ECLI:NL:RBROT:2025:4811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
10/160558-24/ TUL VV: 10/313872-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, poging zware mishandeling, openlijke geweldpleging en medeplegen van vuurwapenbezit

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 mei 2024 in de metro te Hoek van Holland betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en andere psychische stoornissen, waardoor de feiten in sterk verminderde mate aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en dat zijn gedrag een ontoelaatbare schending van de openbare orde vormde. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/160558-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/313872-21
Datum uitspraak: 16 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. L.A.E. Timmer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/313872-21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte was door zijn psychische toestand in het geheel niet in staat was om zijn wil te bepalen. Evenmin was hij in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien of te overdenken. Er kan hierdoor geen sprake zijn van opzet op de ten laste gelegde feiten, zodat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De verdachte had ook geen opzet op die feiten. Hij handelde in een opwelling, waarbij hij meende zelf in gevaar te zijn en waarbij hij de slachtoffers wilde afschrikken. Het slaan met een vuurwapen op het hoofd zal zonder meer pijnlijk zijn en tot letsel kunnen leiden, maar dit zal vrijwel nooit leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De verdachte moet (ook) daarom van de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Op 12 mei 2024 is er gevochten en geschoten in de metro in Hoek van Holland. De rechtbank moet allereerst bezien (of zij kan vaststellen) wat er precies is gebeurd. De rechtbank gaat daarbij met name uit van wat er te zien is op de camerabeelden, aangezien het incident daarop duidelijk en vanuit verschillende hoeken is vastgelegd. Zowel de officier van justitie als de verdediging en de rechtbank beschikten over deze camerabeelden en deze camerabeelden zijn ter terechtzitting ook getoond, waarbij en waarna de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover uit te laten. Aan de hand van die camerabeelden en de overige gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] stappen op 12 mei 2024 omstreeks 17:05 de metro in. Zij gaan achter elkaar op de stoelen van de metro zitten. De metro staat op dat moment stil bij station Hoek van Holland Strand. Enkele minuten later stappen meneer [slachtoffer 1] en meneer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) de metro in. Zij lopen een stukje door de metro en stoppen naast de toegangsdeuren. Wederom enkele minuten later staat de verdachte op. Hij loopt naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en gaat tegenover hen staan. De medeverdachte [medeverdachte] zit op dat moment nog en houdt de situatie, half achterom kijkend, in de gaten. De metro vertrekt en de verdachte doet een stap in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarbij er onderling wordt gesproken. De medeverdachte [medeverdachte] staat op en gaat naast de verdachte staan, dus tegenover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verdachte beweegt zich steeds meer in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en staat inmiddels erg dichtbij hen. Daarbij wijst hij verschillende keren naar de stoelen. De verdachte doet vervolgens een paar stappen naar achter, trekt een pistool en richt dat op [slachtoffer 2] . Daarbij kijkt [slachtoffer 2] recht in de loop van het pistool. [slachtoffer 2] duwt de gestrekte arm van de verdachte (met daarin het pistool) een paar keer naar beneden, maar de verdachte richt het pistool telkens weer op hem. [slachtoffer 2] schopt om de medeverdachte [medeverdachte] , die tussen beide terecht is gekomen, heen in de richting van de verdachte en vervolgens ontstaat er een vechtpartij waarbij er over en weer wordt geduwd, getrokken en geslagen. De verdachte slaat [slachtoffer 2] meermaals met het pistool op zijn hoofd en in de worsteling die gaande is, wordt dat pistool ook meermaals door de verdachte gericht op het hoofd van [slachtoffer 2] . Intussen maakt de medeverdachte [medeverdachte] een bukkende beweging met zijn hoofd en tegelijkertijd doet hij een paar stappen weg van de vechtende verdachte en [slachtoffer 2] . Op dat moment staan andere aanwezigen in de metro massaal op om van deze situatie weg te lopen. Op basis hiervan trekt de rechtbank de conclusie dat er op dat moment, dus terwijl de verdachte [slachtoffer 2] op zijn hoofd slaat met het pistool en het pistool meermaals wordt gericht op (het hoofd van) [slachtoffer 2] , door de verdachte wordt geschoten.
