ECLI:NL:RBROT:2025:4698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/10/683709 / HA ZA 24-671
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneemsom en meerwerk in aannemingsovereenkomst voor scupperwerk in luxe jachtschip

In deze zaak gaat het om een geschil tussen A&C Montage & Yachtservice B.V. en [bedrijf A] over een aannemingsovereenkomst voor het aanbrengen van scuppers in scheepscasco's. A&C Montage vordert betaling van een bedrag dat zij stelt te zijn verschuldigd voor meerwerk, terwijl [bedrijf A] betwist dat er meerwerk is verricht en stelt dat de overeengekomen aanneemsom voldoende is. De rechtbank heeft vastgesteld dat A&C Montage onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over kostenverhogende omstandigheden en dwaling. De rechtbank oordeelt dat A&C Montage niet heeft aangetoond dat [bedrijf A] onjuiste mededelingen heeft gedaan over de omvang van het werk en dat de prijs was gebaseerd op onjuiste informatie. De vorderingen van A&C Montage worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [bedrijf A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683709 / HA ZA 24-671
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A&C MONTAGE & YACHTSERVICE B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. P. Smit te Spijkenisse,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Schat te Rotterdam.
Partijen zullen hierna A&C Montage en [bedrijf A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2024, met producties 1 tot en met 35;
  • het herstelexploot van 26 juli 2024;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 25 oktober 2024;
  • de akte houdende rectificatie/wijziging eis tevens akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van A&C Montage, met producties 36 en 37;
  • de mondelinge behandeling van 10 februari 2025;
  • de spreekaantekeningen van A&C Montage;
  • de spreekaantekeningen van [bedrijf A] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
A&C Montage houdt zich onder andere bezig met het installeren van kabelbanen, pijp- en andere leidingen op schepen, vooral luxeschepen.
2.2.
[bedrijf A] bouwt onder andere casco’s van luxe jachtschepen voor opdrachtgevers zoals scheepswerf Hakvoort in Monnickendam.
2.3.
In de loop der jaren heeft [bedrijf A] A&C Montage verscheidene malen ingeschakeld voor het aanbrengen van zogeheten ‘scuppers’ in casco’s van [bedrijf A] . Scuppers zijn goten die dienen voor de afvoer van water dat op het scheepsdek terecht komt. De locatie van de scuppers wordt op de bouwtekeningen, in dit geval gemaakt door Hakvoort, aangegeven.
2.4.
A&C Montage heeft omstreeks 2017 in opdracht van [bedrijf A] het scupperwerk verzorgd aan een voor Hakvoort gebouwd casco dat bekend stond als type Y251. Dit was een casco voor een jacht van 61 meter lang. Het werk heeft A&C Montage destijds op regiebasis (uren x tarief) verricht. In totaal heeft A&C Montage aan dat project 727 uren besteed tegen een uurtarief van € 38,50 exclusief BTW. De totaalprijs voor dat werk, inclusief enig materiaal, bedroeg € 28.100,- exclusief BTW.
2.5.
Op 5 november 2020 heeft A&C Montage het aanbrengen van het scupperwerk aan een casco bekend als type Y253 van [bedrijf A] aangenomen voor een vaste aanneemsom van € 28.100,- exclusief BTW. Ook dit was een casco voor een jacht van 61 meter lang.
2.6.
Medio 2023 heeft A&C Montage op verzoek van [bedrijf A] een prijsopgave gedaan voor het verzorgen van het complete scupperwerk voor een casco bekend als type Y254. A&C Montage vroeg aanvankelijk een vaste aanneemsom van in totaal ruim € 62.000,--. Partijen zijn vervolgens een vaste aanneemsom van € 48.600,- exclusief BTW overeengekomen. Op 17 juli 2023 is A&C Montage begonnen met haar werkzaamheden aan type Y254.
2.7.
Vanaf begin oktober 2023 hebben partijen veelvuldig gecorrespondeerd over de (veel) hogere kosten die volgens A&C Montage gemoeid waren met haar werkzaamheden aan de Y254.
2.8.
