3.3.Wijziging van de hoofdverblijfplaats
3.3.1.[moeder 1] verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen.
3.3.2.[moeder 2] voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.De raad en de GI ondersteunen het verzoek van [moeder 1] .
3.3.4.De rechtbank constateert dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet eerder is bepaald. Dat neemt niet weg dat feitelijk sprake is van een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats. Bij een toewijzing van het verzoek zal [minderjarige] immers – gelet ook op de samenhangende verzoeken – het meest bij [moeder 1] gaan verblijven. Het voor de beoordeling toepasselijke toetsingskader is bij een wijziging van de hoofdverblijfplaats als volgt.
3.3.5.Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank leest daarbij artikel 1:253a lid 4 BW zo dat die schakelbepaling ook ziet op de wijziging van de hoofdverblijfplaats. Dit volgt weliswaar niet uitdrukkelijk uit de wettekst, maar omdat artikel 1:253a BW ook de hoofdverblijfplaats beslaat en niet valt in te zien waarom artikel 1:253a lid 4 BW bij het mindere – een wijziging van de zorgregeling – wel een extra drempel opwerpt voor een wijziging, is artikel 1:377e BW naar het oordeel van de rechtbank ook van toepassing op de voorliggende situatie.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen.
3.3.6.De rechtbank oordeelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Er is een ondertoezichtstellingsmaatregel uitgesproken, de spanningen tussen de ouders zijn verder opgelopen en [minderjarige] heeft de wens om bij [moeder 1] te gaan wonen. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.3.7.Wijziging van de hoofdverblijfplaats van een kind is een ingrijpende beslissing. De impact van zo’n beslissing was ook merkbaar op de mondelinge behandeling. Beide ouders gaven aan veel spanning te ervaren en vertelden dat [minderjarige] ook erg bezig is met de plek waar zij vooral zal opgroeien. De zwaarte van de beslissing brengt mee dat de belangen zorgvuldig afgewogen moeten worden. Om het verzoek van [moeder 1] in context te plaatsen, zal eerst de achtergrond van het verzoek worden geschetst.
3.3.8.Na het uiteengaan van partijen in 2016 zijn er veel spanningen tussen hen geweest. Zij hebben hiervoor hulpverlening gezocht, waaronder het traject ‘ouderschap blijft’. Dit heeft niet tot verbetering geleid en nadien kwamen er vanuit de politie en de gemeente signalen over de zorgelijke situatie waarin [minderjarige] verkeerde. Sinds september 2020 is de GI betrokken in verband met een ondertoezichtstelling. Door de constante strijd tussen partijen waren er namelijk grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij had last van loyaliteitsconflicten en de GI signaleerde dat [minderjarige] door [moeder 2] in toenemende mate werd belast met een negatieve houding ten opzichte van haar andere moeder. Deze ondertoezichtstelling loopt nu nog en heeft niet geleid tot rust tussen partijen. De verhouding tussen de GI en [moeder 2] is slecht. De ondertoezichtstelling wordt gekenmerkt door meerdere schriftelijke aanwijzingen (die deels zijn bekrachtigd én vervallen verklaard door de rechtbank) en door een moeizame communicatie tussen [moeder 2] en de GI. Omdat de onderlinge verhouding tussen partijen niet verbeterde en de zorgen vanuit de GI over de opvoedsituatie van [minderjarige] toenamen, heeft er onderzoek door het KSCD (kennis- en servicecentrum voor diagnostiek) plaatsgevonden. Dit onderzoek is in december 2024 afgerond. De rapporteurs concluderen dat het in het belang van [minderjarige] is om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te veranderen. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft [moeder 1] het voorliggende verzoek ingediend.
3.3.9.Het verzoek van [moeder 1] leunt voor een groot gedeelte op de bevindingen van het KSCD. [moeder 2] heeft aangegeven dat het KSCD-rapport onvoldoende is onderbouwd en dat zij zich ook niet herkent in het rapport. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan het KSCD-onderzoek en de rapporten. Het betreft een uitgebreid rapport van een neutrale gedegen onderzoeksorganisatie, zoals ook de raad heeft aangegeven. [moeder 2] heeft ervoor gekozen niet volledig aan het KSCD-onderzoek mee te werken en de samenwerking was moeizaam.Dat betekent echter niet dat om die reden het rapport terzijde moet worden geschoven. De rapporteurs hebben de onderzoeksvragen kunnen beantwoorden. Dat [moeder 2] zich niet kan vinden in die resultaten, is geen reden om de bevindingen terzijde te schuiven.
3.3.10.Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank de bevindingen van het KSCD over. In de KSCD-rapporten is stilgestaan bij de zorgen rondom [minderjarige] . [moeder 2] wijst op directe en indirecte wijze [moeder 1] af als gelijkwaardige ouder en opvoeder. Ook staat zij ontkennend tegenover de relatie tussen [minderjarige] en [persoon 1] , en [minderjarige] en haar halfbroertje.Hiermee zorgt zij voor grote loyaliteitsproblemen bij [minderjarige] . [moeder 2] beschikt over onvoldoende mogelijkheden en vaardigheden om [minderjarige] een veilige basis te kunnen bieden van waaruit ze onbelast kan opgroeien en contact kan hebben met beide ouders. Daarnaast kan [moeder 2] niet goed aansluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] . Zij mist signalen van haar dochter en kan haar niet goed (emotioneel) ondersteunen.Er is daarnaast de indruk dat [minderjarige] een achterstand in haar sociaal-emotionele ontwikkeling heeft opgelopen en dat zij weinig zelfvertrouwen en zelfwaardering heeft.
3.3.11.Uit het KSCD-rapport blijken geen grote zorgen over de opvoedsituatie bij [moeder 1] en haar partner [persoon 1] . [moeder 1] wordt als een belangrijke hechtingsfiguur voor [minderjarige] gezien.Zij heeft voldoende pedagogische vaardigheden en betrokkenheid bij [minderjarige] . Wel heeft [moeder 1] beperkte emotieregulatie vaardigheden en hierdoor kan zij zich mogelijk onvoldoende afstemmen op wat [minderjarige] nodig heeft. De indruk van het KSCD is echter dat dit geen onoverkomelijke problemen geeft voor haar rol als moeder.Zij biedt met haar partner een stabiele en liefdevolle omgeving. [moeder 1] is zich bewust van haar complexe relatie met [moeder 2] en de impact hiervan op [minderjarige] . De relatie tussen [minderjarige] en [persoon 1] is wisselend. Daarbij speelt ook de loyaliteit van [minderjarige] naar haar moeder [moeder 2] een rol.Zowel [moeder 1] als [persoon 1] zouden kunnen profiteren van opvoedondersteuning.Zij staan daar ook voor open.
3.3.12.De GI herkent de in de rapporten genoemde zorgen en heeft deze ook ervaren de afgelopen jaren. Er is gezien dat er geen samenwerking mogelijk is met [moeder 2] en dat de geboden hulpverlening niet het gewenste resultaat heeft. Daarnaast voert de jeugdbeschermer geregeld gesprekken met [minderjarige] , waaruit blijkt dat zij steeds meer last heeft van de bestaande situatie. [minderjarige] heeft naar zowel de jeugdbeschermer als het KSCD uitgesproken graag meer bij [moeder 1] te willen wonen. Om deze redenen kan de GI zich vinden in het advies van het KSCD en denkt dat er door deze wijziging een meer stabiele situatie voor [minderjarige] gecreëerd kan worden.
3.3.13.Naast de KSCD-rapporten is ook de mening van [minderjarige] van belang. Zij geeft bij de kinderrechter aan dat zij wil verhuizen naar [moeder 1] en haar partner. Zij vertelt dat ze er last van heeft dat ze niet vrij over haar andere moeder mag praten als zij bij [moeder 2] is. Als ze bij [moeder 1] zou wonen zou ze meer rust hebben, zo verklaart ze.
Volgens [moeder 2] moet aan de mening van [minderjarige] voorbijgegaan worden, omdat ze zich zo heeft uitgelaten als gevolg van het loyaliteitsconflict. De rechtbank volgt [moeder 2] hierin niet. Wat [minderjarige] heeft verteld is in lijn met dat wat zij in het KSCD-onderzoek kenbaar heeft gemaakt. Ook heeft [minderjarige] bij de GI telkens deze wens geuit. De GI geeft aan dat juist door loyaliteit [minderjarige] zich heel lang niet heeft uitgesproken. Dat heeft zij inmiddels wel gedaan. Gelet daarop ziet de rechtbank niet in waarom de mening van [minderjarige] hierdoor gekleurd zou zijn.
3.3.14.Al deze zorgen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Van belang is, zoals ook volgt uit het KSCD-onderzoek, dat er een veilige opvoedsituatie moet zijn voor [minderjarige] , dat zij ruimte heeft voor het uiten van zowel positieve als negatieve gevoelens en dat er ruimte is voor emotionele erkenning en zelfontplooiing. Ook is het van belang dat zij onbelast contact kan hebben met de andere ouder.Die ruimte is er onvoldoende bij [moeder 2] , terwijl die ruimte er wel is bij [moeder 1] . Deze wijziging sluit aan bij het advies van de raad, die stelt dat de ontwikkeling van [minderjarige] op dit moment onvoldoende is gewaarborgd.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of er alternatieven zijn om deze ingrijpende beslissing af te wenden. De rechtbank constateert dat deze ontbreken. Er wordt al jarenlang hulp ingezet binnen de ondertoezichtstelling, maar dit komt niet goed van de grond. [moeder 2] lijkt de aangeboden hulp niet te benutten. Er is eerder een Enver-traject geweest, maar dat is gestopt vanwege de onwrikbare houding van [moeder 2] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [moeder 2] inmiddels hulp heeft gezocht, maar de rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat daarmee de zorgen verdwijnen. [moeder 2] heeft namelijk aangegeven zich niet te kunnen vinden in de bevindingen van het KSCD-rapport, en dat biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende motivatie om aan de hulpvragen te werken. Ook in het KSCD-rapport is aangegeven dat zonder interne motivatie de kans op profiteren van hulpverlening gering is.De angst om haar dochter kwijt te raken, hoe invoelbaar ook, is een onvoldoende drijfveer. Niet voorzienbaar is verder dat een uithuisplaatsing zoals de GI subsidiair heeft verzocht in de samenhangende procedure iets oplost (zaaknummer C/10/691684 / JE RK 24-2761). Een dergelijke machtiging is een tijdelijke maatregel, waarbij er de verwachting moet zijn dat [minderjarige] uiteindelijk teruggeplaatst kan worden. De rechtbank heeft hierin onvoldoende vertrouwen, gelet op alle hulpverlening die in het verleden is ingezet. Bovendien leidt een machtiging uithuisplaatsing tot langere onzekerheid, omdat dan [minderjarige] niet weet waar ze verder zal opgroeien. Alle betrokkenen hebben de wens dat er op korte termijn duidelijkheid komt. Ook daarom is een uithuisplaatsing geen reëel alternatief. Andere opties zijn ook niet haalbaar. Plaatsing op een neutrale plek wordt door het KSCD nog schadelijker geacht.Verder is vanwege de afstand tussen ouders een andere zorgregeling met meer doordeweekse zorgtaken voor [moeder 1] geen duurzame oplossing. Het is dus noodzakelijk dat [minderjarige] vooral bij [moeder 1] en haar partner zal opgroeien.
3.3.15.Wijziging van de hoofdverblijfplaats houdt in dat [minderjarige] voortaan meer bij haar andere moeder is in een ander omgeving. Dat is uiteraard een grote stap voor [minderjarige] , maar de rechtbank heeft er met de GI voldoende vertrouwen in dat [minderjarige] die stap aankan. [woonplaats 1] is geen onbekende plek voor haar, ze heeft er vriendinnen en ze kan er sporten. [minderjarige] geeft ook bij de kinderrechter aan dat zij dit aankan. Dat [moeder 1] niet de zorg zou aankunnen, zoals [moeder 2] aanvoert, is gelet op de gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd gesteld. [moeder 1] heeft een partner en zij hebben samen een kind en hiervoor kunnen zij ook de zorg dragen. Door het KSCD zijn hierover ook geen zorgen naar voren gekomen. Bovendien komt [minderjarige] steeds meer op een leeftijd waarin ze steeds zelfstandiger wordt. Uit het KSCD-onderzoek blijkt dat het [moeder 1] en haar partner lukt om voldoende te voorzien in de behoeften van [minderjarige] . Daarnaast tonen zij zich reflectief en zijn zij bereid benodigde hulpverlening te accepteren.
3.3.16.Alles afwegend acht de rechtbank het meest in het belang van [minderjarige] dat de hoofdverblijfplaats bij [moeder 1] zal zijn. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
3.3.17.De rechtbank zal ook beslissen dat deze hoofdverblijfplaats per direct wijzigt. [minderjarige] zit op dit moment in groep 8. Het einde van de basisschoolperiode is traditiegetrouw een periode met afsluitende activiteiten, zoals een musical en een kamp. In algemene zin is het in het belang van [minderjarige] om deze periode rustig af te sluiten, waarna zij na de zomer kan starten op een nieuwe middelbare school. Een verhuizing in de basisschoolperiode lijkt in zoverre niet in haar belang. De rechtbank is echter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het toch in haar belang is om per direct naar [woonplaats 1] te verhuizen. De reden daarvoor is dat dit de uitdrukkelijke wens is van [minderjarige] . Zij heeft op dit moment ook weinig aansluiting bij haar klasgenoten. Bovendien is de verwachting dat deze uitspraak veel spanningen mee zal brengen, met name bij [moeder 2] . Het is niet in het belang van [minderjarige] dat zij langer blijft in een situatie die toch gewijzigd gaat worden.