ECLI:NL:RBROT:2025:5023

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
10.294548.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan overtreding van artikel 6 WVW en rijden onder invloed met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een dodelijke aanrijding en rijden onder invloed. De verdachte, geboren in 2002, had haar auto ter beschikking gesteld aan haar vriend, de medeverdachte, die onder invloed van alcohol en cocaïne een fatale aanrijding veroorzaakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk haar voertuig aan de medeverdachte heeft gegeven, wetende dat hij niet in staat was om veilig te rijden. De officier van justitie eiste een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat alleen de taakstraf passend was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en rijden onder invloed, en heeft haar veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur. De rechtbank heeft ook de auto verbeurd verklaard, aangezien deze was gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.294548.24
Datum uitspraak: 24 april 2025
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Kort gezegd wordt haar verweten medeplichtig te zijn aan het veroorzaken van een dodelijke aanrijding en het rijden onder invloed. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S.S.S. Heinerman en M. Luijpen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat medeplichtigheid aan een schulddelict niet mogelijk is. Medeplichtigheid veronderstelt opzet op de medeplichtigheidshandelingen en opzet op het gronddelict. Van opzet op het gronddelict kan geen sprake zijn omdat opzet bij artikel 6 WVW (dood door schuld) geen rol speelt. Daarnaast kan niet bewezen worden dat de verdachte het voertuig aan de medeverdachte ter beschikking heeft gesteld. Van het strafbaar nalaten te beletten dat de medeverdachte met het voertuig is gaan rijden is ook geen sprake, omdat er geen rechtsplicht op de verdachte rustte om in te grijpen. Ook dient er vrijspraak te volgen voor de medeplichtigheid aan het rijden onder invloed (feit 2). Strafbaarstelling van dit feit gaat te ver. Het miskent de verantwoordelijkheid van de bestuurder volledig. Van strafbare medeplichtigheid is geen sprake.
4.3.
Beoordeling rechtbank
Niet ter discussie staat dat op 1 september 2024 een aan de schuld van de medeverdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De medeverdachte is als bestuurder van een Audi A3 onder invloed van alcohol en cocaïne en zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs met een snelheid van ongeveer 127 kilometer per uur tegen [slachtoffer] aangebotst. [slachtoffer] , die met de fiets een voetgangersoversteekplaats was opgereden, is als gevolg van de botsing overleden.
De vraag die beantwoord moet worden is of de verdachte medeplichtig is geweest aan het hiervoor bedoelde misdrijf.
Er is sprake van medeplichtigheid indien de verdachte het door een ander verrichte misdrijf bevordert of hierbij behulpzaam is geweest. Daarbij geldt dat het opzet van de medeplichtige allereerst moet zijn gericht op haar medeplichtigheidshandelingen. Daarnaast moet het opzet zijn gericht op het door de dader gepleegde misdrijf. Dit kan een opzetdelict zijn, maar ook een schulddelict zoals in deze zaak. [1] Bewezen zal moeten worden of de verdachte het voertuig aan de medeverdachte ter beschikking heeft gesteld en of zij daarmee (ten minste) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de medeverdachte met dat voertuig – kort gezegd – roekeloos, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag zou vertonen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte haar Audi die nacht opzettelijk ter beschikking heeft gesteld aan de medeverdachte, haar vriend. Het voertuig stond op naam van de verdachte. Tijdens het politieverhoor heeft de verdachte verklaard dat de Audi van haar was. Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben verklaard dat de medeverdachte zo’n drie keer per week in de auto van de verdachte reed. De eerst ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte dat de Audi in werkelijkheid van de medeverdachte was en dat zij het voertuig dus niet aan hem ter beschikking heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden. Die verklaring is bovendien in strijd met de verklaring van de verdachte onmiddellijk na het ongeval:
‘Ik heb die malloot in mijn auto laten rijden die ontzettend dronken was.’
De verdachte wist dat haar vriend voorafgaand aan het rijden veel alcohol had gedronken:
‘ik denk ongeveer 10 cocktails in elk geval heel veel.’Zij is zelf zo veel gaan drinken dat ze niet meer tot besturen in staat was, er daarbij van uitgaand dat haar vriend wel zou rijden. De verdachte wist ook dat haar vriend niet in het bezit was van een rijbewijs. Door hem onder deze omstandigheden en in deze toestand in haar auto te laten rijden heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit zou leiden tot zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van haar vriend
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan overtreding van artikel 6 WVW (feit 1) en aan het rijden onder invloed (feit 2).
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de medeplichtigheid van de verdachte. In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen die zien op het ontstaan van het dodelijke verkeersongeval nu niet ter discussie staat dat dit ongeval aan de schuld van de medeverdachte te wijten is geweest. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
[medeverdachte] op 1 september 2024 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, de Warande, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
te rijden
- terwijl hij, [medeverdachte] , reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en- met het door hem, [medeverdachte] , bestuurde voertuig te rijden met een snelheid van ongeveer 127 km/u, terwijl 50 km/u was toegestaan en
- niet te (blijven) letten op de weg en de overige verkeersdeelnemers en
- terwijl hij een doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats naderde en op of nabij die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats [slachtoffer] zich op een fiets bevond, die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats opreed en (daarbij) niet opmerkte dat die [slachtoffer] doende was die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats over te steken en die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en (vervolgens) tegen die [slachtoffer] aan te botsen , waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, [medeverdachte] , onder invloed van alcohol en cocaïne was
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 september 2024 te Rotterdam, opzettelijk middelen heeft verschaft, door dat motorrijtuig aan die [medeverdachte] ter beschikking te stellen , terwijl zij wist dat die [medeverdachte] niet in het bezit was van een rijbewijs en terwijl zij wist dat die [medeverdachte] onder invloed was van alcohol, in elk geval onder zodanige invloed van een stof, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen en dat hij, [medeverdachte] , niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
2
[medeverdachte] op 1 september 2024 te Rotterdam een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) heeft bestuurd,
na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en alcohol (ethanol), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stoffen
- 26 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en
- 1,08 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij cocaïne en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 september 2024 te Rotterdam, opzettelijk middelen heeft verschaft, door dat motorrijtuig aan die [medeverdachte] ter beschikking te stellen en
terwijl zij wist dat die [medeverdachte] onder invloed was van alcohol, in elk geval onder zodanige invloed van een stof, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij, [medeverdachte] , niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
1.
medeplichtigheid aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
2.
medeplichtigheid aan overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan overtreding van artikel 6 WVW door haar auto aan haar vriend, de medeverdachte, ter beschikking te stellen terwijl zij wist dat hij zwaar onder invloed was en niet beschikte over een rijbewijs. Daarmee is zij ook opzettelijk behulpzaam geweest bij het rijden onder invloed. De verdachte en de medeverdachte zijn heel veel gaan drinken en lijken geen moment na te hebben gedacht over het feit dat zij nog met de auto naar hun hotel moesten rijden. Dit wijst op een grote mate van onverschilligheid voor de veiligheid in het verkeer. De verdachte heeft hiermee laten zien met een zeker gemak de veiligheid van verkeersdeelnemers in de waagschaal te kunnen stellen. Dit valt haar te meer te verwijten nu zij 5 jaar eerder bij de medeverdachte in de auto zat toen die ook een aanrijding veroorzaakte, zonder rijbewijs en onder invloed van middelen verkeerde.
Door de nu gevolgde aanrijding is [slachtoffer] om het leven gekomen. Daarmee is diep en onherstelbaar leed toegebracht aan zijn nabestaanden. Het verlies van hun geliefde zoon, broer en vriend grijpt diep op hun levens in. Dit blijkt ook uit de verklaring die ter zitting namens de ouders en broer van het slachtoffer is voorgelezen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2025 blijkt dat de verdachte, toen de feiten werden gepleegd, niet eerder was veroordeeld voor een misdrijf.
De rechtbank vindt de door de officier van justitie geëiste taakstraf van de duur van 150 uur passend. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om daarbij nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