[bedrijf A] heeft de vaste aanneemsom tijdig aan A&C Montage betaald. A&C Montage heeft een meerwerkfactuur van 1 oktober 2023 (€ 27.335,- exclusief BTW) en een aanvullend-meerwerkfactuur van 25 juni 2024 (€ 1.980.- exclusie BTW) verzonden. [bedrijf A] heeft deze niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
A&C Montage vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[bedrijf A] veroordeelt tot betaling aan A&C Montage van (€ 35.495,35 + € 1.105,75 =) € 36.601,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de openstaande factuurbedragen van A&C Montage vanaf 14 dagen na de factuurdata, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
subsidiair:
de overeengekomen aanneemsom op grond van artikel 7:753 lid 1 BW verhoogt met € 35.495,35 en [bedrijf A] veroordeelt tot betaling aan A&C Montage van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de openstaande factuurbedragen van A&C Montage vanaf 14 dagen na de factuurdata, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de volledige betaling en tot betaling aan A&C Montage van € 1.105,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
meer subsidiair:
het door A&C Montage als gevolg van dwaling geleden nadeel opheft door de overeengekomen aanneemsom op grond van artikel 6:230 lid 2 BW te verhogen met € 35.495,35, en [bedrijf A] veroordeelt tot betaling aan A&C Montage van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans met de wettelijke rente, over de openstaande factuurbedragen van A&C Montage vanaf 14 dagen na de factuurdata, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de volledige betaling en tot betaling aan A&C Montage van € 1.105,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
in alle gevallen:
[bedrijf A] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na datum van het vonnis, en, voor het geval voldoening van die kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor betaling.
3.2.
[bedrijf A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van A&C Montage in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van A&C Montage, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in de proceskosten en de nakosten, te betalen binnen 14 dagen na datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
A&C Montage heeft een akte eiswijziging ingediend om in een getal in haar petitum een punt in een komma te wijzigen. De rechtbank verstaat dit als een correctie van een kennelijke schrijffout en niet als wijziging van eis.
4.2.
Partijen hebben een overeenkomst van (onder)aanneming gesloten uit hoofde waarvan A&C Montage voor [bedrijf A] in het scheepscasco bekend als bouwnummer [nummer] (hierna: het casco) het volledige scupperwerk zou aanbrengen. Daarvoor is tussen partijen na enig onderhandelen een vaste aanneemsom van € 48.600,- exclusief BTW afgesproken. [bedrijf A] heeft deze tijdig betaald. In geschil is of A&C Montage, die een meerwerkfactuur en een aanvullend-meerwerkfactuur heeft verzonden, recht heeft op meer dan de vaste aanneemsom.
4.3.
A&C Montage stelt op de eerste plaats dat na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende omstandigheden zijn ontstaan of aan het licht gekomen, zoals bedoeld in artikel 7:753 lid 1 en lid 2 BW, en dat dit wetsartikel haar recht geeft op aanpassing van de prijs. Op de tweede plaats stelt A&C Montage dat zij bij het aangaan van de overeenkomst heeft gedwaald over de omvang van het werk. Ter onderbouwing van beide standpunten voert A&C Montage het volgende aan.
De aanneemsom van het werk werd gebaseerd op de mededeling van [bedrijf A] dat dit nieuwe casco van Hakvoort nagenoeg gelijk zou zijn aan een eerder casco waarop A&C Montage in opdracht van [bedrijf A] het scupperwerk had aangebracht (dat was type Y253). Het zou alleen enkele meters langer zijn. A&C Montage rekende haar prijs voor het nieuwe casco daarom uit aan de hand van de kosten van het werk aan dat eerdere jacht (de aanneemsom plus het geleden verlies). De mededeling van [bedrijf A] dat de casco’s hetzelfde waren bleek echter onjuist. Het werk was in werkelijkheid complexer, onder meer omdat meer meters leidingwerk en meer bochten moesten worden aangebracht en er op moeilijk bereikbare plaatsen met spiegels en bijzonder materiaal moest worden gelast.
Daarnaast heeft [bedrijf A] voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst aan A&C Montage werktekeningen onthouden die [bedrijf A] tot haar beschikking had. Achteraf is A&C Montage gebleken dat [bedrijf A] , die zei dat er geen tekeningen waren, wel al over bepaalde tekeningen beschikte. [bedrijf A] had die tekeningen aan A&C Montage ter beschikking moeten stellen. Had zij dat gedaan, dan zou A&C Montage het werk niet voor dezelfde prijs hebben aangenomen. Onder deze omstandigheden heeft A&C Montage recht op prijsaanpassing, ofwel op grond van artikel 7:753 BW ofwel op grond van artikel 6:228 BW.
4.4.
[bedrijf A] betwist onder meer dat zij mededelingen heeft gedaan waaruit A&C Montage mocht afleiden dat het werk identiek zou zijn aan eerder werk, dat zij heeft gezegd dat er geen enkele tekening beschikbaar was, dat zij van Hakvoort ontvangen tekeningen onder zich heeft gehouden en dus niet heeft gedeeld met A&C Montage dan wel dat zij anderszins onjuiste mededelingen heeft gedaan of onvoldoende informatie heeft verstrekt aan A&C Montage. [bedrijf A] betoogt dat zij voorafgaande aan het aangaan van de overeenkomst één tekening, namelijk die voor het werk in het voorschip bij spanten 50-104, tot haar beschikking had en dat zij die tekening heeft gedeeld met A&C Montage. [bedrijf A] stelt verder dat zij aan A&C Montage heeft aangeboden om op regiebasis af te rekenen, juist om te vermijden dat A&C Montage veel risico liep als het werk zou tegenvallen, maar dat A&C Montage niettemin koos voor een vaste aanneemsom. Onder die omstandigheden blijft een eventuele dwaling en het tijdens de uitvoering tegenvallen van het werk voor rekening van A&C Montage en bestaat geen aanleiding voor prijsaanpassing, aldus [bedrijf A] .
4.5.
De rechtbank vindt dat A&C Montage onvoldoende feitelijk heeft uitgewerkt en onvoldoende heeft onderbouwd dat [bedrijf A] heeft nagelaten om (tijdig) tekeningen aan A&C Montage te verstrekken terwijl [bedrijf A] die wel onder zich had.
4.5.1.
A&C Montage neemt wisselende stellingen in over wat [bedrijf A] wanneer aan tekeningen ter beschikking had, en wat zij (dus) aan A&C Montage ter beschikking had kunnen en moeten stellen.
In randnummer 9 dagvaarding stelt zij dat de heer [persoon A] , directeur van [bedrijf A] , op 4 juli 2023 tegen de heer [persoon B] , [naam functie] van A&C Montage, heeft gezegd dat van het achterschip geen tekeningen voorhanden waren (randnummer 9). In randnummer 37 dagvaarding stelt A&C Montage dat [bedrijf A] al vóór het sluiten van de overeenkomst de tekeningen voor het scupperwerk had (randnummer 37). A&C Montage verwijst naar whatsappcontact tussen haar en de heer [persoon C] van Hakvoort, waarin de heer [persoon B] vraagt: “
Week 29 hebben we de tekeningen vanaf spt 50 gekregen. Zijn deze zo laat bij jullie vandaan gekomen?”, waarop de heer [persoon C] antwoordt: “
De scupper tekening vanaf frame 50 tot 105 was al veel eerder klaar. Eind juni was deze klaar. [bedrijf A] heeft gewacht tot de scupper tekening frame 0 tot 50 klaar was.”
Op blad 1 van de spreekaantekeningen van A&C Montage staat dat “het tekenwerk” niet voorhanden was toen A&C Montage op 4 juli 2023 bij [bedrijf A] op bezoek kwam. In lijn daarmee verklaarde de heer [persoon B] ter zitting heel stellig dat er tijdens de contractsonderhandelingen geen tekeningen op tafel zijn gekomen. Maar minuten later verklaarde de advocaat van A&C Montage dat “het grootste deel” van de tekeningen door Hakvoort pas aan [bedrijf A] is gestuurd nadat de overeenkomst al was gesloten.
De standpunten van A&C Montage wisselen dus zowel ten aanzien van wat [bedrijf A] wanneer aan tekeningen tot haar beschikking had (geen enkele tekening, het tekenwerk vanaf frame 50 tot 105, of alle tekeningen), als ten aanzien van hetgeen [bedrijf A] aan A&C Montage ter beschikking heeft gesteld (niets dan wel een deel van het tekenwerk).
4.5.2.
[bedrijf A] heeft consistent en onderbouwd verweer gevoerd op dit punt.
[bedrijf A] neemt het standpunt in dat zij, nadat zij een eerste scuppertekening van Hakvoort had ontvangen, deze – hoewel zij controle van de tekeningen niet tot haar taak rekende - naar Hakvoort heeft teruggestuurd onder meer omdat maatvoering op die tekening ontbrak, en dat Hakvoort die tekeningen vervolgens heeft aangepast. Deze verklaring van [bedrijf A] vindt steun in door A&C Montage overgelegde e-mails tussen de heer [bedrijf A] en de heer [persoon D] van 7 en 13 juni 2023, waarin de heer [bedrijf A] er – samengevat – op wijst dat de tekening te summier is onder meer vanwege het ontbreken van maatvoering en de heer [persoon D] een “geüpdate scuppertekening” toestuurt. Deze stellingen zijn niet concreet weersproken, zodat ze vast staan.
