ECLI:NL:RBROT:2025:4959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
11407041 CV EXPL 24-28678
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake bouwtijd en boete tussen bewoners en VORM 2050 B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben de eisers, gezamenlijk aangeduid als De Bewoners, een vordering ingesteld tegen de gedaagden, VORM Ontwikkeling B.V. en VORM 2050 B.V., met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwtijd en de daaruit voortvloeiende boete. De procedure volgde op een tussenvonnis van 20 december 2024, waarin de kantonrechter enkele belangrijke punten had vastgesteld en partijen de gelegenheid had gegeven om aanvullende informatie te verstrekken. De kern van het geschil draait om de vraag wanneer de bouw van de appartementen is aangevangen, wat bepalend is voor de berekening van de bouwtijd. VORM 2050 stelde dat de bouw was gestart op 20 juli 2021, terwijl De Bewoners betoogden dat de bouw pas was begonnen na het ontgraven van de bouwput, wat volgens hen in april 2021 was gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat De Bewoners hun stellingen onvoldoende hadden onderbouwd en dat de bouwtijd inderdaad was begonnen op 20 juli 2021. Vervolgens werd vastgesteld dat VORM 2050, met inachtneming van de relevante vrije dagen en onwerkbare werkdagen, de maximale bouwtijd niet had overschreden, waardoor de vorderingen van De Bewoners werden afgewezen. De kantonrechter heeft VORM 2050 veroordeeld tot betaling van een bedrag aan enkele eisers, maar de overige vorderingen zijn afgewezen. De Bewoners zijn in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11407041 CV EXPL 24-28678
datum uitspraak: 11 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] & [eiseres 1] ,

2.
[eiseres 2],
3.
[eiser 2] & [eiseres 3],
4.
[eiseres 4],
5.
[eiser 3],
6.
[eiser 4] & [eiseres 5],
7.
[eiser 5],
8.
[eiseres 6],
9.
[eiseres 7] & [eiser 6],
10.
[eiseres 8],
11.
[eiser 7] & [eiseres 9],
12.
[eiser 8] & [eiseres 10],
13.
[eiser 9] & [eiseres 11],
14.
[eiser 10],
15.
[eiseres 12],
16.
[eiser 11] & [eiseres 13],
17.
[eiser 12],
18.
[eiser 13] & [eiseres 14],
allen wonende te Haarlem,
eisers,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VORM ONTWIKKELING B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VORM 2050 B.V.,
beide gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. S.A. van Gemeren te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk De Bewoners genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk VORM c.s. genoemd en afzonderlijk VORM Ontwikkeling en VORM 2050.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 20 december 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van VORM c.s., met producties;
  • de antwoordakte van De Bewoners, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of VORM 2050 de maximale bouwtijd heeft overschreden en als gevolg daarvan een contractueel overeengekomen boete aan De Bewoners verschuldigd is geraakt. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter een aantal knopen doorgehakt en partijen gelegenheid gegeven zich nader uit te laten over enkele met name genoemde onderwerpen. Beide partijen hebben aktes genomen. Mede op basis van die aktes overweegt de kantonrechter verder het volgende.
de aanvang van de bouw
2.2.
Voor het antwoord op de vraag of VORM 2050 de maximale bouwtijd heeft overschreden is in de eerste plaats van belang wanneer die bouw is aangevangen. Op grond van de inhoud van de overeenkomst is daartoe bepalend
ofwelhet ontgraven van de bouwput ten behoeve van de fundering
ofwelhet slaan van de eerste paal.
2.3.
VORM 2050 heeft aangevoerd dat bij het onderhavige project eerst is geheid en dat pas daarna de bouwput is ontgraven. Zij heeft stukken overgelegd, waaruit volgt dat de eerste paal voor de parkeergarage is geheid op 20 juli 2021, de eerste paal voor toren [naam toren 1] op 30 augustus 2021 en de eerste paal voor toren [naam toren 2] (waarin de appartementen van De Bewoners zich bevinden) op 4 oktober 2021. Volgens VORM 2050 moet van die laatste datum worden uitgegaan, omdat toren [naam toren 2] het gebouw is waarover het in de verhouding tot De Bewoners gaat. Subsidiair geldt volgens VORM 2050 dat moet worden uitgegaan van 20 juli 2021 als start van de bouw. De aanvang van de bouw is, zoals contractueel voorgeschreven, binnen acht dagen na laatstgenoemde datum aan De Bewoners bekend gemaakt door middel van de factuur voor de eerste termijn (gedateerd 23 juli 2021).
2.4.
De Bewoners stellen zich op het standpunt dat pas is geheid nadat de bouwput was ontgraven. Dat betekent volgens hen dat moet worden uitgegaan van de start van die ontgravingswerkzaamheden om de aanvang van de bouw vast te stellen. Zij stellen dat die ontgravingswerkzaamheden zijn begonnen in april 2021. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben De Bewoners foto’s overgelegd.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat De Bewoners hun standpunt onvoldoende hebben onderbouwd. Op de door hen overgelegde foto’s is een graafmachine zichtbaar te midden van zandhopen op een kennelijk bouwrijp gemaakt terrein. De graafmachine staat op maaiveldniveau. Zonder nadere onderbouwing, die De Bewoners niet hebben gegeven, kan uit deze foto’s niet worden afgeleid dat in strijd met de stellingen van VORM 2050 de bouwput eerst is ontgraven en dat er pas daarna is begonnen met heien. De enkele aanwezigheid van een graafmachine op de bouwplaats is daarvoor onvoldoende. De Bewoners hebben dus niet aan hun stelplicht voldaan. Dat betekent dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat de bouw eerder is aangevangen dan 20 juli 2021. Op die datum is dan ook de bouwtijd begonnen.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis reeds geoordeeld dat voor de aanvang van de bouw moet worden aangesloten bij de datum van de eerste factuur in het geval dat feitelijk de bouw niet eerder is aangevangen dan die datum. Dat volgens VORM 2025 de bouw van de toren [naam toren 2] feitelijk pas is aangevangen op 4 oktober 2021 is dus niet van belang.
werkbare werkdagen
2.6.
