ECLI:NL:RBROT:2025:4796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
ROT-24_6584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van medische noodzaak in het kader van de Huisvestingswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2025, wordt de afwijzing van een urgentieverklaring voor een woning door het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee beoordeeld. Eiseres, die als gevolg van een echtscheiding in een moeilijke situatie verkeert, heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij door haar medische klachten, waaronder scoliose en artrose, niet in staat is om zelfstandig te functioneren in haar huidige woning, een chalet op een camping. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van een advies van een keuringsarts, die concludeerde dat de huidige woning niet ongeschikt is voor eiseres en dat er geen medische noodzaak is voor een andere woning. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij ten onrechte niet is gehoord tijdens de hoorzitting en dat het medisch advies niet deugt. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de urgentieverklaring heeft geweigerd, ondanks het gebrek aan een hoorzitting, omdat eiseres niet is benadeeld door dit gebrek. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van eiseres niet zo schrijnend is dat het college op basis van de hardheidsclausule een urgentieverklaring had moeten verlenen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar het college wordt wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Amghar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, het college,

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring voor een andere woning.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 2 augustus 2023 afgewezen. Met het besluit van 24 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft daarop gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft eiseres gevraagd naar haar belang bij deze procedure. Hierop heeft eiseres op 30 januari 2025 gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres, vergezeld door haar dochter en bijgestaan door haar gemachtigde, deelgenomen. Namens het college is de gemachtigde, vergezeld van [naam 2], verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 6 april 2023 een urgentieverklaring aangevraagd. Als gevolg van een echtscheiding is zij plotseling op straat komen te staan. Zij heeft hierdoor psychische klachten ontwikkeld. Zij heeft onderdak gevonden in een chalet op een camping. Die woning is echter volgens eiseres tochtig en koud, de vloer loopt scheef, zij kan niet zelf de gasfles vervangen en zij kan niet naar de winkel want zij is niet in staat met de bus te reizen, te lopen of te fietsen. Zij kampt met scoliose en een versleten rechter heup en met artrose in haar handen. Voor de pijn door deze klachten slikt zij veel pijnstillers. Zij moet voor de scoliose en de heup operaties ondergaan, maar dat kan pas als zij over een eigen, deugdelijke woning beschikt. Daarom stelt eiseres een andere woning nodig te hebben.
3. In het bestreden besluit stelt het college zich, in navolging van de bezwaarschriftencommissie, op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. Volgens het college is er geen medische noodzaak voor een andere woning. Het college baseert dit op een advies van de keuringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat eiseres weliswaar diverse klachten heeft en in ieder geval op korte termijn een rugoperatie zal moeten ondergaan, maar dat de woning waar zij nu verblijft niet ongeschikt is. De kwaliteit van het herstel en de behandeling worden niet beïnvloed door de belemmeringen vanuit de woning. Weliswaar is het gebruik van een rollator in de woning lastig, maar het is nog niet zeker dat eiseres na de operatie een rollator moet gebruiken. Volgens het college is dan ook niet gebleken dat eiseres niet in haar woning zou kunnen revalideren. Verder ziet het college geen reden om eiseres op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft geweigerd eiseres een urgentieverklaring voor een andere woning toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de relevante wetgeving (die is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak) en de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college terecht de urgentieverklaring heeft geweigerd en licht dat hieronder toe.
4.1.
Eiseres voert terecht aan dat zij ten onrechte niet over haar bezwaar is gehoord. Het college heeft immers verzuimd haar een uitnodiging voor de hoorzitting toe te sturen. Dit gebrek in het bestreden besluit zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld. Eiseres heeft tijdens de zitting bij de rechtbank namelijk alsnog de mogelijkheid gehad om haar bezwaren tegen de besluitvorming toe te lichten en zij heeft verklaard geen behoefte meer te hebben aan een nieuwe hoorzitting.
4.2.
