In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers [persoon A] en [persoon B] een vordering ingesteld tegen gedaagden [persoon C] en [persoon D]. De eisers vorderen een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 32.421,20, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagden hebben zich in een incidentele conclusie beroepen op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, omdat zij woonachtig zijn in de gemeente Midden-Delfland, die onder de rechtsmacht van de rechtbank Den Haag valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden zich tijdig op de onbevoegdheid hebben beroepen en dat er geen uitzonderingen zijn die de rechtbank Rotterdam bevoegd maken. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag. Tevens zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. Het vonnis is op 2 april 2025 uitgesproken door mr. D.L. Spierings.