ECLI:NL:RBROT:2025:4694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
71-232606-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor de invoer van in dragermateriaal verwerkte verdovende middelen (cocaïne)

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1966 en ten tijde van het onderzoek gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne in dragermateriaal (metaalgrit) tussen 17 juli en 10 augustus 2023. De officier van justitie, mr. S. Kubicz, eiste vrijspraak, omdat het NFI geen cocaïne in de aangetroffen zakken kon vaststellen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht, waaronder informatie van het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) over containers uit Colombia. De verdachte werd in verband gebracht met de invoer van deze containers, maar er was onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor betrokkenheid, het bewijs niet wettig en overtuigend was. De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71-232606-23
Datum uitspraak: 9 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd
in [detentieadres] ,
raadsman mr. L.R. Klaver, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 5 maart 2025 en van 9 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023 betrokken is geweest bij de invoer in Nederland van in dragermateriaal (metaalgrit) verwerkte verdovende middelen (cocaïne).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft vrijspraak van het ten laste gelegde gevorderd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In juli en augustus 2023 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) informatie over twee containers uit Colombia met als eindbestemming Nederland, die zouden zijn beladen met 1.920 zakken van een onbekend dragermateriaal, waarvan 480 stuks gecontamineerd zouden zijn met elk twee kilo cocaïne. Ook wordt in de berichten de naam van de man genoemd die als chemicus verantwoordelijk zou zijn voor het extraheren van de verdovende middelen in Nederland, verdachte [medeverdachte 1] .
De bedoelde containers zijn op 24 juli 2023 afgeleverd bij verdachte [medeverdachte 2] op het adres [adres 2] . Daar zijn de zakken, gevuld met magnetisch ijzer (metaalgrit), uit de containers gehaald.
[medeverdachte 1] arriveert vanuit Colombia via Parijs op 4 augustus 2023 in Rotterdam.
Op 9 augustus 2023 wordt [medeverdachte 1] opgehaald door verdachte [medeverdachte 3] in een witte Seat Leon. Op een locatie in Heinenoord stappen beide verdachten over in een Opel Combo, die vervolgens naar een loods aan de [adres 3] rijdt.
Bij de doorzoekingen op 10 augustus 2023 worden op het adres aan de [adres 2]
en op het adres [adres 3] identieke zakken metaalgrit aangetroffen. Het NFI heeft de aanwezigheid van cocaïne in die zakken metaalgrit niet kunnen vaststellen. In een loods aan de Westdijk 58A wordt een cocaïnewasserij in opbouwfase aangetroffen.
4.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Standpunt officier van justitie
De verdachte dient te worden vrijgesproken. De in Heinenoord aangetroffen cocaïnewasserij in opbouw, in combinatie de gevoerde telecommunicatie tussen enkele verdachten, doet sterk vermoeden dat zij de bedoeling hadden om cocaïne in dragermateriaal vanuit Colombia naar Nederland te (laten) brengen en dat vervolgens hier uit te wassen. Nu het NFI de aanwezigheid van cocaïne in de door de verdachte geïmporteerde zakken metaalgrit echter niet heeft kunnen vaststellen, is er onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Standpunt verdediging
Ook de verdediging heeft vrijspraak bepleit, in de eerste plaats omdat in de aangetroffen zakken geen cocaïne is gevonden. Mocht de rechtbank wel bewezen achten dat er cocaïne is ingevoerd, ontkent de verdachte iedere betrokkenheid bij dit feit en kan zijn bekendheid hiermee ook niet worden vastgesteld aan de hand van de bevindingen in het dossier.
De verdediging doet een voorwaardelijk verzoek tot het horen van drie getuigen, voor het geval de rechtbank niettemin tot een bewezenverklaring zou komen van het tenlastegelegde.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] , ondersteund door chatberichten in het dossier, vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de invoer vanuit België van twee containers met zakken metaalgrit. De LIRC-berichten geven aanwijzingen dat een deel daarvan gecontamineerd was met cocaïne. In totaal werden 1462 zakken metaalgrit aangetroffen op het terrein van [medeverdachte 2] in ’s Graveland en lagen er in de loods in Heinenoord nog eens 171 soortgelijke zakken. Op beide locaties bleek zich in de aangetroffen zakken geen cocaïne te bevinden. De politie schat dat maximaal 257 zakken van de oorspronkelijk geïmporteerde containerlading niet zijn teruggevonden.
Ter beoordeling staat of kan worden bewezen dat in de genoemde containers in de ten laste gelegde periode cocaïne is ingevoerd in Nederland en zo ja, of de verdachte daarvan wetenschap had en zich daarmee mogelijk schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne. De waarde van de ingevoerde cocaïne en de feitelijke zeggenschap hierover kunnen bij deze beoordeling een rol spelen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten leidt de rechtbank af dat de verdachte kennelijk zeggenschap had over de door hem geïmporteerde containers met zakken metaalgrit. Naast de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] , geven bijvoorbeeld ook de chatberichten tussen de verdachte en een WhatsApp-contact onder de naam Koen-de-man-met-poen, aanwijzingen dat hij probeerde de zakken te verhandelen. De enkele omstandigheid dat de verdachte betwist de eigenaar te zijn van deze zakken, weerspreekt niet zijn feitelijke zeggenschap hierover.
De LIRC-berichten over de beide containers met gecontamineerde zakken, de aflevering hiervan in ’s Graveland (bevestigd door de gevonden containerzegels) en de link die uit het onderzoek naar voren komt met de verdachte [medeverdachte 1] en de cocaïnewasserij in Heinenoord, maken aannemelijk dat de op beide locaties aangetroffen zakken metaalgrit afkomstig zijn uit dezelfde containerlading. In chatberichten op de telefoon van de verdachte [medeverdachte 3] wordt daarbij gesproken over “goede stash” en over chemicaliën die nodig zijn om “blokken” te kunnen maken. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat een deel van de geleverde – en kennelijk nadien verder vervoerde – zakken inderdaad cocaïne bevatte, of dat de betrokken verdachten daar in elk geval vanuit gingen.
Gegeven de omstandigheden waaronder de door de politie aangetroffen zakken op het terrein van [medeverdachte 2] (open en bloot) werden opgeslagen, acht de rechtbank moeilijk voorstelbaar dat de verdachte bij de distributie van de gecontamineerde zakken – die immers een aanzienlijke straatwaarde moeten hebben vertegenwoordigd – geen enkele betrokkenheid zou hebben gehad. Ervan uitgaand dat in de containers inderdaad cocaïne werd vervoerd, bevat het dossier echter geen verder bewijs dat deze mogelijke aanwijzing voor wetenschap van de verdachte concreet ondersteunt. Dat de verdachte op een onbekend tijdstip op zijn telefoon heeft gezocht op ‘cocaïnewasserij’ en ‘Heinenoord’ en dat hij [medeverdachte 2] € 3.000,- cash zou hebben betaald voor het lossen en opslaan van de geleverde zakken, kan zonder verdere context niet leiden tot een bewezenverklaring. De verdachte zal bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zodat het voorwaardelijk verzoek om drie getuigen te horen verder niet hoeft te worden besproken.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te ’s-Graveland en/of Antwerpen en/of Westerschelde, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(art 2 ahf/ond A Opiumwet)