ECLI:NL:RBROT:2025:4866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/5929 V en ROT 25/2132
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen inzake verzoek om inzage in persoonsgegevens

Op 15 augustus 2023 heeft de opposant, een persoon uit [plaatsnaam], een verzoek ingediend bij het UWV om inzage in zijn persoonsgegevens. Na het niet tijdig beslissen door het UWV, heeft de opposant op 14 juni 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant het griffierecht niet tijdig had betaald. Hiertegen heeft de opposant verzet aangetekend, wat op 3 april 2025 is behandeld. De verzetrechter heeft geoordeeld dat het niet tijdig betalen van het griffierecht verschoonbaar was, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het beroep opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat het UWV al op 9 november 2023 had beslist op het inzageverzoek, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak meer mogelijk was. De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5929 V en ROT 25/2132
uitspraak van de enkelvoudige kamer, tevens uitspraak van de voorzieningenrechter, van 15 april 2025 op het verzet van
[opposant], uit [plaatsnaam], opposant [1]

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant, tevens eiser
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: mr. C.F. Sitvast).

Procesverloop en samenvatting

1. Op 15 augustus 2023 heeft opposant het UWV verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. Op 23 mei 2024 heeft hij het UWV in gebreke gesteld. Op 14 juni 2024 heeft opposant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 15 augustus 2023. Met de uitspraak van 25 juli 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft opposant op 19 augustus 2024 verzet ingesteld.
2. Het verzet is behandeld op de zitting van 3 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: opposant, vergezeld door zijn partner, en de gemachtigde van het UWV.
3. Omdat het verzet gegrond is, doet de rechtbank tevens uitspraak in het beroep van opposant. De rechtbank verklaart dit beroep alsnog niet-ontvankelijk. Hierna zal worden uitgelegd hoe de rechtbank tot deze oordelen gekomen is.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

4. Met de uitspraak van 25 juli 2024 heeft de rechtbank zonder zitting uitspraak gedaan in het beroep. De rechtbank mag een zitting achterwege laten als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. [2] De rechtbank achtte het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, omdat opposant het griffierecht niet (tijdig) had betaald en de rechtbank niet was gebleken dat het niet betalen verschoonbaar is.
5. De rechtbank zal eerst beoordelen of in de uitspraak van 25 juli 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
6. Opposant voert aan dat hij wel degelijk een verschoonbare reden voor het niet betalen van het griffierecht heeft gegeven. Opposant had de nota voor het betalen van het griffierecht niet tijdig ontvangen. Dit is niet aan hem te wijten, want hij had geen zogeheten afhaalbericht en ook geen e-mail of whatsapp-bericht van de bezorging van deze nota ontvangen. Opposant kon dus niet weten dat hij de per aangetekende post verzonden nota kon afhalen bij een PostNL punt. In zijn brief van 12 juli 2024 heeft opposant dit ook aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De nota die hem door de rechtbank op 10 juli 2024 per gewone post is toegezonden heeft opposant wel ontvangen en ook meteen betaald. De griffie van de rechtbank heeft het griffierecht vervolgens weer teruggestort op zijn bankrekening.
7. De rechtbank vindt dat opposant hiermee in dit geval een afdoende reden heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. In ieder geval had er ten tijde van de uitspraak van 25 juli 2024 voor de rechtbank aanleiding kunnen bestaan om opposant het voordeel van de twijfel te geven. Door in die uitspraak, zonder verdere motivering, te stellen dat opposant een afhaalbericht moet hebben ontvangen, is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan wat opposant in het kader van de verschoonbaarheid heeft aangevoerd.
Conclusie over het verzet
8. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 25 juli 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is daarom gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep

9. Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. [3] Waar hiervoor werd gesproken over opposant, zal hierna worden gesproken over eiser.
10. De rechtbank beoordeelt of het UWV in gebreke was om op het inzageverzoek van eiser van 15 augustus 2023 te beslissen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat al op het inzageverzoek was beslist voordat eiser het UWV in gebreke heeft gesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. In de brief van 9 november 2023 heeft het UWV eiser uitgenodigd om op 15 november 2023 naar het kantoor van het UWV in Amsterdam te komen voor inzage in zijn persoonsgegevens (dossiers). De rechtbank merkt de uitnodigingsbrief van 9 november 2023 aan als een besluit, waarbij het verzoek om inzage van 15 augustus 2023 wordt ingewilligd. Het UWV heeft met de uitnodigingsbrief immers te kennen gegeven dat eiser inzage in zijn persoonsgegevens mag krijgen. De brief is daarmee op rechtsgevolg gericht. Eiser is op 15 november 2023 in persoon op het kantoor van het UWV in Amsterdam verschenen. Dat hij bij die gelegenheid slechts beperkte inzage in zijn persoonsgegevens heeft gehad, dat kennelijk een verkeerd dossier was aangeleverd en dat op 15 november 2023 door het UWV is toegezegd dat nog informatie zou worden nagezonden (zoals de fysieke dossiers van de afdeling Bezwaar en Beroep en de K3CR-historie) en dat ook aan díe toezegging maar ten dele is voldaan, neemt niet weg dat er dus wel op het verzoek van 15 augustus 2023 is beslist.
13. Dit betekent dat het UWV op 23 mei 2024 niet in gebreke was te beslissen. Het beroep niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart, is een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb maakt dat mogelijk.