ECLI:NL:RBROT:2025:4889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/10/693326 / JE RK 25-181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 12 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, betreffende een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van negen maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die na het overlijden van haar moeder bij haar halfzus is gaan wonen. De vader van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft zijn zorgen geuit over de huidige situatie en de plaatsing bij de halfzus. Tijdens de zitting is de minderjarige gehoord en zijn de standpunten van de betrokkenen, waaronder de vader, stiefmoeder en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, besproken. De kinderrechter oordeelde dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is en dat de huidige verblijfsplek bij de halfzus de beste oplossing is, ondanks de zorgen van de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/693326 / JE RK 25-181
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van,
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Schuerman, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder, wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam halfzus (mz)],
hierna te noemen: de halfzus (mz), wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 28 januari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de stiefmoeder;
  • de halfzus (mz)
- een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon A] ;
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), [persoon B] en [persoon C] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de halfzus (mz).

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. In het raadsrapport staat uitvoerig omschreven dat er zijn zorgen over [voornaam minderjarige] en over wat zij in haar jonge leven allemaal al heeft meegemaakt. Daarbij is de aanleiding van het verzoek is verdrietig. De moeder van [voornaam minderjarige] is overleden, waarna [voornaam minderjarige] bij de halfzus (mz) is gaan wonen. Naar omstandigheden gaat het daar goed met [voornaam minderjarige] . Aangezien de vader er niet achter stond dat de halfzus (mz) een netwerkpleeggezin wordt, kon geen begeleiding vanuit Pleegzorg worden ingezet. Dit wordt gemist. In de komende periode moet ook GGZ-hulpverlening worden opgestart en het perspectief van [voornaam minderjarige] moet verder worden verduidelijkt.

5.Het standpunt van de GI

De GI ondersteunt ter zitting het verzoek het licht het volgende toe. Het is belangrijk om in de komende periode GGZ-hulpverlening in te zetten voor [voornaam minderjarige] , zodat zij de ingrijpende gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt een plek kan geven. Daarnaast kan er hulp geboden worden om de pleegzorgstatus van de halfzus (mz) te formaliseren. Ook is het van belang dat het perspectief van [voornaam minderjarige] wordt bepaald, zodat zij niet vaker hoeft te wisselen van woonplek.

6.Het standpunt van de vader

Door en namens de vader wordt ter zitting ingestemd met het verzoek en hij licht het volgende toe. De zorgen over [voornaam minderjarige] bestaan al langer. Eerder woonde [voornaam minderjarige] bij de vader en de stiefmoeder, waar duidelijke kaders en regels werden gesteld en zij goed werd begeleid op school. Toen [voornaam minderjarige] in de puberteit kwam, besloot zij weer bij de moeder te gaan wonen, waar minder regels waren. Dit heeft een negatieve invloed op haar schoolgang gehad. Het overlijden van de moeder heeft nu een nieuwe, verdrietige situatie veroorzaakt. [voornaam minderjarige] verblijft momenteel bij de halfzus (mz), wat op dit moment de beste oplossing lijkt. Er bestaan bij de vader echter zorgen over deze plaatsing. [voornaam minderjarige] geeft de vader en de stiefmoeder over het verblijf bij de halfzus (mz) andere signalen dan enkel positieve. Daarnaast is de halfzus (mz) ingeschreven in [woonplaats 2] , terwijl zij in [plaats] woont. De vader vindt het belangrijk dat [voornaam minderjarige] staat ingeschreven op het adres waar zij ook daadwerkelijk verblijft. Het is noodzakelijk dat er goed zicht komt vanuit de GI op [voornaam minderjarige] , zodat het goed met haar blijft gaan. Het is belangrijk dat er hulpverlening wordt ingezet, [voornaam minderjarige] in rust haar school kan afmaken en dat de plaatsing bestendig en duurzaam is. De vader wil het beste voor [voornaam minderjarige] .

7.Het standpunt van de stiefmoeder

De stiefmoeder sluit zich aan bij hetgeen namens de vader ter zitting naar voren is gebracht en hoopt dat [voornaam minderjarige] zo snel mogelijk de benodigde hulpverlening ontvangt.

