eiltanktoe om het door haar gestelde
schadebedragten aanzien van het schip ad € 1.800.000,00 nader te
onderbouwen;
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 april 2025voor uitlating door Eiltank of zij deze nadere onderbouwing wil leveren door het overleggen van stukken, door het horen van getuigen en/of op andere wijze;
3.4.
bepaalt dat Eiltank, als zij geen onderbouwing door getuigen wil leveren maar wel stukken wil overleggen, zij die stukken direct in het geding moet brengen;
3.5.
bepaalt dat Eiltank, als zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met december 2025 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
3.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. D.L. Spierings in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125;
3.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
3.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2025.
2459/615/32

Voetnoten

1.Vgl. R. Cleton, "Hulpverlening in het zeerecht", Ars Aequi 1993 (Mei), p. 86
2.R. Cleton, "Hulp aan schepen", Zwolle: Tjeenk Willink 1992, p. 34