ECLI:NL:RBROT:2025:4812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
10/160598-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen leven, openlijke geweldpleging en medeplegen van vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, openlijke geweldpleging en medeplegen van vuurwapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 mei 2024 in de metro in Hoek van Holland betrokken was bij een gewelddadig incident waarbij hij samen met een medeverdachte een pistool gebruikte om slachtoffers te bedreigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag en bedreiging met een mes, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte heeft het pistool op een gegeven moment van de grond opgepakt en teruggegeven aan de medeverdachte, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij medepleger was van de bedreiging. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 360 dagen opgelegd, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/160598-24
Datum uitspraak: 16 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 286 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering én een locatieverbod voor Hoek van Holland, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1
Op 12 mei 2024 is er gevochten en geschoten in de metro in Hoek van Holland. De rechtbank moet allereerst bezien (of zij kan vaststellen) wat er precies is gebeurd. De rechtbank gaat daarbij met name uit van wat er te zien is op de camerabeelden, aangezien het incident daarop duidelijk en vanuit verschillende hoeken is vastgelegd. Zowel de officier van justitie als de verdediging en de rechtbank beschikten over deze camerabeelden en deze camerabeelden zijn ter terechtzitting ook getoond, waarbij en waarna de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover uit te laten. Aan de hand van die camerabeelden en de overige gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] stappen op 12 mei 2024 omstreeks 17:05 de metro in. Zij gaan achter elkaar op de stoelen van de metro zitten. De metro staat op dat moment stil bij station Hoek van Holland Strand. Enkele minuten later stappen meneer [slachtoffer 1] en meneer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) de metro in. Zij lopen een stukje door de metro en stoppen naast de toegangsdeuren. Wederom enkele minuten later staat [medeverdachte] op. Hij loopt naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en gaat tegenover hen staan. De verdachte zit op dat moment nog en houdt de situatie, half achterom kijkend, in de gaten. De metro vertrekt en [medeverdachte] doet een stap in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij er onderling wordt gesproken. De verdachte staat op en gaat naast [medeverdachte] staan, dus tegenover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte] beweegt zich steeds meer in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en staat inmiddels erg dichtbij hen. Daarbij wijst hij verschillende keren naar de stoelen. [medeverdachte] doet vervolgens een paar stappen naar achter, trekt een pistool en richt dat op [slachtoffer 2] . Daarbij kijkt [slachtoffer 2] recht in de loop van het pistool. [slachtoffer 2] duwt de gestrekte arm van [medeverdachte] (met daarin het pistool) een paar keer naar beneden, maar [medeverdachte] richt het pistool telkens weer op hem. [slachtoffer 2] schopt om de verdachte, die tussen beide terecht is gekomen, heen in de richting van [medeverdachte] en vervolgens ontstaat er een vechtpartij waarbij er over en weer wordt geduwd, getrokken en geslagen. [medeverdachte] slaat [slachtoffer 2] meermaals met het pistool op zijn hoofd en in de worsteling die gaande is, wordt dat pistool ook meermaals door [medeverdachte] gericht op het hoofd van [slachtoffer 2] . Intussen maakt de verdachte een bukkende beweging met zijn hoofd en tegelijkertijd doet hij een paar stappen weg van de vechtende [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . Op dat moment staan andere aanwezigen in de metro massaal op om van deze situatie weg te lopen. Op basis hiervan trekt de rechtbank de conclusie dat er op dat moment, dus rond het tijdstip waarop [medeverdachte] [slachtoffer 2] op zijn hoofd slaat met het pistool en het pistool meermaals wordt gericht op (het hoofd van) [slachtoffer 2] , door [medeverdachte] wordt geschoten.
De ruzie blijft verder gaan. De verdachte trapt in de richting van [slachtoffer 2] en [medeverdachte] zit met beide handen aan het pistool. Met zijn linkerhand pakt hij de slede, waardoor het lijkt alsof hij het wapen probeert door te laden. Nu het pistool door de politie is aangetroffen met een uitwerpstoring, gaat de rechtbank er van uit dat de uitwerpstoring zich op dat moment reeds had voorgedaan en dat [medeverdachte] (dus) probeerde deze uitwerpstoring te verhelpen. Even later probeert hij [slachtoffer 2] opnieuw te slaan met het pistool. Daarbij laat hij het pistool op de grond vallen. De verdachte pakt het pistool op van de grond, houdt het kort (ongeveer 5 seconden) bij zich en geeft het pistool dan terug aan [medeverdachte] . [medeverdachte] houdt het pistool vanaf dan weer vast. Opnieuw pakt hij met zijn linkerhand de slede.
Bij de volgende halte stappen zowel [medeverdachte] en de verdachte als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit. Op het perron wordt er dan opnieuw gevochten, waarbij [medeverdachte] [slachtoffer 1] nog met het pistool op zijn hoofd slaat en hij het pistool nogmaals op [slachtoffer 2] richt. Daarna lopen [medeverdachte] en de verdachte naar de ene kant en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de andere kant.
