ECLI:NL:RBROT:2025:5024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
10.281162.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag in het verkeer met veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte werd beschuldigd van doodslag, maar de rechtbank sprak hem vrij van dit feit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het rijden onder invloed van alcohol en cocaïne, het verlaten van de plaats van het ongeval en het rijden zonder rijbewijs. De verdachte had op de avond van het ongeval veel alcohol gedronken en cocaïne gebruikt, en reed met een snelheid van 127 km/u in een gebied waar 50 km/u was toegestaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer, die een jonge man was van 27 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10.281162.24
Datum uitspraak: 24 april 2025
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadslieden mrs. F.A.G.M. Landerloo en A.M. Rus, advocaten te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Kort gezegd wordt hem verweten dat hij opzettelijk een persoon heeft gedood dan wel dat door zijn schuld een dodelijke aanrijding heeft plaatsgevonden, dat hij de plaats van het ongeluk heeft verlaten en dat hij een auto heeft bestuurd onder invloed van middelen en zonder dat hij een rijbewijs had. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S.S.S. Heinerman en M. Luijpen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest, en veroordeling tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren;
  • ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit een geldboete ter hoogte van 600 euro.

4.Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging (feit 2)

4.1.
Standpunt verdediging
Op basis van het bepaalde in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW) is strafvervolging tegen de in artikel 7 WVW bedoelde overtreder, te weten het door hem verlaten van de plaats van het ongeval, uitgesloten indien deze binnen twaalf uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van dat ongeval kennis geeft aan één van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde personen en daarbij zijn identiteit en dat van zijn motorrijtuig bekend maakt.
De verdachte is in eerste instantie doorgereden na de botsing omdat hij in shock verkeerde, maar is later gestopt, uitgestapt en gaan lopen richting de plaats van het ongeval. Toen de politie hem zag lopen, heeft de verdachte direct aangegeven dat ze hem moesten hebben zonder dat hij wist dat de politie al naar hem op zoek was als geïndividualiseerde verdachte. Daarmee heeft hij voldaan aan de inkeerbepaling van artikel 184 WVW en dient openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard met betrekking tot feit 2.
4.2.
Beoordeling en conclusie
De verdachte is met zijn auto in botsing gekomen met het slachtoffer dat op de fiets reed. Niet staat ter discussie dat de verdachte, nadat hij een klap hoorde en de autoruit ernstig beschadigd was, is doorgereden. Daarmee heeft hij feitelijk de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij had moeten vermoeden dat er iemand kon zijn gedood, letsel had of dat er schade was ontstaan. Het beroep dat de verdediging heeft gedaan op artikel 184 WVW verwerpt de rechtbank. Met het anderhalve kilometer van de plaats van het ongeval stilzetten van de auto en daarbij weglopen, het niet waarschuwen van hulpdiensten maar met andere personen bellen en eerst bij zijn staande houden door de politie melden dat ze “hem moesten hebben” is geen sprake van vrijwillige kennisgeving van het ongeval als bedoeld in artikel 184 WVW.
De officier van justitie is (ook) ontvankelijk in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 1 primair ten laste gelegde doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft in de nacht van het ongeval zeer veel alcohol gedronken, had cocaïne gesnoven en is, terwijl hij geen rijbewijs heeft, gaan rijden. Hij heeft binnen de bebouwde kom met een enorme snelheid van ongeveer 127 kilometer per uur (hierna: km/uur) gereden over een korte afstand, waarbinnen zich meerdere zebrapaden en fietsoversteekplaatsen bevonden. De kans dat onder deze omstandigheden een aanrijding met dodelijke afloop wordt veroorzaakt is aanmerkelijk en de verdachte heeft die kans ook bewust aanvaard. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen en op de omstandigheden waaronder deze zijn verricht kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen daarvan voor andere verkeersnemers. Het gevolg dat hij iemand dodelijk zou aanrijden, heeft hij op de koop toegenomen.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft geen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. De gedragingen van de verdachte leveren, gelet op de statistiek, geen aanmerkelijke kans op dat hij een dodelijk ongeluk zou veroorzaken. In het geval dat de rechtbank van oordeel is dat daar wel sprake van is, dan heeft de verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust aanvaard. Het enkele feit dat de verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, is voor het aannemen van bewuste aanvaarding onvoldoende. Dood door schuld kan wel worden bewezen.
5.3.
Beoordeling rechtbank
5.3.1.
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat in de nacht van 1 september 2024 omstreeks 00:09 uur op de kruising van de Warande met de Brussestraat in Rotterdam een aanrijding heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) om het leven is gekomen. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto, een Audi A3, op de Warande, komende uit de richting van de Vondelweg en gaande in de richting van de Boezemweg. Het slachtoffer stak fietsend vanuit de Brussestraat de Warande over. De personenauto is op het kruispunt met de voorzijde tegen de linkerzijkant van de fiets gebotst. De verdachte is na de botsing doorgereden en heeft zijn auto uiteindelijk op de Oosterkade, anderhalve kilometer van de plaats van het ongeval, tot stilstand gebracht. Daar heeft hij de auto achtergelaten en is vervolgens weggelopen, tot de politie hem heeft staande gehouden op de Koestraat.
