ECLI:NL:RBROT:2025:4929

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/8790
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet voor individuele behandeling specialistische jeugd GGZ

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het dagelijks bestuur van verweerder ongegrond verklaard. De zaak betreft de toekenning van een maatwerkvoorziening op basis van de Jeugdwet voor individuele behandeling in de specialistische jeugd GGZ. Eiser, vertegenwoordigd door zijn ouders, had bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de toegekende zorg, die volgens hen een 'gat' vertoonde. De rechtbank oordeelt dat verweerder de maatwerkvoorziening op de juiste gronden heeft toegekend, namelijk van 11 januari 2024 tot en met 31 december 2024. De rechtbank legt uit dat de wettelijk vertegenwoordigers niet hebben willen verlengen van de eerdere indicatie, wat heeft geleid tot de gekozen ingangsdatum. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende onderbouwd zijn en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank roept de wettelijk vertegenwoordigers op om zich te richten op samenwerking met verweerder in plaats van op het verleden. De uitspraak benadrukt dat er geen grond is voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(wettelijk vertegenwoordigers: zijn ouders [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] ),
en
het dagelijks bestuur van [verweerder], verweerder (gemachtigde: mr. N. Doran).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet (Jw) voor individuele behandeling specialistische jeugd GGZ op locatie aanbieder via [kinderpsycholoog] .
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de maatwerkvoorziening op de juiste gronden heeft toegekend over de periode van 11 januari 2024 tot en met 31 december 2024. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Verweerder heeft via Mevis vernomen dat eiser een besluit wenste op zijn aanvraag voor jeugdhulp. Met het besluit van 2 april 2024 heeft verweerder individuele behandeling specialistische jeugd GGZ toegekend voor 20 uur in de periode van 14 februari 2024 tot en met 31 december 2024. Met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de voorziening toegekend vanaf 11 januari 2024 tot en met 31 december 2024 en de omvang aangepast naar 22 uur.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers en namens verweerder zijn gemachtigde mr. N. Doran en [jeugdconsulent] .

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De wettelijk vertegenwoordigers hebben allereerst aangevoerd dat er ten onrechte een “gat” is ontstaan in de toegekende voorziening bij de [kinderpsycholoog] , aangezien die bij het besluit van 12 januari 2023 is toegekend tot en met 30 juni 2023 en in het bestreden besluit in de onderhavige zaak pas weer vanaf 11 januari 2024. Hierdoor leidt eiser schade ten belope van € 852,50 aan onvergoede facturen over de tussenliggende periode.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden aldus mede zien op de ingangsdatum van de voorziening en – naar zij begrijpt – in verband daarmee geleden schade. Hieruit vloeit procesbelang voort, zodat het beroep, anders dan verweerder heeft bepleit, ontvankelijk is.
3.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit inzichtelijk gemotiveerd waarom is gekozen voor de ingangsdatum van 11 januari 2024. Verweerder daarbij meegewogen dat de voorgaande indicatie afliep op 30 juni 2023 en dat de wettelijk vertegenwoordigers, daar uitdrukkelijk naar gevraagd, per e-mail hebben aangegeven de indicatie niet te willen verlengen. Vervolgens is zijdens verweerder getracht telefonisch contact op te nemen en zelfs om vanuit de aanbieder de facturen voor de zorg te ontvangen, zodat de zorg in ieder geval tot 31 december 2023 kon worden voorgezet, maar de wettelijk vertegenwoordigers wensten dit niet. Onder deze niet weersproken omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de voorziening mogen toekennen vanaf het moment dat bij de door verweerder in dit verband ingeschakelde instelling Mevis de hulpvraag geregistreerd is en het onderzoek heeft kunnen aanvangen. Daarbij is verweerder in het voordeel van eiser afgeweken van de bepaling in artikel 10, derde lid, van de Verordening Jeugdhulp [plaats] 2023 dat een individuele voorziening niet eerder wordt verstrekt dan nadat het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8 is ondertekend.
3.4.
De standpunten van de wettelijk vertegenwoordigers in de vele processtukken zijn voor de rechtbank niet steeds glashelder, maar voor zover zij (ook) in deze zaak hebben willen aanvoeren dat er een onderzoeksplan had moeten worden opgesteld en op grond daarvan verdergaande voorzieningen hadden moeten worden verstrekt – ter zitting is gesproken over een verwijzing naar een klinisch geneticus en ambulante hulpverlening thuis en mogelijk ook op school – constateert de rechtbank dat er, naar verweerder heeft toegelicht, weliswaar een begin is gemaakt met een ondersteuningsplan – voor verweerder voldoende reden om onder meer de onderhavige voorziening te verstrekken – maar dat het afronden daarvan door de opstelling van de wettelijke vertegenwoordigers is verhinderd. Die omstandigheid, waarvan de onjuistheid niet is gebleken, moet voor rekening van de wettelijk vertegenwoordigers en daarmee voor die van eiser komen.
3.5.
De beroepsgrond dat in ieder geval de gecontracteerde jeugdhulpverleners Wijkteam [plaats] /Minters/Mevis en het CJG Rijnmond bepaalde medische incidenten reeds in 2021 binnen zes weken hadden moeten onderzoeken, slaagt niet. Deze beroepsgrond valt namelijk buiten de omvang van het geding, aangezien het bestreden besluit geen betrekking heeft op die incidenten en die periode.
3.6.
Voor zover in het beroepschrift van 18 september 2024 is herhaald wat al in bezwaar naar voren was gebracht, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het is aan eiser om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. Een herhaling van de bezwaargronden wordt niet als een gemotiveerde en specifieke betwisting beschouwd. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser heeft in beroep niet uiteengezet waarom hij het standpunt van verweerder over deze gronden niet juist of onvolledig acht.
3.7.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en het daartegen gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard. Door de wettelijk vertegenwoordigers naar voren gebrachte klachten over het optreden van verweerder en eerder betrokken partijen maken dit niet anders: daarvoor zijn, zoals ook ter zitting opgemerkt, klachtenprocedures. De rechtbank zou, net als eerder de voorzieningenrechter, in dit verband de wettelijke vertegenwoordigers echter in overweging willen geven om zich in het belang van alle betrokkenen te richten op de toekomst en op een materiële oplossing, in plaats van op het verleden en op formaliteiten van soms lang geleden, en om daarbij te kiezen voor samenwerking met verweerder. Die heeft daar een- en andermaal om gevraagd en daartoe ook daadwerkelijk stappen gezet, bijvoorbeeld in de mail van zijn gemachtigde/bezwaar-behandelaar van 27 maart 2023 en in de mailwisseling van de bezwaarbehandelaar met de wettelijk vertegenwoordigers van 13 en 14 juli 2023. Ook ter zitting is dit herhaald. Daarop is echter steeds afhoudend gereageerd door de wettelijk vertegenwoordigers en ook ter zitting hebben zij te kennen gegeven niet naar een finale oplossing te willen zoeken en, integendeel, deze en nog komende procedures te willen voeren.
3.8.
Het is de rechtbank niet geheel duidelijk in welke van de drie zaken waarin heden uitspraak wordt gedaan de wettelijk vertegenwoordigers bedoeld hebben schadevergoeding te vorderen wegens het “gat” in toegekende voorzieningen, maar voor zover de wettelijk vertegenwoordigers hun gevorderde schadevergoeding hebben bedoeld te baseren op de onrechtmatigheid van de besluitvorming in de onderhavige zaak, bestaat, gelet op wat hiervoor over die besluitvorming is geoordeeld, voor toekenning van schadevergoeding dus geen grond.
3.9.
Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat evenmin grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.