ECLI:NL:RBROT:2025:4644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/2636
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang na afwijzing aanvraag door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die dakloos is geworden. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor toelating tot de maatschappelijke opvang, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen op 14 maart 2025. De afwijzing was gebaseerd op de veronderstelling dat de verzoekster zelfredzaam was en haar komst naar Nederland niet goed had voorbereid. De verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij de verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster na haar aanmelding in eerste instantie opvang heeft gekregen, maar dat deze opvang op 13 maart 2025 abrupt werd beëindigd. De verzoekster heeft betoogd dat het college onterecht heeft aangenomen dat zij zelfredzaam is en dat zij niet verwijtbaar in haar situatie van dakloosheid is terechtgekomen. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekster overwogen en geconcludeerd dat er voldoende twijfel bestaat over de afwijzing van de aanvraag door het college. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de verzoekster toegang moet krijgen tot de maatschappelijke opvang tot twee weken na de beslissing op haar bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekster.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zelfredzaamheid van de verzoekster en het vertrouwensbeginsel in de besluitvorming van het college. De voorzieningenrechter heeft de kwetsbare medische situatie van de verzoekster in zijn overwegingen betrokken en heeft de belangen van de verzoekster zwaarder laten wegen dan die van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2636

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 14 maart 2025 heeft het college de aanvraag van verzoekster om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang, afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2025 op zitting
behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, vergezeld van haar gemachtigde en [persoon A] , en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Verzoekster, geboren in 1982, heeft in Nederland de opleiding pedagogisch medewerker (MBO 4) gevolgd. Zij heeft daarna op Bonaire met kinderen met gedragsproblemen gewerkt.
2.2.
In december 2021 is verzoekster op Curaçao betrokken geweest bij een auto-ongeval.
2.3.
In juni 2024 is verzoekster naar Nederland gekomen. Zij is toen bij een tante gaan wonen.
2.4.
Op 25 september 2024 heeft zij zich voor het eerst gemeld bij Centraal Onthaal met het verzoek om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang, waarbij zij heeft verklaard dat zij niet meer bij haar tante mag wonen.
2.5.
Op 12 maart 2025 heeft verzoekster zich opnieuw gemeld bij gemeld bij Centraal Onthaal. Zij heeft verklaard dat zij de woning van haar tante niet meer in mag. Later op dezelfde dag is verzoekster gebeld door het Leger des Heils met de mededeling dat zij bij het Leger des Heils terecht kan. Er is bij het Leger de Heils een intake geweest en verzoekster heeft een “overeenkomst tot overnachting in nachtopvang W&G” ondertekend. In de nacht van 12 op 13 maart 2025 heeft verzoekster overnacht in een opvanglocatie van het Leger des Heils.
2.6.
Op 13 maart 2025 heeft verzoekster in de opvanglocatie te horen gekregen dat de opvang per direct wordt beëindigd.
2.7.
Het college heeft de aanvraag van verzoekster bij besluit van 14 april 2025 afgewezen. Volgens het college voldoet verzoekster niet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang omdat verzoekster volgens het college, kort gezegd, zelfredzaam is. [1] Verder heeft het college als afwijzingsgrond gehanteerd, kort gezegd, dat verzoekster haar komst naar Nederland niet goed heeft voorbereid en zij daarom verwijtbaar in een situatie is gekomen waarin opvang noodzakelijk is. [2]
3. Verzoekster heeft – samengevat – het volgende aan haar verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag gelegd. Het college heeft bij verzoekster het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij opvang zou krijgen. Nadat zij zich op 12 maart 2025 had gemeld bij Centraal Onthaal, is zij diezelfde dag gebeld door het Leger des Heils, waarbij is meegedeeld dat zij tijdelijk opvang krijgt. Later die dag is zij nogmaals gebeld door het Leger des Heils. Toen is gezegd dat er een vaste plek voor haar is. Toen verzoekster de volgende dag te horen kreeg dat zij weer weg moest, was dat voor haar erg verwarrend. Ook heeft het college volgens verzoekster ten onrechte zelfredzaamheid aangenomen. Zij heeft niet alleen maar een huisvestingsprobleem. Verzoekster heeft als gevolg van het verkeersongeval last van duizeligheid, migraine en vergeetachtigheid. Verzoekster is door haar psycholoog naar Antes verwezen voor een neuropsychologisch onderzoek. Verzoekster is het er ook niet mee eens dat zij haar komst naar Nederland niet goed heeft voorbereid. Verzoekster is naar Nederland gekomen op advies van haar neuroloog op Bonaire, omdat zij in Nederland meer mensen om zich heen zou hebben. Zij kon in Nederland bij haar tante wonen. Als gevolg van een conflict over huisregels wil de tante verzoekster niet meer in huis hebben. Verzoekster had met deze situatie geen rekening hoeven houden. Van verwijtbaar handelen is geen sprake, aldus verzoekster. Verzoekster is dakloos en kan nergens meer terecht. Zij kan niet meer overnachten bij de vriendin die een kamer bewoont en die haar sinds 13 maart 2025 een slaapplek heeft gegeven. De verhuurder geeft hiervoor geen toestemming, wat hij inmiddels ook kenbaar heeft gemaakt.
