ECLI:NL:RBROT:2025:4798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/10/686566 / FA RK 24-7137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing eenhoofdig gezag aan de man in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot eenhoofdig gezag over een minderjarige, ingediend door de man. De rechtbank constateert dat de man al geruime tijd wordt gehinderd in de uitoefening van het gezag en dat er onvoldoende verbetering is om het gezamenlijk gezag in stand te houden. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2012. Het gezamenlijk gezag werd op 24 april 2019 aantekenen, maar sinds 25 maart 2021 staat de minderjarige onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag gewijzigde omstandigheden zijn, waardoor het gezamenlijk gezag niet langer houdbaar is. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat de beslissing rust zal brengen bij de minderjarige en haar ouders, en dat de man voortaan alleen met het gezag over de minderjarige wordt belast. De rechtbank heeft ook bepaald dat de huidige co-ouderschapsregeling doorloopt en dat de man de vrouw moet informeren over belangrijke aangelegenheden betreffende de minderjarige. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/686566 / FA RK 24-7137
Beschikking van 14 maart 2025 over het ouderlijk gezag en de inschrijving basisregistratie personen
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
in persoon verschenen.
In deze zaak is als informant gehoord:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna: de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 26 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 3 maart 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon 1] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [persoon 2] en [persoon 3] .
1.3.
De vrouw heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 3 maart 2025 nog een e-mailbericht aan de rechtbank gestuurd. Dit stuk is buiten de op grond van het procesreglement geldende termijn van drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend. Stukken die na de termijn in het geding worden gebracht, worden door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet (zie artikel 87 lid 6 Rv in verbinding met artikel 279 lid 6 Rv). Deze uitzondering doet zich hier niet voor en om die reden zal de rechtbank geen acht slaan op dit stuk.
1.4.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
2.3.
Partijen hebben op 24 april 2019 het gezamenlijk gezag laten aantekenen. Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders dus gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De minderjarige is sinds 25 maart 2021 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling JBRR. De ondertoezichtstelling is voortdurend verlengd, laatst tot 3 september 2025.
2.5.
[minderjarige] verblijft sinds juli 2021 afwisselend week op week af bij ouders met wisseldag op vrijdag. Zij staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 juni 2023 zijn – voor zover van belang – de verzoeken van de man tot eenhoofdig gezag, het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij hem, de inschrijving van [minderjarige] bij de man in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en het verzoek tot wijziging van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan hem toekomt.
3.1.2.
De vrouw voert verweer.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Tussen partijen is al jarenlang sprake van strijd en het lukt het niet om samen tot gezagsbeslissingen te komen. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.1.6.
Een eerder verzoek van de man tot éénhoofdig gezag is op 13 juni 2023 door deze rechtbank afgewezen. Toen is overwogen dat het door de ingezette hulpverlening steeds beter tussen partijen gaat en dat dit er in kleine stapjes toe leidt dat ouders in staat zijn om samen beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . Inmiddels is gebleken dat die ontwikkeling zich niet heeft doorgezet. De ingezette hulpverlening is niet geslaagd en de onderlinge verstandhouding en communicatie is niet verbeterd. Sinds voormelde uitspraak zijn er meerdere procedures om vervangende toestemming gevoerd. De GI heeft aangegeven geen verbetering meer te verwachten en zal na afloop van de ondertoezichtstelling zorgen voor een overdracht naar het wijkteam. Door het traject Parallel Solo Ouderschap zijn er wel stappen gezet, maar het lukt ouders niet om constructief samen te werken en onderling beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] zonder de begeleiding en ondersteuning van de GI.
Illustratief voor de moeilijkheden rondom gezagsbeslissingen is de psycholoog die voor [minderjarige] nodig was. De vrouw gaf hiervoor geen toestemming, waardoor [minderjarige] niet met de psycholoog kon praten. De vrouw ontkent dat de vertraging aan haar te wijten is, maar uit de stukken komt naar het oordeel van de rechtbank een ander beeld naar voren. Zo kon zij zich niet vinden in de hulpvraag van [minderjarige] , waardoor de aanvraag vertraging opliep. Hierover was geen constructief overleg met de vrouw mogelijk. In de beschikking van 22 mei 2024 (verlenging ondertoezichtstelling) is de vrouw opgeroepen de strijd te staken als het om het tekenen van de aanvraag voor de gesprekken gaat en het belang van de minderjarige voorop te stellen. Ook daarna heeft de vrouw geweigerd een handtekening te zetten. Omdat de gemeente uiteindelijk akkoord ging om de aanvraag te verwerken zonder handtekening van de vrouw, is de hulp opgestart.