8.De informatie van de halfzus (mz)

De halfzus (mz) heeft ter zitting aangegeven dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] en dat zij het goed doet op school. [voornaam minderjarige] kan voor langere tijd bij de halfzus (mz) en haar gezin verblijven, maar het is wel belangrijk dat er hulp wordt ingezet. De halfzus (mz), haar gezin en [voornaam minderjarige] wonen in [plaats] , omdat het huis in [woonplaats 2] te klein is. Binnenkort wordt iedereen ook ingeschreven in [plaats] , wat eerder niet mogelijk was vanwege het schuldhulpverleningstraject dat liep.

9.De beoordeling

9.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. [1] De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
9.2.
[voornaam minderjarige] heeft een belast verleden. Haar opvoedsituatie wordt al langere tijd gekenmerkt door onrust en zij heeft meerdere wisselingen van opvoeder en woonplek in haar jonge leven meegemaakt. In het verleden waren er spanningen tussen [voornaam minderjarige] , de vader en de stiefmoeder. Daarbij volgt uit het raadsrapport dat de vader onvoldoende inzicht heeft in wat [voornaam minderjarige] nodig heeft en dat bij de moeder thuis er sprake was van een rolomkering, waarbij [voornaam minderjarige] voornamelijk degene was die voor haar moeder zorgde en zich verantwoordelijk voelde. Recentelijk is de moeder van [voornaam minderjarige] overleden, waardoor [voornaam minderjarige] bij de halfzus (mz) is gaan wonen. Bovendien is de schoolgang van [voornaam minderjarige] niet goed verlopen, door veel verzuim en de daaruit voortvloeiende leerachterstand.
9.3.
Hoewel de vader (deels) bereid is om hulpverlening te accepteren, is hij niet in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging in de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] weg te nemen. Daarnaast ziet [voornaam minderjarige] zelf onvoldoende in dat er hulpverlening nodig is om de bestaande zorgen weg te nemen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is, om de regie te voeren, zicht te krijgen op de situatie en om de noodzakelijk geachte hulpverlening in te zetten. De kinderrechter stelt daarom [voornaam minderjarige] onder toezicht voor de duur van negen maanden.
9.4.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. Na het overlijden van de moeder van [voornaam minderjarige] is zij bij de halfzus (mz) gaan wonen. De vader is ambivalent over het verblijf bij de halfzus (mz). Hij geeft geen toestemming voor de officiële erkenning van de halfzus (mz) als netwerkpleeggezin, vanwege de onduidelijkheid over de juiste brpinschrijving van [voornaam minderjarige] . Ook zijn er vanuit de zijde van de vader ter zitting zorgen geuit over de plaatsing bij de halfzus (mz). Desondanks zijn alle betrokkenen het erover eens dat de huidige verblijfsplek bij de halfzus (mz) momenteel de beste oplossing voor [voornaam minderjarige] is. [voornaam minderjarige] geeft zelf in het gesprek met de kinderrechter aan het naar haar zin te hebben bij de halfzus (mz) en haar gezin en ook haar schoolgang op de nieuwe school verloopt positief. De kinderrechter verleent daarom, zoals verzocht en onweersproken, een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de halfzus (mz) voor de duur van zes maanden. De kinderrechter is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
9.5.
Voor de komende periode is het van belang dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet. Daarnaast is het belangrijk dat pleegzorg een definitieve screening voor de plaatsing bij de halfzus (mz) afrondt en, indien nodig, ondersteuning biedt. Er moet goed toezicht worden gehouden op [voornaam minderjarige] , zodat haar situatie in de toekomst goed blijft verlopen. Daarnaast dient de komende maanden de GI zicht te krijgen op wat [voornaam minderjarige] nodig heeft en haar perspectief.
9.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

10.De beslissing

De kinderrechter:
10.1.
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 12 maart 2025 tot 12 december 2025;
10.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de halfzus (mz), met ingang van 12 maart 2025 tot 12 september 2025;
10.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 1 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255, Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.