ECLI:NL:RBROT:2025:4884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/10/689478 / HA ZA 24-1006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende relatieve bevoegdheid in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers [persoon A] en [persoon B] een vordering ingesteld tegen gedaagden [persoon C] en [persoon D]. De eisers vorderen een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 32.421,20, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagden hebben zich in een incidentele conclusie beroepen op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, omdat zij woonachtig zijn in de gemeente Midden-Delfland, die onder de rechtsmacht van de rechtbank Den Haag valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden zich tijdig op de onbevoegdheid hebben beroepen en dat er geen uitzonderingen zijn die de rechtbank Rotterdam bevoegd maken. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag. Tevens zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. Het vonnis is op 2 april 2025 uitgesproken door mr. D.L. Spierings.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/689478 / HA ZA 24-1006
Vonnis in incident van 2 april 2025
in de zaak van

1.[persoon A] ,

2.
[persoon B],
beiden wonende te [plaats] , gemeente Midden-Delfland,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. A.P. van Dijk te Den Haag,
tegen

1.[persoon C] ,

2.
[persoon D],
beiden wonende te [plaats] , gemeente Midden-Delfland,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [personen A/B] en [personen C/D] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 november 2024, met producties 1 tot en met 26,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van [personen C/D]
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[personen A/B] vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [personen C/D] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 32.421,20, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
[personen C/D] hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[personen C/D] vorderen dat de rechtbank zich, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank Den Haag, met veroordeling van [personen A/B] in de proceskosten.
3.2.
[personen A/B] refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
[personen C/D] hebben zich op tijd op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank beroepen (artikel 110 lid 1 Rv).
4.2.
Hoofdregel is dat de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd is (artikel 99 lid 1 Rv). [personen C/D] wonen in [plaats] , gemeente Midden-Delfland. Dat ligt in het rechtsgebied van de rechtbank Den Haag. [personen A/B] beroepen zich niet op een uitzondering op de hoofdregel. De rechtbank Rotterdam is daarom niet bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren en de zaak op grond van artikel 110 lid 2 Rv verwijzen naar de rechtbank Den Haag.
4.3.
[personen A/B] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten op € 614,00 (1 punt x tarief II) aan salaris voor de advocaat en € 178,00 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt [personen A/B] in de kosten van het incident, aan de zijde van [personen C/D] tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [personen A/B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [personen A/B] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Den Haag, team Handel.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
[2083/2459]