De ruzie blijft verder gaan. De medeverdachte [medeverdachte] trapt in de richting van [slachtoffer 2] en de verdachte zit met beide handen aan het pistool. Met zijn linkerhand pakt hij de slede, waardoor het lijkt alsof hij het wapen probeert door te laden. Nu het pistool door de politie is aangetroffen met een uitwerpstoring, gaat de rechtbank er van uit dat de uitwerpstoring zich op dat moment reeds had voorgedaan en dat de verdachte (dus) probeerde deze uitwerpstoring te verhelpen. Even later probeert hij [slachtoffer 2] opnieuw te slaan met het pistool. Daarbij laat hij het pistool op de grond vallen. De medeverdachte [medeverdachte] pakt het pistool op van de grond, houdt het kort (ongeveer 5 seconden) bij zich en geeft het pistool dan terug aan de verdachte. De verdachte houdt het pistool vanaf dan weer vast. Opnieuw pakt hij met zijn linkerhand de slede.
Bij de volgende halte stappen zowel de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit. Op het perron wordt er dan opnieuw gevochten, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] nog met het pistool op zijn hoofd slaat en hij het pistool nogmaals op [slachtoffer 2] richt. Daarna lopen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de ene kant op en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de andere kant.
Vervolgens dient de rechtbank te bezien hoe het gedrag van de verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van alle feiten overweegt de rechtbank dat niet, althans in elk geval onvoldoende, is gebleken dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een zodanige psychische stoornis dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Daarvan is (immers) slechts bij hoge uitzondering sprake en die lat, die nog hoger ligt dan de lat voor het oordeel dat de feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend, wordt hier niet gehaald. De rechtbank verwijst voor een verdere toelichting op dit oordeel naar r.o. 6.2. De verdachte zal dus niet van alle ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet op die feiten.
4.1.3.
Bewezenverklaring feit 1 primair: poging tot doodslag
De verdachte heeft met het pistool geschoten rond het tijdstip waarop hij [slachtoffer 2] daarmee op zijn hoofd sloeg en terwijl dat pistool meermaals werd gericht op (het hoofd van) [slachtoffer 2] . Dit vond plaats in een metro met andere passagiers, waaronder ook [slachtoffer 1] , in de nabijheid. Door zo te handelen heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en andere passagiers zouden kunnen komen te overlijden, zodat minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarbij overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] had kunnen komen te overlijden door een ‘rechtstreeks’ schot en dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en de andere passagiers ook dodelijk hadden kunnen worden geraakt door een zogeheten ‘ricochetschot’.
4.1.4.
Bewezenverklaring feit 2: poging tot zware mishandeling
De verdachte heeft zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] tegen het hoofd geslagen met het pistool. Daarbij heeft hij zo hard geslagen dat de beugel van het pistool is afgebroken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. De verdachte heeft - door zo te handelen - minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ernstig schedel- en/of hersenletsel zouden oplopen, zodat de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling eveneens wettig en overtuigend bewezen is.
4.1.5.
Bewezenverklaring feit 3 en 4: openlijk geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.1.6.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, het onder 3 ten laste gelegde plegen van openlijk geweld en het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. primair
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en andere personen aanwezig in de metro opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of anderen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
openlijk, te weten in een metro en op een metroperron, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
- meermaals met een vuurwapen op het hoofd te slaan,
- te duwen en/of aan hem/hen te trekken, en/of
- te schoppen;
4.
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type M 906, kaliber .380 auto (9mm kort) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier kogelpatronen kaliber .380 auto (9mm kort), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

poging tot doodslag, meermalen gepleegd;

2.
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
3.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
4.
De eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De ten laste gelegde feiten kunnen de verdachte niet worden toegerekend, nu het handelen van de verdachte volledig werd bepaald door zijn psychose. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Psychiater [persoon A] , klinisch psycholoog [persoon B] en forensisch milieuonderzoeker [persoon C] hebben een (triple) Pro Justitia rapportage opgesteld over de verdachte, gedateerd 5 maart 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De deskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan schizofrenie, zwakbegaafdheid en dat hij bovendien beschikt over disfunctionele oplossingsvaardigheden door beperkte executieve functies. Daarnaast is er in beschrijvende zin sprake van antisociale cognities. Verder had de verdachte tot zijn detentie een matige cannabisverslaving en een ernstige alcoholverslaving. De voornoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten.
