ECLI:NL:RBROT:2025:4797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/1142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een boete opgelegd voor overtreding van de Wet dieren met betrekking tot lekvrije recipiënten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,-, opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor een overtreding van de Wet dieren. De boete werd opgelegd op 11 augustus 2023 en gehandhaafd na bezwaar op 14 december 2024. De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres betwistte de boete en voerde aan dat de recipiënten die zij gebruikte, lekvrij waren, en dat de constateringen van de toezichthouder niet klopten. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, omdat de toezichthouder heeft vastgesteld dat er een rode vloeistof uit de recipiënt lekte, wat duidt op een overtreding van de regelgeving omtrent de opslag van dierlijke bijproducten. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de boete zouden moeten matigen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en de boete blijft in stand. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. D.B. Pors),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. D.J. van der Bij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,-, die is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van
11 augustus 2023 heeft verweerder de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 december 2024 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (directeur) namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op
16 mei 2023 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.
“Datum en tijdstip van de bevinding: 24 maart 2023 omstreeks 8.45 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam]
, functie: eigenaar.
Op 24 maart, omstreeks 8.45 uur, bevond ik mij op bovengenoemd bedrijf in de
gekoelde opslagruimte waar categorie 3 materiaal wordt opgeslagen. Ik zag in de
gekoelde opslagruimte waar categorie 3 materiaal wordt opgeslagen, een recipiënt
staan met opschrift 'CAT. 3' (zie fotobijlage, foto 1). Ik opende de deksel van de
zwarte recipiënt met daarop een 'CAT 3' identificatiemerk en zag dat er
beenderresten in de recipiënt waren opgeslagen (zie fotobijlage, foto 2). Uit deze
recipiënt met beenderresten lekte een roodkleurige vloeistof op de grond (zie
fotobijlage, foto 1, 3, 4 en 5). De vloeistof lekte uit de dop die zich in de bodem
van de recipiënt bevond.
Hieruit bleek dat tijdens de opslag geen gebruik werd gemaakt van lekvrije
recipiënten voor de opslag van dierlijke bijproducten, ter voorkoming van risico's
voor de volksgezondheid en de diergezondheid.”
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten voldeden aan de eisen inzake verzameling. Tijdens de opslag van dierlijke bijproducten werd geen gebruik gemaakt van een lekvrij recipiënt.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid en Bijlage VIII, Hoofdstuk I, Afdeling 1, onder punt 1, van Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (Verordening 142/2011), gelet op artikel 21, eerste lid van de Verordening 1069/2009. Het boetebedrag voor deze overtreding is € 2.500,-.
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de boete terecht heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat verweerder met de bevindingen in het boeterapport niet heeft bewezen dat de recipiënten niet lekvrij waren. Eiseres verwijst in dit kader naar een uitspraak van 28 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:3186) van deze rechtbank. Het is volgens eiseres ook niet voorstelbaar dat de recipiënten lek waren omdat eiseres alle stoppen van de recipiënten heeft afgedicht met kit en de bodem heeft vastgelijmd. Verder is het volgens eiseres van belang dat de container beenderresten bevatte. Beenderen zijn
droog en bevatten geen vocht. Druppels aan de onderzijde van de recipiënten
kunnen heel eenvoudig verklaard worden doordat de buitenzijde van de recipiënten
wordt schoongespoten vóórdat deze de opslagruimte van categorie 3-materiaal
worden ingereden. Indien de druppels aan de onderzijde van de recipiënt door lekken
werden veroorzaakt dan zou de toezichthouder moeten hebben geconstateerd dat
er druppelsgewijs vocht uit de recipiënt liep. Dit is echter niet door de toezichthouder geconstateerd.
Verder is van belang dat de constatering is gedaan tijdens de opslag van dierlijke bijproducten en niet tijdens het verzamelen of het vervoer. Categorie 3-materiaal wordt bij cliënt opgeslagen in een gekoelde separate ruimte met een vloeistofdichte vloer. Ook om die reden is er volgens eiseres geen sprake van een overtreding.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
Uit het rapport van bevindingen en de daarbij behorende foto’s volgt dat er een roodkleurige vloeistof lekte uit de dop in de bodem van de recipiënt. Er is niet alleen geconstateerd dat er een plasje rood vocht op de vloer onder de recipiënt lag, maar ook dat zich aan de dop druppels bevonden. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de vloeistof uit de dop, die zich in de bodem van de recipiënt bevond, lekte. Op de bij het boeterapport behorende foto’s is te zien dat het vocht uit de dop lekt langs de kitnaad. De stelling dat het in dit geval gaat om schoonmaakwater door het schoonspuiten van de recipiënten voordat deze de opslagruimte worden ingereden is, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten. De kleur van de vloeistof, de precieze plek van het plasje rood vocht, in combinatie met de bevindingen in het rapport en de bijbehorende foto’s wijzen niet op een
andere oorzaak. Dat eiseres alle stoppen van de recipiënt met kit zou hebben afgedicht en de
bodem zou hebben vastgelijmd, doet niet af aan de constateringen van de
toezichthouder, nu ook een met kit afgedichte dop immers kan gaan lekken.
6.3.
De beroepsgrond dat er geen sprake is van een overtreding omdat de constateringen door de toezichthouder tijdens de opslag van dierlijke bijproducten en niet tijdens verzameling of vervoer zijn gedaan, slaagt niet.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1069/2009 zorgen exploitanten, zodra zij dierlijke bijproducten doen ontstaan, ervoor dat zij overeenkomstig deze verordening worden verwerkt. Dit is het beginpunt. Vanaf dit beginpunt in de productieketen moeten dierlijke bijproducten worden verzameld en vervoerd in gesloten nieuwe verpakkingen of afgedekte lekvrije recipiënten. Dit betekent dat eiseres zich ook aan deze verplichting dient te houden op het moment dat een (lekkende) recipiënt in de opslag staat. De dierlijke bijproducten moeten immers vanaf het beginpunt verzameld en vervoerd worden in lekvrije recipiënten.
6.4.
Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat dierlijke bijproducten een risico voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu vormen. Op het moment dat een
recipiënt lekt, kunnen ziekteverwekkers zich verspreiden en kan er versleping optreden. Nu de recipiënt binnen het bedrijf van eiseres wordt verplaatst, kunnen het lekvocht met daarin mogelijke ziekteverwekkers zich verspreiden. De stelling van eiseres dat de vloer vloeistofdicht zou zijn, maakt dit niet anders. Versleping en verspreiding kan immers ook via een vloeistofdichte vloer plaatsvinden. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat op de foto’s bij het rapport van bevindingen zichtbaar is dat het vocht zich vlak bij een naad van de vloer bevond.
6.5.
Gelet op het voorgaande is sprake van een overtreding van artikel 17, eerste lid, in
samenhang met Bijlage VIII, Hoofdstuk 1, Afdeling 1, onder punt 1, van
Verordening 142/2011.
6.6.
De rechtbank vindt in dit geval de opgelegde boete evenredig, gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtreding.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft aangevoerd op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 6.4. Ook hetgeen ter zitting door eiseres os toegelicht over het door haar ontvangen van deze recipiënten van het daarin gespecialiseerde bedrijf [naam bedrijf], maakt niet dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. De verplichting om gebruik te maken van een lekvrije recipiënt rust op eiseres. Zoals hiervoor is overwogen, is eiseres daarin niet geslaagd met haar pogingen de in de container aanwezige dop af te dichten.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.