4.1.
De voorzieningenrechter neemt, gelet op wat verzoekster heeft gesteld, een spoedeisend belang aan.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit oordeel wordt hierna toegelicht. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.3.
In de eerste plaats betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat verzoekster na haar aanmelding in eerste instantie al opvang heeft gekregen. Namens het college is hierover ter zitting verklaard dat het verzoekster door een fout op de aanmeldlijst is terechtgekomen. Verder is namens het college gesteld dat bij de intake bij Centraal Onthaal al is gezegd dat verzoekster niet voor opvang in aanmerking komt. Dit laatste heeft verzoekster betwist. Volgens verzoekster kon de persoon met wie zij de intake deed, nog niet zeggen of zij voor opvang in aanmerking kwam en zou zij hierover dezelfde dag gebeld worden. Vervolgens kreeg zij de telefoontjes van het Leger des Heils en is haar verteld dat er een vaste plek voor haar was, waarna zij zich heeft gemeld bij de opvanglocatie. Wat er ook precies is gezegd bij de intake bij Centraal Onthaal, het is begrijpelijk dat verzoekster de mededeling op 13 maart 2025 dat de opvang weer werd beëindigd, als erg onverwacht en verwarrend heeft ervaren. Het college zal in de bezwaarprocedure nader moeten motiveren waarom verzoekster geen geslaagd kan beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.4.
In de tweede plaats volgt de voorzieningenrechter het college niet zonder meer in zijn standpunt dat het verzoek al afstuit op de omstandigheid dat verzoekster verwijtbaar in een situatie van dakloosheid terecht is gekomen omdat zij haar komst naar Nederland niet goed heeft voorbereid. Verzoekster kon na haar komst naar Nederland bij haar tante wonen. Verzoekster heeft verklaard dat zij en haar tante daarbij een verblijf zonder einddatum voor ogen hadden, maar dat de tante door een conflict van gedachten is veranderd. Uitgaande van deze gang van zaken, kan niet zonder meer van verwijtbaar handelen worden gesproken. Voor zover het college aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd dat het feitelijk anders is gegaan dan verzoekster heeft verklaard, bestaan daarvoor vooralsnog onvoldoende aanwijzingen.
4.5.
In de derde plaats betwijfelt de voorzieningenrechter of het college de zelfredzaamheid voldoende zorgvuldig heeft beoordeeld. Niet in geschil is dat verzoekster eind 2021 betrokken is geweest bij een auto-ongeval. Verzoekster heeft hierover bij het Wijkteam verklaard dat zij na het ongeval opnieuw heeft moeten leren lopen en praten, dat zij na het ongeval niet meer heeft gewerkt en dat zij nog steeds te maken heeft met vergeetachtigheid, duizeligheid en migraine. Ook heeft verzoekster verklaard dat zij vaak verdwaald was en (mede) daarom naar Nederland is gekomen om bij haar tante te komen wonen. Bij de melding van 25 september 2024 bij Centraal Onthaal is vermeld: “Vermoeden van NAH.” In de registratie van het Wijkteam van 11 maart 2025 is vermeld dat verzoekster door een psycholoog is aangemeld bij Antes voor een neuropsychologisch onderzoek. Niet gebleken is dat het college deze aanwijzingen voor problemen op neuropsychologisch gebied bij zijn besluitvorming heeft betrokken. In het formulier voor de intake bij Centraal Onthaal is bij de vraag of er sprake is van beperkingen of belemmeringen die het dagelijkse functioneren beïnvloeden, wel vermeld dat verzoekster bij Antes op de wachtlijst staat, maar dat komt onder punt 6 (“Afweging wel/geen toelating CO (dus MO)”) niet terug; de nadruk ligt hierbij op de verwijtbare dakloosheid:
“Geen noodzaak
Beschrijf in een aantal zinnen de afweging
Mw. is naar Nederland gekomen voor betere medische behandeling/voorzieningen. Mw. had haar komst naar Nederland beter voor moeten bereiden en is verwijtbaar dakloos. Ook is niet vast komen te staan dat mw. in haar land van herkomst geen behandeling zou kunnen krijgen. Mw. heeft er zelf voor gekozen om naar Nederland te komen.”
4.6.
Gelet op de hiervoor beschreven drie punten kan worden betwijfeld of het afwijzende besluit in stand kan blijven. Deze punten zullen in de bezwaarprocedure (nader) aan de orde moeten komen. De belangen afwegende, zal voorzieningenrechter bepalen dat het college verzoekster moet toelaten tot de maatschappelijke opvang tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat verzoekster heeft verklaard dat zij niet meer op een andere plaats terecht kan. Daarnaast betrekt de voorzieningenrechter de kwetsbare medische situatie van verzoekster bij zijn oordeel.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Het college dient verzoekster toegang te verlenen tot de maatschappelijke opvang tot twee weken nadat een beslissing is genomen op het bezwaarschrift van verzoekster.
5.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 53,- vergoedt.
5.3.
Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van
€ 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoekster toegang tot de maatschappelijke opvang moet worden verleend tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 53, - vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Artikel 3.2.3, eerste lid, aanhef en onder f, en tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2025.