ECLI:NL:RBROT:2025:4805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/10/695871 / KG ZA 25-215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan verzoeker in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan de verzoeker. Het huisverbod was opgelegd op 4 maart 2025, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de minderjarige dochter en achterblijfster. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 13 maart 2025 zijn zowel verzoeker als zijn gemachtigde, alsook de achterblijfster en de burgemeester vertegenwoordigd door mr. W. Breure, aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een incident had plaatsgevonden tussen verzoeker en achterblijfster, waarbij ook de minderjarige dochter getuige was. De rechter heeft geoordeeld dat het huisverbod voldoende deugdelijk gemotiveerd was en dat de burgemeester bevoegd was om dit op te leggen. De belangen van de minderjarige, die in haar vertrouwde omgeving moest blijven, zijn zwaarwegend geacht.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat het in haar belang is dat zij in rust en veiligheid kan blijven wonen. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er onvoldoende bewijs was dat het gevaar inmiddels was geweken, en dat de hulpverlening nog in opstartfase was. De beslissing om het huisverbod te handhaven is daarmee gerechtvaardigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/695871 / KG ZA 25-215 (voorlopige voorziening)
C/10/ 695768 / FA RK 25-1846 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende te [verblijfplaats] ,
gemachtigde mr. E. Kafa.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. W. Breure.
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam 1], hierna: achterblijfster,
en de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023,
beiden wonende te [woonplaats] .

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 4 maart 2025 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
1.2.
Bij brief van 10 maart 2025 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Aanwezig waren:
- verzoeker en zijn gemachtigde;
- achterblijfster;
- verweerder, vertegenwoordigd door mr. W. Breure;
- Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam 2] .
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.

2.Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

3.Het bestreden besluit, het beroep en het verzoek

3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van verzoeker en achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
De wettelijke bepalingen die van belang zijn voor de beoordeling van het verzoek zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