Vervolgens dient de rechtbank te bezien hoe het gedrag van de verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
4.3.1.
Vrijspraak feit 1 meer subsidiair: voorbereiden doodslag
De verdachte heeft het pistool op enig moment van de grond opgeraapt en enkele seconden voorhanden gehad. Daarmee kan echter niet worden gezegd dat hij een doodslag heeft voorbereid. Uit niets blijkt dat zijn opzet daarop was gericht. Hij houdt zich tijdens de vechtpartij immers relatief afzijdig en stapt zelfs enkele keren tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] in een poging om de ruzie te sussen. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij het pistool in paniek heeft opgeraapt en teruggegeven, hetgeen niet onaannemelijk is. Hij heeft bovendien verklaard dat het pistool ‘kapot was’ toen hij het opraapte. Dit komt overeen met hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld over (het moment van) de uitwerpstoring en ook dit staat in de weg aan bewezenverklaring van dit feit.
4.3.2.
Bewezenverklaring feit 1 meest subsidiair: medeplegen bedreiging
Nadat de verdachte het pistool van de grond heeft opgeraapt, heeft hij dit aan [medeverdachte] teruggegeven, wetende dat [medeverdachte] dat pistool eerder had gericht op [slachtoffer 2] , dat [medeverdachte] [slachtoffer 2] met dat pistool (op het hoofd) had geslagen en dat [medeverdachte] ook met dat pistool had geschoten. Vervolgens heeft [medeverdachte] dat pistool in het zicht van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vastgehouden, [slachtoffer 1] met dat pistool tegen het hoofd geslagen en het pistool (nogmaals) gericht op [slachtoffer 2] .
Door het pistool onder de voornoemde omstandigheden terug te geven, heeft [verdachte] minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (opnieuw) met dat pistool zou bedreigen, zodat op zijn minst sprake is van voorwaardelijk opzet. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bedreigd en daar heeft de verdachte een significante bijdrage aan geleverd, zodat sprake is van medeplegen.
4.4.
Vrijspraak feit 4: bedreiging met een mes
In de metro is een mes aangetroffen met daarop het DNA van minimaal drie donoren, waaronder het DNA van [medeverdachte] en de verdachte. Hoewel [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte met dat mes in zijn richting heeft gezwaaid, valt dit op te camerabeelden niet waar te nemen. Op de camerabeelden is geen mes te zien, laat staan een bedreiging met dat mes, terwijl dit gezien de volledigheid van de opnames wel in de lijn der verwachtingen zou liggen. Hierdoor is de rechtbank er niet van overtuigd dat deze bedreiging heeft plaatsgevonden, zodat de verdachte van feit 4 zal worden vrijgesproken.
4.5.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde medeplegen van bedreiging, het onder 2 ten laste gelegde openlijk geweld en het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een pistool.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. meest subsidiair
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2]
en[slachtoffer 1] in de metro heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- een vuurwapen te tonen, en
- meermaals met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2]
en[slachtoffer 1] te richten;
2.
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
openlijk, te weten in een metro en op een metroperron, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
- meermaals met een vuurwapen op het hoofd te slaan,
- te duwen en/of aan hem/hen te trekken, en/of
- te schoppen;
3.
hij op 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type M 906, kaliber .380 auto (9mm kort) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier kogelpatronen kaliber .380 auto (9mm kort), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.meest subsidiair

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2.

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

3.
De eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in een volle (rijdende) metro. De verdachte heeft samen met de medeverdachte de confrontatie met de slachtoffers opgezocht en heeft vervolgens geweld gebruikt richting hen. Daarnaast heeft hij samen met de medeverdachte de slachtoffers bedreigd met de dood door er aan mee te werken dat aan hen een pistool werd getoond en dat met dat pistool in de richting van de slachtoffers werd gericht. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en op de openbare orde. Dit soort strafbare feiten is in zijn algemeenheid schokkend voor de samenleving en in het bijzonder voor de passagiers in de metro, die getuige zijn geweest van het incident. Dit soort strafbare feiten zorgen daarmee voor gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien hebben de gebeurtenissen een enorme impact gehad op de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting namens hen voorgelezen slachtofferverklaringen.
Tot slot heeft de verdachte (samen met de medeverdachte) het pistool en de daarbij behorende kogelpatronen voorhanden gehad. Het ongeoorloofd bezit van vuurwapens leidt niet zelden tot het gebruik daarvan. De onderhavige zaak maakt dat nog maar eens pijnlijk duidelijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [persoon A] heeft een rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 september 2024 en (aanvullend) 24 oktober 2024. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in.
