ECLI:NL:RBROT:2025:4970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/10/695927 / JE RK 25-507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over schoolverzuim en ontwikkeling

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 april 2025, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengd. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2010, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West. De kinderrechter heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt. Tijdens de zitting, die op 8 april 2025 plaatsvond, waren de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en de minderjarige woont bij haar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over het schoolverzuim van de minderjarige, die sinds de herfstvakantie veel afwezig is op school. Ondanks dat de school positief is over de minderjarige, zijn er zorgen dat hij mogelijk zal blijven zitten door zijn hoge schoolverzuim. De moeder lijkt niet in staat om grip te krijgen op de situatie en voert de adviezen van hulpverleners niet of onvoldoende uit. De kinderrechter heeft besloten dat de ondertoezichtstelling met negen maanden wordt verlengd, tot 30 januari 2026, en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit houdt in dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het van belang is dat de moeder de Nederlandse taal leert, zodat zij beter in staat is om voor haar zoon te zorgen en de hulpverlening te begrijpen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/695927 / JE RK 25-507
Datum uitspraak: 8 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder] ,
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van 12 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door een tolk, [naam 1] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 30 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van negen maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er bestaan grote zorgen over [minderjarige] schoolverzuim. Sinds de herfstvakantie is [minderjarige] veel afwezig op school en heeft hij zijn huiswerk niet altijd af. Uit het wekelijks verzuimoverzicht blijkt dat [minderjarige] vorige week de hele week was ziekgemeld. Hoewel de school verder positief is over [minderjarige] en hij sociaal sterk is, blijft [minderjarige] vanwege het hoge schoolverzuim misschien zitten. Hij zou dan als 14-jarige jongen in de klas komen met 11- en 12-jarigen. Dit is niet bevorderlijk voor zijn ontwikkeling. In een nieuwe klas zou [minderjarige] nieuwe vrienden moeten maken, terwijl hij bij zijn huidige klasgenoten goed in de groep ligt. De moeder verhoudt zich erg gelaten tegenover [minderjarige] : zij weet niet met wie [minderjarige] omgaat en doet hier geen onderzoek naar. De moeder voert de adviezen van hulpverleners niet of onvoldoende uit en luistert voornamelijk naar de wensen van haar zoon. [minderjarige] vertoont leidend en zelfbepalend gedrag. [minderjarige] grijpt de geboden hulpverlening niet aan en hij wordt door de moeder hierin ook niet gestimuleerd. Tenslotte zijn er, gezien zijn jonge leeftijd, zorgen over de hoge frequentie dat [minderjarige] fitnesst en zijn gebruik van voedingssupplementen. Het is van belang dat de jeugdbeschermer betrokken blijft om in contact te blijven met de school en [minderjarige] zelfredzaamheid te bevorderen. Helpend zou in dit kader ook zijn om een persoonlijkheidsonderzoek uit te voeren bij de moeder, zodat de hulpverlening beter afgestemd kan worden.

4.De standpunten

De moeder heeft zich ter zitting niet tegen het verzoek verzet. Volgens de moeder gaat het goed met [minderjarige] en is er geen sprake meer van schoolverzuim. Wel is hij af en toe ziek of komt hij te laat. Thuis geeft [minderjarige] aan dat hij zijn huiswerk wel maakt. Omdat [minderjarige] graag over wil gaan naar het volgende schooljaar, heeft hij onlangs veel toetsen moeten maken. Door de stress die hij van de toetsen ervaarde is hij ziek geworden en heeft hij een toets moeten missen. De moeder denkt dat het [minderjarige] – door de stress die hij ervaart – niet lukt om de achterstand op school in te halen. De moeder heeft verder aangegeven dat [minderjarige] niet meer zo vaak als voorheen naar de sportschool gaat en dat hij is gestopt met het innemen van supplementen. [minderjarige] is graag buiten, maar de moeder heeft geen zicht op met wie hij dan omgaat. De moeder is zich ervan bewust dat het niet spreken van de Nederlandse taal haar op veel gebieden belemmert. Zij heeft verschillende pogingen ondernomen om Nederlands leren, maar dit is haar tot nu toe niet gelukt. De moeder wilde, in de veronderstelling dat het onderzoek op [minderjarige] gericht zou zijn, in eerste instantie niet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Aan een persoonlijkheidsonderzoek voor haarzelf is zij wel bereid mee te werken, hoewel zij vreest [minderjarige] hierdoor kwijt te raken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn nog steeds veel zorgen over het schoolverzuim van [minderjarige] . De kinderrechter ziet dat de moeder het beste wil voor haar zoon, maar dat het haar niet lukt om grip op hem te krijgen, hem te stimuleren in zijn schoolgang en aan te sluiten bij zijn ontwikkelingsbehoeften. Daarnaast is er geen zicht op met wie [minderjarige] omgaat buiten schooltijd.
5.3.
Er is gedurende de ondertoezichtstelling al veel opvoedondersteuning ingezet, maar die hulp lijkt niet te beklijven. Ter terechtzitting is daarom gesproken over het belang van een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder. Dit onderzoek is vooral bedoeld om te kijken welke hulpverlening passend is voor de moeder om meer grip op [minderjarige] te krijgen en beter bij hem aan te sluiten. Het is positief dat de moeder ter zitting heeft aangegeven open te staan voor een dergelijk onderzoek. Ter zitting is ook afgesproken dat de moeder en de GI daarover met elkaar in gesprek zullen gaan. Om passende hulpverlening te kunnen inzetten en gelet op schoolverzuim en het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] , acht de kinderrechter de betrokkenheid van de jeugdbeschermer nog langer noodzakelijk.
5.4.
Van de jeugdbeschermer wordt verwacht dat zij meer met [minderjarige] in gesprek gaat, zoals zij ter zitting zelf heeft aangedragen, en dat er meer zicht komt op zijn schoolgang en zijn activiteiten buitenshuis. Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij er strenger op toeziet dat [minderjarige] naar school gaat. De onzekerheid die de moeder ervaart is begrijpelijk; zij begeeft zich als alleenstaande moeder in een vreemd land, waar zij de taal niet beheerst. Wel ligt de toekomst van de moeder en [minderjarige] in Nederland. Van belang is daarom ook dat de moeder de Nederlandse taal leert spreken, zodat het makkelijker wordt om zichzelf staande te houden in de maatschappij en zelf zaken te regelen rondom [minderjarige] . De kinderrechter hoopt dat het de komende negen maanden lukt om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen en dat de moeder daarna de zorg voor [minderjarige] weer zelfstandig kan dragen.
5.5.
Alles overwegend verlengt de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden. [1]
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 30 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in aanwezigheid van L.E. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 16 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.