ECLI:NL:RBROT:2025:4800

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
83-029156-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een rechtspersoon voor het witwassen van meer dan 4 miljoen euro, waarbij onvoldoende bewijs is voor criminele herkomst van de gelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de rechtspersoon [verdachte] B.V. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van meer dan 4 miljoen euro. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor een gedeelte van het geld geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen kon worden vastgesteld. Wat betreft het resterende bedrag kon, op basis van de verklaring van de verdachte, niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat dit geld een legale herkomst had. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verklaring van de verdachte, hoewel deze vragen opriep, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was en voldoende aanknopingspunten bood voor nader onderzoek. De rechtbank concludeerde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om de criminele herkomst van de gelden te bewijzen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moesten worden teruggegeven, nu er geen bewezenverklaring was van het witwassen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verifieerbaarheid van verklaringen en het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 83-029156-22
Datum uitspraak: 3 april 2025
Tegenspraak (279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] B.V .,
gevestigd aan [adres 1] , [postcode 1] , [plaats 1] ,
raadslieden mrs. J.S. Spijkerman en S. Vromen, advocaten te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • verbeurdverklaring van het recht van erfpacht in relatie tot de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] in [plaats 2] en de vordering bij [bank 2] ter hoogte van € 627.656,33.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Uit het dossier volgt dat [verdachte] B.V . is gebruikt om uit misdrijf afkomstig geld wit te wassen door middel van de aankoop van het recht van erfpacht in relatie tot vastgoed in [plaats 2] en het voorhanden hebben van geld op een Zwitserse bankrekening. Het geld waarmee het recht van erfpacht is gekocht en het geld op de rekening is van [persoon A] en is afkomstig uit enig misdrijf. Het alternatieve scenario van de herkomst van het geld, zoals dat door de verdediging wordt geschetst, is niet verifieerbaar en hoogst onaannemelijk.
4.1.2.
Beoordeling
Vastgestelde feiten
In 2019 is op basis van restinformatie uit strafrechtelijk onderzoek ‘Klinker’ tegen [trustkantoor] (hierna: [trustkantoor] ) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen [verdachte] B.V . (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 1] B.V. (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] B.V. (hierna: [medeverdachte 2] ). [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben van [medeverdachte 2] geld ontvangen waarmee door [verdachte] het recht van erfpacht op onroerend goed in Nederland en door [medeverdachte 1] onroerend goed in Duitsland is gekocht. Daarnaast stond op de Zwitserse bankrekening van [verdachte] op 1 oktober 2020 een geldbedrag van € 627.656,33.
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat [persoon A] (hierna: [persoon A] ), de voormalig president van de [bank 1] die in 2017 in Rusland is veroordeeld voor het verduisteren van (omgerekend) 1.7 miljard euro van deze bank, de bankrekeningen van de [verdachte] -vennootschappen bij de Zwitserse bank [bank 2] heeft geopend. Het geld waarmee het erfpachtrecht van het onroerend goed is gekocht kwam via [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) op de rekening van [medeverdachte 2] . Het geld dat [bedrijf 1] heeft doorgeboekt naar [medeverdachte 2] lijkt weer afkomstig te zijn van de rechtspersonen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . De vermoedelijke Ultimate Beneficial Owner (hierna: UBO) van [bedrijf 1] is [persoon A] . Ook is vastgesteld dat [trustkantoor] domicilie verleende aan de [verdachte] -vennootschappen en managementtaken verrichtte voor de vennootschappen. De naamvoerder van het [trustkantoor] , [persoon B] (hierna: [persoon B] ), is betrokken geweest bij de aankoop van het ten laste gelegde vastgoed.
Vrijspraak gelden op bankrekening
Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen met betrekking tot het geldbedrag op de Zwitserse bankrekening van [verdachte] overweegt de rechtbank dat noch uit het dossier, noch uit het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde ter terechtzitting, feiten en omstandigheden blijken die een vermoeden rechtvaardigen dat deze gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het gaat om gelden die jaren na de aanschaf van het vastgoed op de bankrekening van [verdachte] zijn aangetroffen en naar welke herkomst geen onderzoek is gedaan. Van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte aldus worden vrijgesproken.
