ECLI:NL:RBROT:2025:464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/10/690642 / HA ZA 24-1097
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van tussentijds hoger beroep in letselschade deelgeschil

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om tussentijds hoger beroep in een deelgeschil over letselschade. De zaak betreft een verkeersongeval dat op 19 oktober 2016 plaatsvond, waarbij de eiser, [eiser], en de gedaagde, [gedaagde], betrokken waren. In een eerdere beschikking van 5 februari 2024 had de rechtbank geoordeeld dat [eiser] aansprakelijk was voor het ongeval en dat hij 75% van de schade van [gedaagde] diende te vergoeden. [eiser] was het niet eens met deze beslissing en verzocht de rechtbank om tussentijds hoger beroep toe te staan. De gedaagde had geen bezwaar tegen dit verzoek.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om tussentijds hoger beroep tijdig was ingediend en dat de gedaagde de gelegenheid had gehad om zich over het verzoek uit te laten. De rechtbank benadrukte dat de beslissing over de aansprakelijkheid van [eiser] cruciaal was voor de schadevergoeding en dat het doelmatig was om deze kwestie direct aan het gerechtshof voor te leggen. De rechtbank heeft het verzoek van [eiser] toegewezen en de procedure in de hoofdzaak aangehouden tot na de rolzitting, waar partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken.

In de beslissing staat de rechtbank tussentijds hoger beroep toe van de eerdere beschikking in de deelgeschilprocedure en houdt verdere beslissingen aan tot de volgende rolzitting.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/690642 / HA ZA 24-1097
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te Dordrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. G. Loman te Assen,
tegen
[gedaagde],
te Sliedrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.W. Janssens te Houten.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de tussen partijen gewezen beschikking in een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv van 5 februari 2024 met zaak- en rekestnummer C/10/663474 / HA RK 23-773 (verder: de beschikking),
- de dagvaarding met producties,
- de brief van mr. Loman van 3 december 2024,
- de akte houdende uitlating van [gedaagde].

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
Op 19 oktober 2016 vond een verkeersongeval plaats waarbij [gedaagde] en [eiser] waren betrokken en waarbij [gedaagde] ernstig letsel opliep (verder: het ongeval).
2.2.
In de beschikking heeft de rechtbank beslist dat [eiser] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en dat hij gehouden is om 75% van de daardoor bij [gedaagde] ontstane materiële en immateriële schade die daaraan is toe te rekenen, te vergoeden.
2.3.
[eiser] kan zich daarmee niet verenigen en vordert in de onderhavige bodemprocedure – samengevat – dat de rechtbank anders over die aansprakelijkheid en gehoudenheid tot schadevergoeding beslist. Daarnaast verzoekt [eiser] de rechtbank hem verlof te verlenen om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beschikking. [gedaagde] heeft geen bezwaar tegen het verlenen van dat verlof.
2.4.
In dit vonnis beslist de rechtbank op dat verzoek.

3.De beoordeling van het verzoek om tussentijds hoger beroep

3.1.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om tussentijds hoger beroep in te mogen stellen tijdig is gedaan in de zin van artikel 1019cc lid 3 sub a Rv, namelijk binnen drie maanden na de eerste roldatum. Ook is [gedaagde] over het verzoek gehoord als voorgeschreven in dit artikellid, in die zin dat hij zich over het verzoek heeft kunnen uitlaten.
3.2.
In de beschikking heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist over de aansprakelijkheid van [eiser] voor het ontstaan van het ongeval en zijn gehoudenheid om de daardoor bij [gedaagde] ontstane schade te vergoeden. Dit betekent dat de rechter in de bodemprocedure daaraan op dezelfde wijze is gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure (art. 1019cc lid 1 Rv).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheid van [eiser] voor het ontstaan van het ongeval en zijn gehoudenheid om (een deel van) de daardoor bij [gedaagde] ontstane schade te vergoeden is een cruciale kwestie die in feite bepalend is voor de afwikkeling van die schade. Omdat de rechtbank in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in de beschikking gegeven beslissing en [eiser] zich daarmee niet kan verenigen, is het doelmatig wanneer partijen deze kwestie aan het gerechtshof kunnen voorleggen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden. [gedaagde] verzet zich daar ook niet tegen.
3.4.
Het verzoek van [eiser] wordt dus toegewezen. De procedure in de hoofdzaak wordt in afwachting van het hoger beroep aangehouden tot na te melden rolzitting. Partijen kunnen zich (uiterlijk) dan uitlaten over de stand van zaken.
3.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
staat tussentijds hoger beroep toe van de op 5 februari 2024 onder zaak- en rekestnummer C/10/663474 / HA RK 23-773 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure;
4.2.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
1 oktober 2025, opdat partijen zich dan kunnen uitlaten over de stand van zaken;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
2515 / 2537