8.In beslag genomen voorwerp

De officier van justitie heeft in de zaak tegen de medeverdachte de verbeurdverklaring van de betrokken auto, de Audi A3, gevorderd. De kennisgeving van inbeslagneming van deze auto vermeldt echter de verdachte als degene onder wie de auto in beslag is genomen. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voertuig begaan en de verdachte heeft het voertuig langdurig en intensief ter beschikking gesteld aan de medeverdachte die daarmee strafbare feiten pleegde. Daarom zal de rechtbank de auto verbeurd verklaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 48, 49 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen;
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten:
> 1 STK Personenauto [kentekennummer] (PL1700-2024289553-G6824240).
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
[medeverdachte] op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, de Warande, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, [medeverdachte] , reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en/of
- met het door hem, [medeverdachte] , bestuurde voertuig te rijden met een snelheid van ongeveer 127 km/u, terwijl 50 km/u was toegestaan, althans met een snelheid die (veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats voornoemde [slachtoffer] zich op/met een fiets bevond, die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats opreed en/of (daarbij) niet opmerkte dat die [slachtoffer] doende was die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats over te steken en/of die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] aan te botsen en/of aan te rijden, waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, [medeverdachte] , onder invloed van alcohol en/of cocaïne was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door dat motorrijtuig aan die [medeverdachte] ter beschikking te stellen en/of
aan die [medeverdachte] ter beschikking te laten en/of door niet te beletten dat die [medeverdachte] met dat motorrijtuig ging rijden en/of door niet de controle over dat motorrijtuig terug te nemen/krijgen, terwijl zij wist dat die [medeverdachte] niet in het bezit was van een rijbewijs en/of terwijl zij wist dat die [medeverdachte] onder invloed was van alcohol, in elk geval onder zodanige invloed van een stof, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen en dat hij, [medeverdachte] , niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2
[medeverdachte] op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) heeft bestuurd,
na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en/of alcohol (ethanol), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof(fen)
- 26 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en/of
- 1,08 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij cocaïne en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde(n),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door dat motorrijtuig aan die [medeverdachte] ter beschikking te stellen en/of
aan die [medeverdachte] ter beschikking te laten en/of door niet te beletten dat die [medeverdachte] met dat motorrijtuig ging rijden en/of door niet de controle over dat motorrijtuig terug te nemen/krijgen en/of terwijl zij wist dat die [medeverdachte] onder invloed was van alcohol, in elk geval onder zodanige invloed van een stof, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij, [medeverdachte] , niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

Voetnoten

1.Zie over medeplichtigheid aan dit type delict: J. de Hullu en P.H.P.H.M.C. van Kempen,