4.Beoordeling van het beroep

4.1.
Verzoeker stelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en ten onrechte is opgelegd. Naar de voorzieningenrechter begrijpt voert verzoeker hiermee aan dat het bestreden besluit berust op onjuiste (feitelijke) gronden en hierdoor niet in stand kan blijven, en dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam. Verzoeker stelt dat het onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het huisverbod is gebaseerd op de verdenking dat verzoeker achterblijfster heeft mishandeld, terwijl daar volgens verzoeker geen sprake is geweest. Juist achterblijfster heeft agressief tegen verzoeker gedaan. De minderjarige dochter was in de woonkamer en kon de ruzie niet zien, maar waarschijnlijk wel horen.
4.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd en geeft blijk van voldoende zorgvuldig onderzoek. Dat de rol van achterblijfster en de rol van verzoeker anders is in het bestreden besluit dan verzoeker stelt, maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Evenmin maakt het feit dat de belangenafweging van verweerder in het nadeel van verzoeker is uitgevallen het besluit onzorgvuldig. In het bestreden besluit is immers betrokken dat achterblijfster mogelijk bij haar opa kan verblijven. De belangen van verzoeker om in de woning te kunnen en dat het huisverbod inbreekt in het contact tussen hem en de minderjarige dochter heeft verweerder afgewogen tegen de andere aanwezige belangen.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was om het huisverbod op te leggen. Voorafgaand aan het huisverbod heeft een incident plaatsgevonden. Tussen verzoeker en achterblijfster is ruzie ontstaan. De verhalen van verzoeker en achterblijfster over wat er is gebeurd, staan lijnrecht tegenover elkaar. Verzoeker heeft een blauwe plek op zijn arm. Anders dan verzoeker stelt, ziet de voorzieningenrechter ook bij achterblijfster letsel. De agenten hebben verklaard dat tijdens het gesprek tussen hen en achterblijfster de plek waar zij zegt geslagen te zijn opzwelt en rood wordt. Dat dit niet goed op de foto’s te zien zou zijn, doet niet af aan het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Achterblijfster is zeer angstig aangetroffen door politie en zij blijkt nog altijd angstig voor contact met verzoeker. Bovendien was de minderjarige dochter van partijen getuige. Het kunnen horen van ruzie of het kunnen zien maakt daarin geen verschil. Verzoeker vertelt dat er al langer spanningen zijn tussen hem en achterblijfster. Dat verzoeker een andere lezing heeft van wat er is gebeurd, maakt voor de vaststelling van het gevaar niet uit. Vaststaat immers dat sprake is geweest van een incident tussen verzoeker en achterblijfster met letsel tot gevolg en in aanwezigheid van de minderjarige dochter van partijen. Uit het dossier blijkt dan ook voldoende aannemelijk van feiten en omstandigheden dat sprake is gevaar.
4.5.
Voor zover verzoeker heeft willen aanvoeren dat het gevaar nu niet meer bestaat, overweegt de voorzieningenrechter dat nog onvoldoende is gebleken dat het gevaar is geweken. Er wordt hulpverlening opgestart, één dezer dagen zijn er gesprekken tussen verzoeker en VT. Er heeft nog geen partnergesprek plaatsgevonden en er moeten nog afspraken gemaakt worden over hoe nu verder. Verzoeker is met zijn gedachten op dit moment nog erg in wat er is gebeurd. Achterblijfster waarschijnlijk ook. Dat is begrijpelijk en maakt dat nog geen inschatting gemaakt kan worden over het aanvaarden van hulp. Daarom is nog geen duidelijkheid over of verzoeker meewerkt en blijft meewerken daaraan, waardoor de indicaties ontbreken dat het gevaar niet langer bestaat.
4.6.
Dan moet de vraag worden beantwoord wie er in de woning mocht blijven, nu vaststaat dat sprake is van gevaar. De voorzieningenrechter moet daarbij beoordelen of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen aan verzoeker of dat achterblijfster de woning had moeten verlaten. Het antwoord op die vraag staat los van de vraag aan wie het gevaar of de ruzie is te wijten. Vaststaat dat achterblijfster de hoofdverzorgster is van de één jarige dochter. Het is in het belang van de minderjarige dat zij in rust en veiligheid in haar vertrouwde omgeving kan blijven. De dochter heeft in ieder geval gehoord dat haar ouders erge ruzie maken en misschien ook wel dingen gezien. Ze heeft gezien en gevoeld dat haar moeder erg overstuur is en heeft dat misschien ook bij haar vader gezien en gevoeld. Dat is voor haar ingrijpend. Dit maakt dat voor haar rust en continuïteit belangrijk is. Zij heeft dus belang om in de woning te mogen blijven. Daaruit volgt dat achterblijfster in de woning bij de minderjarige moet kunnen blijven. Dat dat betekent dat verzoeker enkele dagen in zijn auto heeft moeten slapen is voor hem erg zwaar geweest. Dat weegt echter niet op tegen de belangen van de minderjarige en daarmee die van achterblijfster. Ook dat achterblijfster niet iedere dag de hele dag in de woning durft te zijn, uit het proces-verbaal blijkt vanwege angst dat verzoeker langskomt, is niet genoeg om te stellen dat aan achterblijfster het huisverbod had moeten worden opgelegd.
4.7.
De beroepsgronden van verzoeker falen.

5.Proceskosten

Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. S. Wierink, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en H.J. de Wit, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:46 van de Awb moet een besluit berusten op een deugdelijke motivering.
Op grond van artikel 3:47, eerste lid van de Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Op grond van het derde lid verstrekt het bestuursorgaan de motivering binnen een week na de bekendmaking van het besluit als de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, als het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan als beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Wet tijdelijk huisverbod
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet tijdelijk huisverbod bevat het huisverbod in ieder geval een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt, de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
Op grond van artikel 6, tweede lid, betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.