In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van drugs in een woning. De verdachte, geboren in 1984 en niet ingeschreven in de basisregistratie, was ten tijde van het onderzoek gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 2,5 jaar, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en het vuurwapen in de woning. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte over de aangetroffen cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk de blokken cocaïne had vervoerd, verstrekt of afgeleverd. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden aangetoond dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de woning. De rechtbank verklaarde dat feit 2 ook niet bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij.