ECLI:NL:RBROT:2025:4971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/10/694945 / JE RK 25-379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 8 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter heeft de ouders van de minderjarige, die belast zijn met het ouderlijk gezag, als belanghebbenden aangemerkt. De Raad heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en opvoedsituatie van de minderjarige. De ouders hebben aangegeven dat zij zich bewust zijn van hun persoonlijke problematiek en bereid zijn om hieraan te werken met hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de nodige hulpverlening zelf in te zetten en dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, maar het verzoek tot uithuisplaatsing is aangehouden, zodat de ouders de kans krijgen om te groeien in hun rol als ouders en de hulpverlening af te wachten. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een zitting gepland voor 3 juli 2025 om de voortgang van de hulpverlening te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/694945 / JE RK 25-379
Datum uitspraak: 8 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] en [naam vader],
hierna te noemen: de moeder en de vader, tezamen: de ouders, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. S. Kranendonk, kantoorhoudende te ’s-Gravendeel.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 februari 2025.
  • het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de ouders van 7 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- de vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] & [naam 3].

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij haar ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling en de opvoedsituatie van [minderjarige]. [minderjarige] is vanwege haar genafwijking een kwetsbaarheid meisje. Zij heeft een opvoedomgeving nodig waarin tegemoet gekomen wordt aan haar specifieke opvoedbehoeften en waarin zij optimaal gestimuleerd wordt in haar ontwikkeling. Hoewel de ouders liefdevol zijn naar [minderjarige] en het allerbeste willen voor haar, lukt het hen vanwege hun beperkte opvoedcapaciteiten en persoonlijke problematiek niet om te voldoen aan de specifieke opvoedvraag van [minderjarige] en haar voldoende de stimuleren in haar ontwikkeling. Daarnaast zijn de ouders beperkt beschikbaar voor [minderjarige], waardoor er zorgen zijn over de hechting. Er is binnen het vrijwilliger kader al veel hulpverlening ingezet, maar dit heeft tot onvoldoende verbetering geleid. De ouders nemen de adviezen onvoldoende aan en zijn onvoldoende leerbaar. Ondanks de huidige inzet van Zenozorg blijven de zorgen groot. Een ondertoezichtstelling is ontoereikend om de complexe, langdurige zorgen in opvoedomgeving van [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] dient daarom uit huis geplaatst te worden. Het is aan de GI om te onderzoeken waar [minderjarige] terecht kan en of het mogelijk is om [minderjarige] binnen de kerkgemeenschap van de ouders op te vangen. De ondertoezichtstelling zal benut moeten worden om de ouders te begeleiden naar een terugplaatsing en om het perspectief van [minderjarige] te bepalen.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Op dit moment ziet de ingezette hulpverlening van Zenozorg voor een groot deel op de basale opvoedvaardigheden. De vraag is of dat voldoende is. [minderjarige] heeft vanwege haar genafwijking behoefte aan meer beschikbaarheid van haar ouders. Hier zal gedurende de ondertoezichtstelling meer aandacht voor moeten komen.
4.2.
Door en namens de ouders is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De ouders willen het beste voor [minderjarige] en erkennen dat zij door persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar zijn geweest voor haar. Zij zijn zich bewust van de ernst van de situatie en bereid hier hard aan te werken met de hulpverlening. De eerdere hulpverlening vanuit DwarsDoen hebben de ouders niet als helpend ervaren; zij grepen veel terug naar het verleden en veroorzaakten ook onderling spanning tussen de ouders. Onlangs is hulp ingezet via ZenoZorg en gaat het beter. De ouders hebben met deze vervolghulp het advies opgevolgd van Enver, dat bij de ouders betrokken is geweest in het kader van het Families First-Traject. De ouders ondernemen drie keer per week onder begeleiding met [minderjarige] activiteiten en ontvangen opvoedadviezen. Zij gedragen zich pro-actief. De hulpverlening van ZenoZorg sluit aan bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige]. ZenoZorg ziet dat de ouders kleine stapjes in de juiste richting zetten, bijvoorbeeld doordat het gezin nu meer groente en fruit eet en zij gezamenlijk boodschappen doen. Daarnaast volgt de vader individuele therapie bij Boba voor zijn emotieregulatie.