De heer [bedrijf A] heeft ter zitting verklaard dat hij altijd tekeningen voor de heer [persoon B] moest uitprinten, op groot formaat, omdat A&C Montage niet de beschikking had over het programma AutoCAD en AutoCAD-tekeningen dus niet digitaal kon openen. Ook dit is niet bestreden en staat vast. Het bekijken van de tekeningen was volgens [bedrijf A] de reden dat A&C Montage is uitgenodigd voor het overleg op 4 juli 2023 op het kantoor van [bedrijf A] . Dit past bij een whatsappbericht van de heer [bedrijf A] aan de heer [persoon B] van 22 juni 2023: “
Hey [naam] . Net eerste definitieve tekeningen binnen van de scuppers. Binnenkort even om tafel?”. Hierop volgde het overleg van 4 juli 2023. Volgens [bedrijf A] waren toen scuppertekeningen voor spant 50 tot 105 - het voorschip - beschikbaar en zijn deze ook bekeken. A&C Montage denkt daar anders over, maar heeft geen andere aanleiding voor dit overleg genoemd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat [bedrijf A] aan A&C Montage die tekeningen niet heeft achtergehouden maar op 4 juli 2023 heeft gedeeld.
Dat [bedrijf A] in de onderhandelingsfase nog over andere tekeningen voor het scupperwerk beschikte is niet voldoende concreet en onderbouwd gesteld en is evenmin gebleken, zodat de rechtbank aan die mogelijkheid voorbij gaat. Voor bewijslevering op dit punt is bij gebreke van voldoende uitwerking en onderbouwing geen aanleiding.
4.6.
De conclusie op dit punt is dat de stelling van A&C Montage over het door [bedrijf A] tijdens de onderhandelingen achterhouden van de tekeningen faalt. Deze stelling kan de vorderingen dus niet dragen.
4.7.
Ook de stelling van A&C Montage dat de prijs was gebaseerd op de mededeling van [bedrijf A] dat het werk voor dit casco nagenoeg gelijk zou zijn aan het werk voor het eerdere casco Y253 treft geen doel.
4.8.
A&C Montage heeft onweersproken gesteld dat zij op twee eerdere projecten voor [bedrijf A] verlies had geleden. In de rede lag daarom dat zij bij dit nieuwe project gespitst was op het zoveel mogelijk beperken van haar financiële risico’s. (Ook) voor het casco in deze zaak heeft A&C Montage echter een vaste prijs afgesproken voordat concreet duidelijkheid bestond over de omvang en inhoud van het werk. Er waren toen nog geen tekeningen beschikbaar behalve de hierboven besproken tekening van het voorschip. A&C Montage heeft niet gesteld dat alle casco’s van [persoon D] identiek zijn of aan de hand van vastliggende standaardtekeningen worden (af)gebouwd. [bedrijf A] heeft ter zitting onweersproken verklaard dat [persoon D] juist geen identieke schepen bouwt en dat ieder schip uniek is. Niet in geschil is het casco in ieder geval een paar meter langer was dan het vorige casco (Y253) en dat partijen dit vooraf wisten. [bedrijf A] heeft gesteld dat er ook een breedte- en hoogteverschil bestond, hetgeen niet specifiek is weersproken. [bedrijf A] heeft verder gesteld, zonder dat A&C Montage dit heeft betwist, dat A&C Montage toegang had tot de werf van [bedrijf A] en tot het daar reeds aanwezige casco, het Y254-casco. A&C Montage kon zich dus tot op zekere hoogte zelfstandig een beeld vormen van hoezeer het casco vergelijkbaar was met het/de vorige. Onder die omstandigheden mag A&C Montage een eventuele (door [bedrijf A] betwiste) mededeling van [bedrijf A] van de strekking “
dit wordt een gelijk werk als het vorige werk” niet redelijkerwijs als een harde toezegging opvatten dat het werk niet anders of duurder zal uitvallen dan het vorige werk. Bij het doen van zo’n harde toezegging past ook niet dat [bedrijf A] , naar ter zitting door A&C Montage is erkend, aan A&C Montage heeft aangeboden dat ter beperking van de financiële risico’s op regiebasis mocht worden gewerkt. Dat aanbod wijst er immers op dat ook [bedrijf A] nog geen goed en definitief beeld had van het werk en dat is besproken dat dit financiële onzekerheden meebracht. Als A&C Montage tegen die achtergrond dan toch kiest voor een vaste prijs, is het risico dat het werk tegenvalt contractueel voor haar eigen risico gebracht.
