In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van drugs in een woning. De verdachte, geboren in 1978 en niet ingeschreven in de basisregistratie, was ten tijde van de zitting gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 2,5 jaar, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Er werd vastgesteld dat er 15 blokken cocaïne in de woning waren aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte over de drugs. De rechtbank concludeerde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de woning, noch dat hij deze opzettelijk had vervoerd of verstrekt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde dat feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen was en sprak de verdachte vrij van beide feiten.