3.1.7.
Ook op andere vlakken stelt de vrouw bij gezagsbeslissingen niet het belang van [minderjarige] voorop. In de verlengingsbeslissing van de ondertoezichtstelling van 2 december 2024 is overwogen dat er zorgen zijn over de motivatie van de vrouw om op een constructieve wijze stappen te zetten in het belang van de minderjarige. De rechtbank constateert nu dat die stappen niet door de vrouw gezet kunnen worden. Gebleken is dat de vrouw telkens een andere kijk op de zaken heeft en steeds belemmeringen ziet om toestemming te geven. Dat de vrouw naar eigen zeggen per e-mail een ‘carte blanche’ heeft gegeven voor vakanties van de man met [minderjarige] , leidt niet tot een ander oordeel, omdat uiteindelijk de vrouw ook hiervoor de noodzakelijke handtekening niet zet. Hierdoor kan de man niet met zijn dochter op vakantie.
3.1.8.
De GI heeft grote zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige] als het gezamenlijk gezag voortduurt. Bij alle belangrijke zaken voor haar (zoals de orthodontist, school of vakanties) lukt het ouders niet om samen beslissingen te nemen en wordt de GI of de rechtbank betrokken. Ook de raad constateert dat er geen verbetering is. Ouders verzanden steeds meer in hun slechte verstandhouding. De raad adviseert het verzoek van de man toe te wijzen.
3.1.9.
De rechtbank stelt vast dat de man inmiddels geruime tijd wordt gehinderd in de uitoefening van het gezag en dat er onvoldoende verbeterd is om het gezamenlijk gezag nog langer in stand te houden. Elke beslissing over [minderjarige] kost veel moeite en de spanning en onzekerheid die dit meebrengt zijn niet in het belang van haar ontwikkeling. Ook is van belang dat partijen niet met elkaar kunnen overleggen over de middelbare schoolkeuze die eraan komt. De rechtbank is van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Dit rechtvaardigt dat de man alleen met het gezag wordt belast over de minderjarige. Dit sluit ook aan bij de advies van de raad en het standpunt van de GI.
3.1.10.
De rechtbank heeft de hoop dat deze beslissing rust brengt bij [minderjarige] en haar ouders. Als de vrouw, die veel wantrouwen heeft naar de man, de druk om toestemming te geven niet meer voelt en de daarmee samenhangende strijd verdwijnt, zal dit naar verwachting spanning wegnemen. Dit komt het ouderschap ten goede. De rechtbank acht het van belang te benadrukken dat de beslissing over het gezag geen invloed heeft op contactregeling. Over dit onderwerp liggen ook geen verzoeken voor. Dit betekent dat de huidige co-ouderschapsregeling doorloopt. Daarnaast is de man wettelijke verplicht om de vrouw te informeren en consulteren omtrent belangrijke aangelegenheden over [minderjarige] (zie artikel 1:377b BW). De man heeft toegezegd dit te zullen doen.
3.2.
Ingetrokken verzoek
3.2.1.
De man verzoekt bij wege van voorlopig (de rechtbank begrijpt: voorwaardelijk) verzoek te bepalen dat het inschrijfadres van de minderjarige bij toewijzing van het verzoek tot eenhoofdig ouderlijk gezag bij hem wordt bepaald, waarbij de man vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] in te schrijven op zijn adres.
3.2.2.
De minderjarige heeft op grond van artikel 1:12 lid 1 BW een afhankelijke woonplaats. Dat houdt onder meer in dat de minderjarige de woonplaats volgt van de persoon die het gezag over hem of haar uitoefent. Omdat in deze uitspraak het verzoek van de man tot éénhoofdig gezag is toegewezen, volgt [minderjarige] de woonplaats van de man. Op dat adres dient zij dan ook ingeschreven te worden in de BRP. De man zal dus met deze beschikking (en de aantekening daarvan in het gezagsregister) [minderjarige] kunnen laten inschrijven op zijn adres in de BRP.
3.2.3.
Gelet op het voorgaande heeft de man zijn verzoek ingetrokken, zodat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , voortaan aan de man toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.H. van Leeuwen, griffier, op 14 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.