ECLI:NL:RBROT:2025:4861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/2114 en ROT 25/1914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een brief van het UWV inzake inzage in persoonsgegevens

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het UWV behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van het UWV van 17 juli 2024, waarin het UWV meedeelde dat de brief geen besluit was en dat het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van 17 juli 2024 inderdaad geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het enkel feitelijke mededelingen bevatte en geen beslissing over de inzage in persoonsgegevens. Eiser had eerder op 15 augustus 2023 om inzage in zijn persoonsgegevens gevraagd, maar het UWV had aangegeven dat zij niet meer beschikten over fysieke dossiers. De voorzieningenrechter concludeert dat het UWV het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Hierdoor is een voorlopige voorziening niet meer mogelijk en wordt het verzoek daartoe afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/2114 (verzoek) en ROT 25/1914 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], verzoeker, tevens eiser (hierna: eiser)

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: mr. C.F. Sitvast).

Samenvatting

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een brief van het UWV van 17 juli 2024. Het UWV heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 17 juli 2024 geen besluit is. De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de brief van 17 juli 2024 inderdaad geen besluit is, zodat daartegen geen bezwaar mogelijk was. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiser heeft het UWV op 15 augustus 2023 gevraagd om inzage in zijn persoonsgegevens. De inzage betreft met name de dossiers waarin eiser optrad als aanvrager van een sociale zekerheidsuitkering (met het UWV als uitkeringsinstantie) en niet het personeelsdossier van eiser (met het UWV als werkgever). In de brief van 9 november 2023 heeft het UWV eiser uitgenodigd om op 15 november 2023 naar het kantoor van het UWV in Amsterdam te komen voor inzage in zijn persoonsgegevens (dossiers). Eiser is daar geweest, maar heeft toen geen volledige inzage in zijn dossier gehad. Afgesproken is dat de ontbrekende stukken zouden worden nagezonden.
1.2.
Met de brief van 17 juli 2024 heeft het UWV eiser het volgende meegedeeld:
“Uit onderzoek is inmiddels echter gebleken dat wij niet meer beschikken over fysieke dossiers van u. Dit is in overeenstemming met de geldende bewaartermijn voor medische stukken. De niet medische stukken met betrekking tot uw Bezwaarzaak die in ons Elektronisch Archief beschikbaar waren hebben wij u tijdens uw bezoek aan ons kantoor overhandigd.
Zodra een cliënt voor inzage op kantoor komt is het niet meer nodig om een brief te sturen omdat het inzage verzoek met het bezoek als afgedaan wordt beschouwd. Gezien de afwezigheid van fysieke dossiers, kunnen wij deze gegevens ook niet meer aan u doen toekomen.
Op grond hiervan beschouwen wij uw inzage verzoek van 15 augustus 2023 vanaf 15 november 2023 als afgehandeld […].”
1.3.
Eiser heeft op 27 november 2024 tegen de brief van 17 juli 2024 bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het bestreden besluit van 14 januari 2025 heeft het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het UWV stelt dat de brief van 17 juli 2024 geen voor bezwaar of beroep vatbaar besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover de brief van 17 juli 2024 wel een besluit is, is het bezwaar volgens het UWV te laat ingediend.
1.5.
Eiser heeft beroep (ROT 25/1914) ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (ROT 25/2114) te treffen.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn partner, en de gemachtigde van het UWV.
1.7.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. De voorzieningenrechter is met het UWV van oordeel dat de brief van 17 juli 2024 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Deze brief bevat slechts mededelingen van feitelijke aard en geen beslissing over de vraag of eiser wel of geen inzage in zijn persoonsgegevens (dossiers) mag krijgen. In de brief wordt nader uitgelegd waarom het UWV niet meer over fysieke dossiers van eiser beschikt en waarom de zaak door het UWV als afgedaan wordt beschouwd. De brief van 17 juli 2024 is daarom niet op rechtsgevolg gericht. De voorzieningenrechter ziet in de brief van het UWV van 14 november 2024, waarin wordt geschreven “De beslissing op uw inzageverzoek heeft u ontvangen op 17 juli 2024”, geen aanleiding voor een ander oordeel.
4. Overigens merkt de voorzieningenrechter de brief van 9 november 2023, waarbij eiser is uitgenodigd om op 15 november 2023 op het kantoor van het UWV in Amsterdam te verschijnen voor inzage in zijn persoonsgegevens, aan als een inwilligend besluit op het verzoek van 15 augustus 2023. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor kortheidshalve naar de uitspraak van vandaag in de zaken ROT 24/5929 en ROT 25/2132.
5. Uit het voorgaande volgt dat het UWV het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaart, is een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Eiser krijgt om die reden het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (ROT 25/1914) ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (ROT 25/2114) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.