Het betoog dat het medisch advies niet deugt, slaagt daarentegen niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van dit advies geen medische noodzaak voor een andere woning hoeven aannemen. Het advies is zorgvuldig tot stand gekomen. De arts heeft eiseres in haar woning bezocht, haar aandoeningen en klachten met haar besproken, en heeft haar functiestoornissen en beperkingen niet kennelijk onjuist in kaart gebracht. De conclusie dat de woning op zichzelf niet ongeschikt is voor eiseres is dan ook niet onbegrijpelijk. De arts heeft weliswaar vastgesteld dat de doorgangen in de woning voor een rollator vermoedelijk te smal zijn, maar ook dat niet zeker is dat eiseres op het lopen met een rollator is aangewezen. Daarbij merkt de rechtbank op dat revalidatie mogelijk ook (tijdelijk) elders kan plaatsvinden, zodat de woning daarop niet van invloed is. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat haar specialist de operatie weigert omdat revalidatie in een revalidatiecentrum slechts voor een geringe periode en dus onvoldoende mogelijk is. Zij heeft die verklaring echter niet met een brief van die specialist met die strekking onderbouwd, zodat deze niet is te verifiëren. De arts heeft verder in zijn onderzoek de psychische klachten van eiseres betrokken, gelet op de overweging dat eiseres daarvoor ondersteuning heeft van de POH-GGZ van de huisarts. Gelet op de aard van de ondersteuning voor deze klachten ten tijde van de beoordeling, is de vaststelling dat er op het punt van cognitief en psychisch functioneren geen beperkingen zijn, op zichzelf niet innerlijk tegenstrijdig. De conclusie van de arts dat er geen reden is om aan te nemen dat bij voortdurend verblijf in de woning gevreesd moet worden voor een opname in een psychiatrische instelling of gevaar voor eiseres zelf of voor haar omgeving, is evenmin onbegrijpelijk. Verder heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat er voor haar geen vervoersmogelijkheden zijn. Na dit advies heeft eiseres geen medische informatie overgelegd die twijfel oproept over de conclusies van de arts.
4.3.
Tot slot mocht het college zich op het standpunt stellen dat de situatie van eiseres niet dusdanig schrijnend en onvoorzien is, dat op basis van de hardheidsclausule toch een urgentieverklaring moest worden verleend. Dat eiseres als gevolg van een echtscheiding is aangewezen op verblijf in een recreatiewoning en zij het daardoor en door de voortdurende pijn als gevolg van haar medische klachten psychisch zwaar heeft, ook omdat zij daardoor niet kan werken, is invoelbaar. Dit maakt echter niet dat de situatie zo uitzonderlijk is dat het college, ondanks dat niet aan de voorwaarden voldaan is, eiseres toch een urgentieverklaring had moeten verlenen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de urgentieverklaring in stand blijft.
6. Omdat eiseres ten onrechte niet is uitgenodigd voor een hoorzitting (zie hiervoor onder 4.1), ziet de rechtbank aanleiding het college het door eiseres betaalde griffierecht (€ 187,-) te laten vergoeden. Ook is dat reden om het college een vergoeding te laten betalen voor de in beroep door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting door de professionele gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Op grond van artikel 12, eerste lid, kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020
Op grond van artikel 2.3.8, eerste lid, kan een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, in aanmerking komen voor een urgentieverklaring.
In het tweede lid staat dat in Bijlage 1 onder meer is aangegeven op welke gronden deze verklaringen worden verstrekt.
Bijlage 1 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020
In artikel 2.3, derde lid, staat dat het bestuursorgaan de urgentieverklaring weigert indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 genoemde urgentiegronden zich voordoet.
Een van die gronden is een medische noodzaak (artikel 5.1). Volgens die bepaling is sprake van een medische noodzaak als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden a) thans rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont; en b) bekend is met medische problematiek, welke tot gevolg heeft dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.
Artikel 2.5, eerste lid, bepaalt dat indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, het bestuursorgaan bevoegd is om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2:
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.