Met name de symptomen van schizofrenie hebben ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten een bepalende rol in zijn handelen gehad. Anamnestisch en vanuit de beschikbare informatie blijkt dat hij voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde last had van paranoïde wanen, hallucinaties en gedesorganiseerd spreken. Daarbij was er ten tijde van het ten laste gelegde een ernstig gestoord realiteitsbesef en waren er ook oordeels- en kritiekstoornissen. De verdachte verkeerde ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een zeer zorgelijke psychiatrische toestand. Het eerste ten laste gelegde feit (poging doodslag) en het vierde feit (wapenbezit) komen rechtstreeks uit de psychotische belevingen voort. Voorafgaande aan het ten laste gelegde was de verdachte immers op zijn hoede en had hij achtervolgingswanen. Onder andere om zichzelf te beschermen, had hij een wapen aangeschaft. Verder verklaarde de verdachte onsamenhangend waarbij hij zichzelf tegen leek te spreken. Het gebruik van cannabis heeft geen noemenswaardige invloed op de totstandkoming van het aan de verdachte ten laste gelegde gehad. De psychotische belevingen hebben daarentegen een directe en volledig bepalende invloed op diens handelen gehad. Daarnaast wordt tijdens het onderhavig onderzoek duidelijk dat de verdachte nog steeds psychotische symptomen heeft, terwijl hij niet langer onder invloed van cannabis is. De deskundigen adviseren om alle feiten in een sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bevindingen en de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte en kan zich daarmee, gezien de onderbouwing ervan, verenigen. Het verweer dat strekt tot ontslag van alle rechtsvervolging wordt derhalve verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten wel in een sterk verminderde mate aan de verdachte toerekenen.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door in een volle (rijdende) metro meermalen te schieten met een pistool. Alle aanwezigen mogen van geluk spreken dat zij het voorval kunnen navertellen. Dit soort strafbare feiten is schokkend voor de samenleving en in het bijzonder voor de slachtoffers, maar ook voor de passagiers in de metro die getuige zijn geweest van het incident. Het zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid. De gebeurtenissen hebben dan ook een flinke impact gehad op de slachtoffers, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting namens hen voorgelezen slachtofferverklaringen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan openlijke geweldpleging, zowel in de metro als daarna op het perron. De verdachte heeft samen met de medeverdachte de confrontatie met de slachtoffers opgezocht en heeft vervolgens buitensporig geweld jegens hen gebruikt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en op de openbare orde.
Tot slot heeft de verdachte – samen met de medeverdachte – het vuurwapen (en de daarbij behorende kogelpatronen) voorhanden gehad. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte de keuze heeft gemaakt om met een geladen vuurwapen op stap te gaan. Het ongeoorloofd bezit van wapens leidt niet zelden tot het gebruik daarvan. De onderhavige zaak maakt dat nog maar eens pijnlijk duidelijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Zoals hiervoor weergegeven, heeft de rechtbank kennis genomen van de triple rapportage van psychiater [persoon A] , klinisch psycholoog [persoon B] en forensisch milieuonderzoeker [persoon C] van 5 maart 2025.
