Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde beroving. De rechtbank baseerde deze beslissing op het gebrek aan direct bewijs dat de verdachte aan de beroving kon linken, ondanks het feit dat de aangever en getuigen verklaarden dat er geweld was gebruikt. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen.
Daarnaast was er een benadeelde partij die een schadevergoeding eiste van € 1.935,00 voor materiële schade en € 250,00 voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt voor de verdediging van de vordering werden begroot op nihil. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was het vonnis te ondertekenen.