In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht beoordeeld. Eiser, eigenaar van een hoekwoning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2022, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 430.000,-. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, wat eiser betwistte. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld, zorgvuldig overwogen. Eiser stelde dat de waarde niet hoger dan € 345.000,- zou moeten zijn en voerde aan dat de heffingsambtenaar de grondoppervlakte en het onderhoudsniveau onjuist had beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank constateert dat de redelijke termijn met één maand is overschreden zonder dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.