ECLI:NL:RBROT:2025:4682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/7016
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Ziektewet-uitkering wegens verdiencapaciteit boven 65%

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiser, die zich op 18 mei 2022 ziekmeldde terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had op 2 augustus 2022 een ZW-uitkering gekregen. Het UWV heeft zijn aanvraag op 25 september 2023 afgewezen, omdat eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 13 juni 2024, na bezwaar van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van eiser, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2023. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn medische situatie niet correct is beoordeeld, met name in verband met een onbehandeld Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS). De rechtbank oordeelt echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser op de datum in geding meer beperkingen had dan in de FML zijn opgenomen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: [naam]),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. H. Woltman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Met het primaire besluit van 25 september 2023 heeft het UWV de aanvraag voor deze uitkering afgewezen, omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of een gewijzigde belastbaarheid, waardoor eiser onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, laatstelijk werkzaam als voorman schilder, heeft zich op 18 mei 2022 ziekgemeld, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW). Per 2 augustus 2022 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
2.1.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiser onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek en dat eiser is aangewezen op de werkzaamheden die voldoen aan wat is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2023, geldig vanaf 20 maart 2023. Hierin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statistische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiser per 17 mei 2023 niet meer in staat is het eigen werk als voorman schilder te verrichten, maar wel geschikt wordt geacht voor de geduide functies van Productiemedewerker textiel (geen kleding) (SBC-code 272043), Controleur en tester elektronische apparatuur (SBC-code 267060) en Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053). Aanvullend wordt eiser geschikt geacht voor de functies Assemblagemedewerker elektronische producten (SBC-code 267041) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180). Op basis van de middelste van de eerste drie vermelde functies (de mediaanfunctie) is eiser, volgens de arbeidsdeskundige, in staat om meer dan 65% van het loon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd (het maatmaninkomen) te verdienen, te weten 70,21%. Vervolgens heeft het UWV op 1 mei 2023 besloten dat eiser vanaf 18 juni 2023 geen ZW-uitkering meer krijgt.
2.2.
Eiser heeft zich hierna met ingang van 1 mei 2023 ziekgemeld. Met het besluit van 17 juli 2023 heeft het UWV besloten dat eiser geen ZW-uitkering krijgt, omdat eiser tot en met 17 juni 2023 reeds een ZW-uitkering ontving en zich daarom niet per 1 mei 2023 opnieuw ziek kon melden.
2.3.
Binnen vier weken na de eerstejaars ZW-beoordeling heeft eiser zich met ingang van 18 juni 2023 opnieuw ziekgemeld. In verband met deze ziekmelding heeft op 4 september 2023 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In de rapportage van 13 september 2023 concludeert de verzekeringsarts dat eiser per
18 juni 2023 (datum in geding) geschikt wordt geacht voor de bij de eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies en dat zijn belastbaarheid onveranderd is. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit van 25 september 2023 genomen waarin de aanvraag voor een ZW-uitkering wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of een gewijzigde belastbaarheid waardoor eiser onveranderd meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
2.4.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 5 juni 2024 geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts de lichamelijke en psychische beperkingen van eiser voldoende heeft ondervangen in de FML van 12 april 2023 en dat de door eiser in bezwaar ingebrachte brieven geen nieuwe medische informatie bevatten ten opzichte van de informatie die is meegenomen in het oordeel van de primaire verzekeringsarts en geen aanleiding geven om per 18 juni 2023 toegenomen beperkingen aan te nemen. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunt eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat de medische beoordeling onjuist is en dat hij op de datum in geding meer beperkingen had dan is aangenomen. Eiser stelt daartoe dat hij een geruime tijd op een wachtlijst voor een slaaponderzoek heeft gestaan en dat de informatie van de longarts over het (destijds onbehandelde) Obstructieve Slaapapneu Syndroom (OSAS) om die reden ten onrechte niet in de medische beoordeling is betrokken. Het OSAS en antibioticakuren hebben toegenomen vermoeidheidsklachten en een verminderde concentratie bij eiser veroorzaakt. Hiervoor hadden meer beperkingen, onder andere ten aanzien van de energiehuishouding, moeten worden aangenomen. Vanaf juni 2023 heeft eiser meerdere dalen in zijn belastbaarheid ervaren. De belastbaarheid, zoals deze is weergegeven in de FML van 12 april 2023, is dan ook te hoog vastgesteld. Eiser stelt dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.

Toepasselijke wet- en regelgeving

4. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5. In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank dient te beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is om op de datum in geding met passende arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
7. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, het gestelde op de digitale hoorzitting van 19 maart 2024 en de informatie van de behandelend sector. Het medisch onderzoek heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Medische beoordeling
8. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 5 juni 2023 gemotiveerd toegelicht dat de ingebrachte bezwaren van eiser niet leiden tot aanpassing van het door de primaire verzekeringsarts ingenomen standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat op de datum in geding geen aanleiding bestaat om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen, omdat op eiser geen van de uitzonderingssituaties aan de orde is zoals genoemd in het Schattingsbesluit. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat uit de brief van de longarts van 19 april 2024 blijkt dat het eerste consult voor de door eiser gestelde OSAS pas op 8 februari 2024 – en dus na de datum in geding – heeft plaatsgevonden, waardoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie niet in de medische beoordeling heeft betrokken. In de brief van de longarts wordt vermeld dat eiser moe wakker wordt, dat eiser overdag last heeft van hypersomnolentie en dat de familie van eiser opmerkt dat eiser snurkt en last heeft van apneus. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de longarts heeft geconstateerd dat eiser op of rond de datum in geding toegenomen vermoeidheidsklachten had, waardoor extra beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de lichamelijke en psychische beperkingen van eiser door de primaire verzekeringsarts zijn meegenomen in de FML van 12 april 2023, waardoor de klachten van eiser voldoende zijn ondervangen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat de door eiser ingebrachte brieven geen nieuwe medische informatie bevatten ten opzichte van de informatie die is meegenomen in het primaire oordeel van de verzekeringsarts en dat er (mede) om die reden geen aanleiding bestaat om per de datum in geding toegenomen beperkingen bij eiser aan te nemen. Bovendien heeft de verzekeringsarts toegelicht dat er geen medische indicatie bestaat om een urenbeperking aan te nemen, omdat er op de datum in geding geen sprake is van een ernstige aandoening waarvan bekend is dat die gepaard gaat met sterk energieverlies, er geen noodzaak is tot structurele extra recuperatie overdag, er geen sprake is van structureel verminderde belastbaarheid door het moeten ondergaan van een voorgeschreven behandeling, er preventief ook geen verminderde belastbaarheid noodzakelijk is en ook het gepresenteerde activiteitenniveau geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt, naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden, niet van dit oordeel af. Alles overwegend, is bij de opgestelde belastbaarheid volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezige medische problematiek en de hieruit voortvloeiende beperkingen in normaal functioneren.
9. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Anders dan eiser stelt, is het de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de lichamelijke en psychische situatie van eiser op 18 juni 2023. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in beroep geen (nieuwe) medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat eiser op 18 juni 2023 meer beperkingen heeft dan in de FML is vastgesteld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de beperkingen, zoals deze in de FML van 12 april 2023 vermeld zijn, juist zijn. Om die reden bestaat geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zouden zijn.
10. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de geduide functies zou kunnen
verdienen met het inkomen dat eiser in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65%. Dit betekent dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 18 juni 2023 geen recht heeft op een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. de Bloois, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.