Vermoeden van criminele herkomst (gelden) panden
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat het geld dat is gebruikt voor de vastgoedinvestering afkomstig is van [persoon A] en een criminele herkomst heeft. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat zij de omstandigheid dat [persoon A] in Rusland is veroordeeld voor verduistering van grote geldbedragen van de [bank 1] niet meeneemt met betrekking tot de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een criminele herkomst van het geld. Hierbij is hoofdzakelijk van belang dat de rechtsstaat in Rusland onder grote druk staat en dat algemeen bekend is dat het strafrechtelijk systeem in Rusland regelmatig wordt gebruikt voor politieke doeleinden. Hierdoor is het goed mogelijk dat de veroordeling van [persoon A] niet op basis van rechtsvinding door een onafhankelijke rechter in een rechtstatelijke strafrechtelijke procedure heeft plaatsgevonden. Een dergelijk vonnis kan in de visie van de rechtbank geen grond vormen voor strafrechtelijke conclusies in het Nederlandse rechtssysteem.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak sprake is van voldoende omstandigheden en witwastypologieën om te concluderen dat er een vermoeden bestaat dat het ten laste gelegde geldbedrag een criminele herkomst heeft. Hierbij acht de rechtbank van belang dat er sprake is van meerdere (offshore-)ondernemingen die onderling grote geldbedragen overmaken en dat deze geldbedragen ook regelmatig vrijwel direct weer worden overgeboekt naar andere rekeningen, dat er op papier geldleningen zijn overeengekomen tussen de betrokken ondernemingen die niet overeenkomen met de daadwerkelijke geldstromen en dat [persoon B] , die in 2023 is veroordeeld voor onder meer gewoontewitwassen, betrokken was bij de bij de aankoop van het vastgoed.
Nu de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat de gelden die zijn gebruikt om de vastgoedinvestering te doen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit volgt dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. [1]
Verklaring verdachte
Namens de verdachte is voorafgaand aan de zitting een (schriftelijke) verklaring gegeven waaruit zou blijken dat het geld een niet-criminele herkomst heeft. In de kern komt deze verklaring erop neer dat twee Russische personen, [persoon C] en [persoon D] , via de [verdachte] -vennootschappen het vastgoed hebben gekocht en [persoon A] enkel praktische aspecten van deze aankoop heeft gefaciliteerd. Feitelijk zijn het [persoon C] en [persoon D] die functioneren als UBO’s van de [verdachte] vennootschappen. [persoon C] en [persoon D] zouden contant geld hebben geleend bij Russische banken en dit ook contant aan [persoon A] hebben overgedragen, zodat zij ervoor kon zorgen dat dit geld via [bedrijf 1] naar de rekeningen van de [verdachte] -vennootschappen kon worden overgemaakt en dat dit geld vervolgens geïnvesteerd kon worden in het ten laste gelegde vastgoed. Ter onderbouwing van deze verklaring heeft de verdediging onder meer stukken van de betrokken Russische banken verstrekt waaruit zou blijken dat [persoon C] en [persoon D] daadwerkelijk (voldoende) geld hebben geleend om de aankoop van het vastgoed te bekostigen.
Hoewel de verklaring namens de verdachte vragen oproept bij de rechtbank, is deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, zeker nu deze is onderbouwd met relevante stukken en hun betrokkenheid (in ieder geval op enig moment) ook ondersteuning vindt in de inhoud van het dossier. Deze verklaring is daarnaast ook voldoende concreet en verifieerbaar, in die zin dat de verklaring gedetailleerd beschrijft waar het geld vandaan is gekomen en ook duidelijke aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek.
De rechtbank stelt met betrekking tot de verifieerbaarheid op de eerste plaats vast dat sommige aanknopingspunten voor onderzoek onvoldoende zijn uitgezocht. Zo leidt het onderzoek naar de gelden waarmee het vastgoed is gekocht terug naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , maar is vervolgens niet onderzocht waar de geldstromen naar de bankrekeningen van deze ondernemingen op hun beurt vandaan zijn gekomen. Nu de kern van de onderhavige zaak besloten ligt in de vraag naar de herkomst van de betrokken gelden, lag nader onderzoek door het Openbaar Ministerie op dit punt voor de hand. Dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, mag niet voor rekening van de verdachte komen, met name nu de verdachte ook geen zelfstandige mogelijkheid had om deze (bank)gegevens te verkrijgen.