4.9.
De vorderingen kunnen dus ook niet worden toegewezen op de grond dat [bedrijf A] een onjuiste mededeling heeft gedaan over het identiek zijn van dit werk aan eerder werk.
4.10.
A&C Montage maakt aanspraak op betaling van meerwerk in de zin van artikel 7:755 BW. [bedrijf A] heeft betwist dat meerwerk is opgedragen en verricht.
4.11.
A&C Montage heeft aanvankelijk gesteld dat het meerwerk heeft bestaan uit het aanbrengen van de kabelbanen en het bijplaatsen van twee extra scuppers. Ter zitting heeft A&C Montage verklaard dat niet zij maar [bedrijf A] de kabelbanen heeft aangebracht, zodat zij het standpunt heeft verlaten dat zij dit meerwerk heeft verricht.
4.12.
A&C Montage stelt dat zij bij de Beachclub van de Y254 als meerwerk twee extra scuppers heeft geplaatst. Volgens A&C Montage was dit meerwerk omdat dit een afwijking was van dan wel aanvulling was op de tekeningen en dus extra werk. Ter onderbouwing wijst A&C Montage op e-mailcorrespondentie van 22 augustus 2023 tussen [persoon D] en de heer [bedrijf A] .
[bedrijf A] betwist dat extra scuppers zijn bijgeplaatst en dat in de e-mail van 22 augustus 2023 meerwerk is opgedragen. [bedrijf A] beschouwt deze e-mail als een rectificatie van informatie uit bouwtekeningen. Dit heeft geen verder effect gehad op de omvang van de afspraak om compleet scupperwerk op te leveren. Er was verder geen sprake van een verandering of toevoeging van de omvang van het afgesproken werk, aldus [bedrijf A] .
4.13.
De rechtbank maakt uit de overgelegde e-mailcorrespondentie het volgende op.
[persoon D] stuurt op of voor 22 augustus 2023, kennelijk in reactie op een eerdere opmerking van de heer [bedrijf A] , een e-mail aan [bedrijf A] die inhoudt dat [persoon D] erachter is gekomen dat er bij een paar scuppers verkeerde typenummers stonden en dat bepaalde scuppers anders zijn getekend. Om 16:41 uur op 22 augustus 2023 stuurt [persoon D] vervolgens een e-mail aan de heer [bedrijf A] , waarin het volgende wordt bericht – aangehaald voor zover relevant:
Met [bedrijf A] is de rechtbank van oordeel dat uit deze e-mail niet volgt dat A&C Montage twee extra scuppers moet bijplaatsen. Deze e-mail ziet inderdaad slechts op de rectificatie van informatie uit bouwtekeningen. Verder volgt uit deze e-mail niet dat deze rectificatie leidt tot werkzaamheden voor A&C Montage die niet reeds besloten liggen in de aangenomen opdracht. Een anderszins opdragen van meerwerk is niet gesteld of gebleken. Bij die stand van zaken heeft A&C Montage geen recht op vergoeding van meerwerk, omdat het verrichte deel uitmaakt van het werk waarvoor A&C Montage met [bedrijf A] een vaste aanneemsom is overeengekomen.
4.14.
Ook op die grond kan geen bedrag worden toegewezen.
4.15.
De conclusie is dat alle vorderingen moeten worden afgewezen.
4.16.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal A&C Montage in de proceskosten aan de zijde van [bedrijf A] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
dagvaardingskosten € 115,22
griffierecht € 2.889,00
salaris advocaat € 1.572,00 (2 punten in liquidatietarief III)
nakosten € 178,00(+ de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.754,22.
4.17.
Tegen de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente is geen apart verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt A&C Montage in de proceskosten ten bedrage van € 4.754,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na deze aanschrijving tot de dag van de volledige betaling; als A&C Montage niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet A&C Montage € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Laan en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
901/1885