Op grond van de met De Bewoners gesloten overeenkomsten was VORM 2050 verplicht de appartementen op te leveren binnen 400 werkbare werkdagen na aanvang van de bouw. Om te bepalen of VORM 2050 de appartementen tijdig heeft opgeleverd, moet dus het aantal werkbare werkdagen na 20 juli 2021 worden vastgesteld. Het gaat dan allereerst om het aantal
werkdagen. Behalve de zaterdagen en de zondagen, moeten daarvoor ook de feest-, vakantie- en roostervrije dagen van de kalenderdagen worden afgetrokken. De kantonrechter constateert op basis van de aktes dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat het in de hier relevante bouwperiode gaat om in totaal 75 van die vrije dagen.
2.7.
Verder moet worden bepaald wat het aantal onwerkbare werkdagen als gevolg van de weersomstandigheden is geweest in de relevante periode. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter beslist dat VORM 2050 heeft mogen afgaan op de gegevens van weerstation Zandvoort. De Bewoners zijn het daar niet mee eens. Zij hebben in hun antwoordakte in dit verband, in aanvulling op wat zij al eerder in de procedure hadden betoogd, gewezen op informatie van Bouwend Nederland en Volandis. Uit die informatie blijkt volgens De Bewoners dat voor bouwprojecten in Haarlem moet worden aangesloten bij weerstation Schiphol.
2.8.
De beslissing in het tussenvonnis over het relevante weerstation is een bindende eindbeslissing. In wezen bepleiten De Bewoners in hun antwoordakte dat de kantonrechter van die beslissing moet terugkomen. De kantonrechter ziet daarvoor geen grond. In principe is het debat over de onderhavige vraag afgerond. Van een bindende eindbeslissing kan de rechter terugkomen als op basis van nadere gegeven zou moeten worden vastgesteld dat die eerdere beslissing onjuist is. Voorkomen moet immers worden dat de rechter een uitspraak doet die, naar later is komen vast te staan, gebaseerd is op onjuiste aannames. Die situatie doet zich hier niet voor. In het tussenvonnis is uitgelegd waarom in dit geval uitgegaan moet worden van de gegevens van weerstation Zandvoort (kort gezegd: het gaat hier om hoogbouw, dus met grotere veiligheidsrisico’s bij harde wind, en VORM 2050 moet enige beoordelingsruimte gegeven worden om te bepalen van welke gegevens bij dit project moet worden uitgegaan). Uit de nu door De Bewoners ingeroepen stukken kan niet worden afgeleid dat dit oordeel fout is. Dat in de regel bij bouwprojecten in Haarlem voor weerstation Schiphol zal worden gekozen, maakt nog niet dat dit per definitie zo moet zijn, zeker niet als er goede redenen zijn (zoals het feit dat het gaat om hoogbouw) om uit een oogpunt van veiligheid op de bouwplaats aan te knopen bij een station waar het in de regel wat harder waait.
conclusie
2.9.
Bij akte heeft VORM 2050 een nieuwe berekening gemaakt van de bouwtijd, rekening houdend met het aantal vrije dagen en het aantal onwerkbare werkdagen zoals dat volgt uit de gegevens van weerstation Zandvoort. De Bewoners hebben de juistheid van die berekening niet bestreden. Uit de berekening volgt dat VORM 2050, op één geval na, de maximale bouwtijd niet heeft overschreden. Dat betekent dat zij geen boete verschuldigd is geraakt en dat de vorderingen van die bewoners niet kunnen worden toegewezen.
2.10.
VORM 2050 heeft aangevoerd dat alleen in het geval eisers onder 11 ( [eiser 7] en [eiseres 9] ) een boete verschuldigd is geraakt, en wel voor een bedrag van € 3.929,03. De Bewoners hebben hierop in hun antwoordakte niet gereageerd. De kantonrechter gaat dus uit van de juistheid van de berekening van VORM 2050. De vordering is in zoverre toewijsbaar. De wettelijke rente hierover is, zoals gevorderd en niet betwist, toewijsbaar vanaf de datum van dagvaarding.
2.11.
De Bewoners vorderen aanvullend een bedrag als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering is niet toewijsbaar voor zover het gaat om de eisers van wie de hoofdvordering afgewezen wordt. Wat betreft eisers onder 11 heeft VORM 2050 onbetwist gesteld dat met hen voorafgaande aan de procedure geen contact is geweest, zodat in zoverre ook geen sprake kan zijn geweest van buitengerechtelijke werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen. Nu De Bewoners hierop niet hebben gereageerd, is dit deel van de vordering ook wat eisers onder 11 betreft niet toewijsbaar.
2.12.
De Bewoners krijgen (grotendeels) ongelijk en worden daarom veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot als volgt:
- salaris advocaat € 1.629,00 (3 punten × tarief € 543,00)
- nakosten
€ 132,00(plus de verhoging zoals hieronder vermeld)
Totaal € 1.761,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart De Bewoners niet-ontvankelijk in hun vordering jegens VORM Ontwikkeling;
3.2.
veroordeelt VORM 2050 tot betaling aan eisers onder 11 ( [eiser 7] en [eiseres 9] ) van € 3.929,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag van voldoening;
3.3.
veroordeelt De Bewoners in de proceskosten van € 1.761,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als De Bewoners niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten De Bewoners ook de kosten van betekening betalen;
3.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het overigens gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken.
3304/1980