In de tweede plaats stelt de rechtbank vast dat het praktisch niet mogelijk was om andere – en ook door de verdediging verzochte – aanknopingspunten voor nader onderzoek op te volgen. Zo is het niet mogelijk gebleken om [persoon A] en [persoon B] , die centraal staan in de onderhavige zaak, te horen. Redengevend hiervoor is dat [persoon A] zich (voor zover bekend) in een Russisch strafkamp bevindt en dat [persoon B] op zijn beurt in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) verblijft. Nederland heeft met beide landen een zeer moeizame rechtshulprelatie. De rechter-commissaris heeft het verzoek van de verdediging om [persoon A] te horen dan ook afgewezen, omdat dit verhoor niet binnen afzienbare tijd zou kunnen plaatsvinden. Op het rechtshulpverzoek dat is verstuurd naar de VAE is na 8 maanden geen reactie gekomen, waarna de rechter-commissaris heeft besloten eveneens af te zien van het horen van [persoon B] omdat het niet in de verwachting lag dat hij binnen een redelijke termijn gehoord kon worden. De rechtbank concludeert dat ook het niet slagen van dit nadere onderzoek, hetgeen geheel buiten de machtssfeer van de verdachte lag, niet in het nadeel van de verdachte mag werken.
Conclusie
Nu de verdachte een verklaring heeft gegeven waaruit de niet-criminele herkomst van de gelden zou blijken, terwijl nader onderzoek naar deze verklaring op belangrijke punten niet of onvolledig heeft plaatsgevonden, althans onmogelijk bleek, kan volgens de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het ten laste gelegde geldbedrag dat is gebruikt voor de aankoop van het erfpachtrecht van vastgoed in [plaats 2] een legale herkomst had. Dat betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van dit deel van de tenlastelegging te komen.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat indien de rechtbank zou aansluiten bij het standpunt van de officier van justitie dat het ten laste gelegde geldbedrag van [persoon A] afkomstig zou zijn, de rechtbank eveneens tot het oordeel zou komen dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de criminele herkomst van dit geld. Naast de eerdergenoemde omstandigheid dat de rechtbank de veroordeling van [persoon A] door het Russische rechtssysteem terzijde schuift bij de beoordeling van de vraag of het geld een criminele herkomst had, is hierbij hoofdzakelijk van belang dat uit het dossier blijkt dat [persoon A] , onder meer vanwege haar jarenlange positie als president van een bank, zeer vermogend was. Het valt dus niet uit te sluiten dat het geld waarmee het vastgoed is gekocht afkomstig was uit het legaal verdiende inkomen of vermogen van [persoon A] . Te meer nu, zoals hiervoor besproken, het onderzoek naar de herkomst van de gelden is gestopt bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en [persoon A] niet gehoord kan worden, en daarmee het onderzoek uiteindelijk ontoereikend is om - ondanks het initiële vermoeden van een criminele herkomst - in het licht daarvan tot de conclusie te kunnen komen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld een criminele herkomst heeft.

5.In beslag genomen voorwerpen

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft in het kader van de strafeis gevorderd dat alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd worden verklaard.
5.2.
Beoordeling
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte van alle in beslag genomen voorwerpen.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 STK Onroerende registergoederen (Omschrijving: het recht van erfpacht [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] );
  • 1 STK Onroerende registergoederen (Omschrijving: het recht van erfpacht [adres 3] , [postcode 2] [plaats 2] );
  • 1 STK Onroerende registergoederen (Omschrijving: het recht van erfpacht [adres 4] , [postcode 2] [plaats 2] );
  • De vordering bij de Zwitserse bank [bank 2] op een geldbedrag van € 627.656,33, aanwezig op de bankrekening van [verdachte] B.V .
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en T. Urbanus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 april 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13
november 2013 tot en met heden, te [plaats 1] en/of Amsterdam, althans
in Nederland, en/of in Zwitserland
(van) een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 4.127.737,57 EURO
althans enig geldbedrag, althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat
/ die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)
voorhanden had(den), en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
door
- een bedrag van 3.500.081, 24 EURO over te maken naar de
bankrekening van [notaris] ten behoeve van de aankoop van
het recht van erfpacht aangaande het vastgoed aan de [adres 2] ,
[adres 3] en [adres 4] in [plaats 2] en/of
- een bedrag van 627.656,33 EURO op bankrekening op zijn, verdachtes,
naam bij de Zwitserse bank [bank 3] te hebben staan
terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat
dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352; HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:772 en HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1153.