Omdat de ouders zich hebben opengesteld voor de hulpverlening in het vrijwillige kader, vinden zij een ondertoezichtstelling niet nodig. Mocht de ondertoezichtstelling toch worden uitgesproken, dan zullen zij zich hier wel bij neerleggen. Gedurende de ondertoezichtstelling zal dan onderzocht moeten worden of de hulp van Zenozorg afdoende is of dat er meer hulp nodig is. Namens de ouders is verder verzocht om het verzoek tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen, dan wel te toe te wijzen voor een kortere duur. [minderjarige] maakt deel uit van het hulpverleningstraject van Zenozorg. Indien [minderjarige] uit huis wordt geplaatst, komt dit deel van het traject te vervallen. Bovendien leert de ervaring dat als een kind eenmaal uit huis is geplaatst, een terugplaatsing lastig is. Mocht [minderjarige] uit huis worden geplaatst dan moet er op korte termijn een nieuw toetsmoment komen om te bezien of [minderjarige] weer teruggeplaatst kan worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Bij [minderjarige] is sprake van een genafwijking, waardoor zij meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden en optimale stimulering vraagt om zich positief te kunnen ontwikkelen. Vanwege hun persoonlijke problematiek en beperkte opvoedvaardigheden lukt het de ouders onvoldoende om tegemoet te komen aan [minderjarige]’s bijzondere ontwikkelingsbehoeften. Daarnaast hebben de ouders moeite met communicatie, interactie en emotieregulatie. Zij reageren hun emoties af op [minderjarige] en weten niet goed hoe ze [minderjarige] het gevoel van veiligheid en nabijheid kunnen bieden. Door hun beperkte beschikbaarheid zijn er ook zorgen over de hechting tussen [minderjarige] en haar ouders.
5.3.
Uit de stukken blijkt dat de ouders weliswaar bereid, maar onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de nodige hulpverlening in te zetten om voornoemde zorgen weg te nemen. Hoewel de ouders ter terechtzitting de zorgen erkennen en zij zich sinds de betrokkenheid van Zenozorg inspannen en meewerkend opstellen, blijkt uit de stukken ook dat de ouders veel weerstand hebben (gehad) tegen intensieve, ambulante hulpverlening. De kinderrechter acht de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om de inzet van de hulpverlening en de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen en om zicht te houden op haar ontwikkeling. De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van twaalf maanden.
5.4.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing als volgt. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de ouders onlangs zijn gestart met intensieve ambulante hulpverlening van Zenozorg. De ouders volgen hiermee het advies op dat is gegeven door Enver, na het doorlopen van het traject van Families First. De vader start daarnaast met therapie gericht op emotieregulatie bij Boba. De ouders doen hiermee hard hun best om de zorgen in de thuissituatie weg te nemen. De kinderrechter is van oordeel dat de ouders de kans moeten krijgen om te groeien als ouders en dat het verloop van de hulpverlening dient te worden afgewacht. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan te houden.
Een uithuisplaatsing is immers zeer ingrijpend en mag pas als uiterste maatregel worden ingezet. De kinderrechter zal het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum, die met de aanwezigen ter zitting is afgestemd, in afwachting van de uitkomsten van de hulpverlening.
5.5.
Voor de komende tijd is het van belang dat de ouders zich volledig blijven inzetten voor de hulpverlening van Zenozorg en Boba, maar ook voor andere hulpverlening of begeleiding die eventueel nog door de GI wordt ingezet als dat in het belang van [minderjarige] nodig is. Gedurende deze hulpverleningstrajecten moet duidelijk worden of de ouders de opvoedadviezen voldoende opvolgen en voldoende leerbaar zijn om de zorg voor [minderjarige] te kunnen blijven dragen. Ook is het in het belang van [minderjarige] dat de ouders zich inzetten voor een goede samenwerking met de GI en openheid tonen.
5.6.
De Raad heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, maar er is nog geen zicht op een passende plek voor [minderjarige]. Indien de Raad het verzoek handhaaft, dan acht de kinderrechter het van belang dat reeds de plaatsingsmogelijkheden van [minderjarige] worden onderzocht, bij voorkeur binnen de kerkelijke gemeenschap van de ouders, zoals de ouders wensen en dat de ouders hierin worden meegenomen.
5.7.
De Raad wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde zittingsdatum een (beknopte) briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te overleggen over de laatste stand van zaken. Ook wordt verzocht om in de briefrapportage aan te geven of het aangehouden verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] al dan niet wordt gehandhaafd.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 8 april 2025 tot 8 april 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
en, alvorens verder te beslissen:
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan en roept de Raad, de GI, de vader, de moeder en de advocaat op te verschijnen tijdens de zitting van de rechtbank Rotterdam,
locatie Dordrecht, in het gerechtsgebouw aan
Steegoversloot 36 te Dordrecht, op 3 juli 2025 te 14:45 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.4.
de zaak zal op de genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. J.C.M. Persoon;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de moeder en de vader en de advocaat;
6.6.
verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder, de vader, mr. S. Kranendonk en de GI) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025, in aanwezigheid van L.E. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 16 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.