Uit dit rapport blijkt – verkort weergegeven – dat het risico bij een onbehandelde terugkeer van de verdachte in de maatschappij als hoog wordt ingeschat. Met name schizofrenie heeft bij de verdachte een rol gespeeld tijdens het ten laste gelegde; achterdocht/wantrouwen naar anderen en vertroebeld/verward denken leiden tot een verhoogd risico op toekomstig geweld. Ook wordt zijn cannabisgebruik/cannabisverslaving als een risicofactor gezien, omdat dit de kans op een psychose verhoogt. Daarnaast kan een heftige gebeurtenis die met veel stress gepaard gaat, de kans op een psychose vergroten. De verdachte geeft verder blijk van een beperkt ziektebesef. Dit ontbrekende ziekte-inzicht – al dan niet te verklaren door de psychotische problematiek en/of door antisociale cognities – vormt ook een risicofactor op toekomstig geweld, omdat het hem kan weerhouden van het zoeken naar een passende behandeling of inname van medicatie. De gewelddadige opvattingen of antisociale cognities die de verdachte uit, zijn ook een risicofactor op toekomstig geweld. Er zijn verder situationele/relationele factoren die van invloed kunnen zijn op het risico op toekomstig geweld. De verwachting is dat de verdachte – mede vanwege zijn beperkte ziekte-inzicht – onvoldoende medicatie- en behandeltrouw zal zijn om eventuele toekomstige psychoses te voorkomen en daarbij kan hij bovendien terugvallen in zijn verslavingen. Schizofrenie is een chronisch psychotische stoornis, waarbij langdurig gebruik van antipsychotica is geïndiceerd om recidive te voorkomen. Het is daarnaast van belang om de antisociale cognities te behandelen.
Een langdurige klinische behandeling op een zeer hoog beveiligingsniveau wordt
noodzakelijk geacht om het recidiverisico te doen verminderen. De verdachte is een
kwetsbare jongeman met complexe en chronisch psychiatrische problematiek. Hij heeft beperkt ziekte-inzicht en het kost zelfs in het PPC (met veel structuur en een zeer hoog
beveiligingsniveau) veel moeite om de verdachte te stabiliseren.
Gezien de ernst van het ten laste gelegde en de afwezige motivatie voor behandeling is een
externe vorm van motivatie of dwang noodzakelijk om de herhalingskans te doen verlagen.
De problematiek en de daaruit voortkomende agressie blijkt te ernstig om een passende
behandeling te kunnen aanbieden in het kader van vrijwilligheid binnen reguliere ambulante of klinische geestelijke gezondheidszorg.
De deskundigen adviseren dan ook tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekenbaarheid
Nu voornoemde conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De feiten worden in sterk verminderde mate aan de verdachte toegerekend.
De straf en maatregel
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank onderschrijft voorts de conclusie dat oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Vastgesteld wordt dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De maatregel van TBS met dwangverpleging is een bijzonder ingrijpende maatregel die doorgaans lang duurt. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan is geëist door de officier van justitie, omdat zij het van belang acht dat de verdachte zo spoedig mogelijk kan starten met zijn behandeling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingediende vorderingen
De vorderingen zijn door mr. N.M. Fakiri namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade. Voorts is verzocht de vergoeding van de niet-vergoede schade toe te kennen als voorschot en de benadeelde partij voor het (eventuele) overige/meerdere niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Voorts is verzocht de vergoeding van de niet-vergoede schade toe te kennen als voorschot en de benadeelde partij voor het (eventuele) overige/meerdere niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Door de benadeelde partijen is verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft geconcludeerd tot matiging van de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de bewijsvoering blijkt dat sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde partijen, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek en uit de overgelegde stukken blijkt dat er sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, voor benadeelde partij [slachtoffer 2] worden vastgesteld op € 5.000,- en voor benadeelde partij [slachtoffer 1] worden vastgesteld op € 3.500,-. Voor het overige deel zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] : € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] : € 3.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 september 2023 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 400,-, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 5 oktober 2023.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete op dit moment niet opportuun is en zal om die reden de vordering afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 47, 55, 57, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 van 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,te betalen een bedrag van
€ 3.500,- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 1]te betalen
€ 3.500,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
45 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 21 september 2023 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke geldboete.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. primair
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of andere personen aanwezig in de metro opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of anderen heeft geschoten en/of heeft gericht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of andere personen aanwezig in de metro heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen te tonen, en/of
- meermaals met een vuurwapen in de metro in de richting van die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of anderen te schieten en/of te richten;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermaals met een vuurwapen, althans een voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
openlijk, te weten, in een metro en/of op een metroperron, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
- meermaals met een vuurwapen, althans een voorwerp, op het hoofd te slaan,
- te duwen en/of aan hem/hen te trekken, en/of
- te schoppen;
4.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type M 906, kaliber .380 auto (9mm kort) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier, althans meerdere, kogelpatronen kaliber .380 auto (9mm kort), voorhanden heeft gehad.