De verdachte heeft ADHD van het gecombineerde type, een autismespectrumstoornis, een antisociale ontwikkeling in zijn persoonlijkheid en een laaggemiddelde intelligentie. Deze combinatie van psychopathologie was aanwezig in de periode voorafgaand aan en tijdens de hem ten laste gelegde feiten. Deze combinatie van psychopathologie beïnvloedde het gedrag van de verdachte deels ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten. De psychiater adviseert dan ook de ten laste gelegde feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op recidive van gewelddadig gedrag wordt op de middellange termijn als hoog ingeschat. Om de kans op een succesvol traject te vergroten, adviseert de psychiater de verdachte aansluitend aan detentie op te nemen in een forensische klinische voorziening (zoals een FPA), om de aansluiting naar de forensische beschermde woonvorm van de Blink te Rotterdam naadloos te laten zijn. Tijdens deze klinische fase kan de behandeling al worden vormgegeven ten aanzien van zijn persoonlijkheidsontwikkeling (met verdere diagnostiek), autisme, verslavingsgedrag en agressieregulatie. De verdachte kan vanuit de kliniek ook aangemeld worden bij een forensische polikliniek, zodat deze gelijk al kan starten wanneer hij overgaat naar de beschermde woonvorm. Daarnaast is het van belang om samen met de verdachte al in de klinische fase te kijken naar zijn financiële situatie en toekomstige werk. Ten slotte is het van belang dat er aandacht is voor de wijze waarop de verdachte omgaat met zijn eigen gezin en zijn betrokken familie. Het is verder essentieel dat de verdachte abstinent blijft van middelen, zoals cannabis. De psychiater adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 oktober 2024 en (aanvullend) 16 januari 2025. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Op nagenoeg alle leefgebieden zijn ernstige problemen geconstateerd. De reclassering ziet geen beschermende
factoren. De reclassering sluit zich aan bij de bevindingen van de psychiater en ondersteunt het advies tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de medeverdachte in deze zaak en met de aangevers, een locatieverbod voor Vlaardingen, een inspanningsverplichting om dagbesteding te vinden en te behouden, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De reclassering adviseert tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht daarop, nu de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie. Verder ziet de rechtbank in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast zal de rechtbank – aangezien de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd en de rechtbank dit noodzakelijk acht – ook een voorwaardelijk strafdeel opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om ook een locatieverbod voor Hoek van Holland op te leggen, dan wel om de maximale duur van de opname in een zorginstelling (te weten zes maanden) te laten vervallen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de medeverdachte in deze zaak en de aangevers, een locatieverbod voor Vlaardingen, een inspanningsverplichting om dagbesteding te vinden en te behouden, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingediende vorderingen
De vorderingen zijn door mr. N.M. Fakiri namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend ter zake van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade. Voorts is verzocht de vergoeding van de niet-vergoede schade toe te kennen als voorschot en de benadeelde partij voor het (eventuele) overige/meerdere niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Voorts is verzocht de vergoeding van de niet-vergoede schade toe te kennen als voorschot en de benadeelde partij voor het (eventuele) overige/meerdere niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Door de benadeelde partijen is verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft geconcludeerd tot matiging van de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de bewijsvoering blijkt dat sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde partijen, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek en uit de overgelegde stukken blijkt dat er sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, voor benadeelde partij [slachtoffer 2] worden vastgesteld op € 2.500,- en voor benadeelde partij [slachtoffer 1] worden vastgesteld op € 1.500,-. Voor het overige deel zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] : € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] : € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 57, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
106 (honderdzes) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten opnemen op een forensisch psychiatrische afdeling van een GGZ-instelling of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zes maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zich laten behandelen door de forensische psychiatrische polikliniek van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
4. de veroordeelde zal verblijven in een beschermde woonvorm van Fivoor (De Blink) of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. de veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact hebben of zoeken met de medeverdachte [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] 2002) en de aangevers [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2003) en [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 4] 2001) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
6. de veroordeelde zal zich niet bevinden in Vlaardingen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
7. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk of het volgen van een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
8. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
9. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1 t/m 9 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge tweeduizend vijfhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen
€ 2.500,- (hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: duizend vijfhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 1]te betalen
€ 1.500,-(hoofdsom,
zegge: duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. primair
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of andere personen aanwezig in de metro opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of anderen heeft geschoten en/of heeft gericht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of andere personen aanwezig in de metro opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of anderen heeft geschoten en/of heeft gericht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot welk feit verdachte op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door het vuurwapen van de grond/op te pakken en/of vervolgens voornoemd vuurwapen aan die [medeverdachte] te geven;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten doodslag, als bedoeld in artikel 287 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/ of vervoermiddelen, te weten een vuurwapen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/ of voorhanden heeft gehad;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of andere personen aanwezig in de metro heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen te tonen, en/of
- meermaals met een vuurwapen in de metro in de richting van die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of anderen te schieten en/of te richten;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
openlijk, te weten, in een metro en/ of op een metroperron, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
- meermaals met een vuurwapen, althans een voorwerp, op het hoofd te slaan,
- te duwen en/of aan hem/hen te trekken, en/of
- te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type M 906, kaliber .380 auto (9mm kort) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier, althans meerdere, kogelpatronen kaliber .380 auto (9mm kort), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een mes, althans op een mes gelijkend voorwerp, te pakken/vast te houden en /of aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te tonen.