5.3.2.
Omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden
Rijden onder invloed en bloedonderzoek
De verdachte heeft verklaard dat hij denkt op de avond van het ongeval ongeveer tien cocktails en ook shotjes sterke drank heeft gedronken. Vlak voordat hij wegreed uit de garage heeft hij cocaïne gesnoven. Hij denkt dat hij dat heeft gedaan om nuchter te worden. Na de aanhouding van de verdachte is bloed bij hem afgenomen. Het eindresultaat van het bloedonderzoek betrof 1.08 milligram ethanol (alcohol) per milliliter bloed, terwijl de grenswaarde bij gecombineerd gebruik 0.20 milligram is. Daarnaast werd 26 microgram cocaïne per liter bloed gevonden, tegenover een grenswaarde bij gecombineerd gebruik van 10 microgram. Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne heeft gereden.
Snelheid
De toegestane snelheid op de Warande ter plaatse was 50 km/uur. Uit de digitale ongevalsgegevens van het EDR-systeem van de Audi waarin de verdachte reed, blijkt dat hij vijf seconden voor de botsing met het slachtoffer 95 km/uur reed en dat het gaspedaal 100 procent bediend werd. Eén seconde voor de botsing reed de Audi met een snelheid van 127 km/uur en is het gaspedaal kennelijk losgelaten. Op het moment van de botsing reed de Audi nog met een snelheid van 115 km/uur. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan over de Warande is gereden en dat hij met die snelheid in botsing is gekomen met het slachtoffer.
Rijden zonder rijbewijs
De verdachte heeft verklaard dat hij nooit een rijbewijs heeft gehaald. Dit wordt bevestigd door onderzoek van de RDW waaruit is gebleken dat aan de verdachte in de gehele Europese Unie nooit enig rijbewijs is afgegeven.
5.3.3.
Onder 1 primair ten laste gelegde: doodslag
De rechtbank stelt voorop dat noch uit de verklaring van de verdachte, noch anderszins is gebleken dat de verdachte vol opzet had om iemand om het leven te brengen. Van opzet in strafrechtelijke zin kan echter ook sprake zijn als de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans dat een persoon komt te overlijden bewust aanvaardt (op de koop toeneemt) en aldus voorwaardelijk opzet heeft op de dood.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – het overlijden van het slachtoffer – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijk kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid – en onder omstandigheden roekeloos – heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven in hetgeen ten tijde van de gedraging in het hoofd van de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behalve als sprake is van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg geeft aanvaard.
Aanmerkelijke kans
De verdachte reed in het weekend, net na middernacht, binnen de bebouwde kom van Rotterdam met hoge snelheid over de Warande, waarop zich meerdere zebrapaden, fietsoversteekplaatsen en kruisingen met zijstraten bevinden. Deze weg ligt midden in een woonwijk en grenst aan het uitgaansgebied van Rotterdam. Daarnaast reed hij onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol en cocaïne. Bovendien reed hij zonder rijbewijs.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank gelet op de combinatie van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte als bestuurder van de Audi een aanmerkelijke kans op het overlijden van andere (zwakkere) weggebruikers opleverde.
Bewust aanvaarden
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag voor of de verdachte die aanmerkelijke kans op het overlijden van andere weggebruikers ook bewust heeft aanvaard.
De verklaringen van de verdachte bevatten geen uitlatingen waaruit de aanvaarding van de kans op het ontstaan van een dodelijk ongeval kan worden afgeleid. Integendeel. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het wel goed zou komen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij de cocaïne vlak voor het wegrijden uit de parkeergarage gebruikte om helder te worden nadat hij te veel had gedronken. Hierin ziet de rechtbank een belangrijke contra-indicatie voor de veronderstelling dat de verdachte met zijn roekeloze rijgedrag een potentieel dodelijke aanrijding met andere (zwakkere) verkeersdeelnemers op de koop toe zou hebben genomen. Veeleer lijkt sprake te zijn geweest van forse zelfoverschatting door de verdachte die tot fatale gevolgen heeft geleid
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
5.3.4.
Onder 1 subsidiair ten laste gelegde: dood door schuld
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de verdachte vertoonde verkeersgedrag tot het dodelijke verkeersongeval heeft geleid en dat sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
5.3.5.
Conclusie
Wettig en overtuigende is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid. Niet is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
subsidiair
hij op 1 september 2024 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, de Warande, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
te rijden
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid van ongeveer 127 km/u, terwijl 50 km/u was toegestaan en
- niet te (blijven) letten op de weg en de overige verkeersdeelnemers en
- terwijl hij een doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats naderde en op of nabij die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats [slachtoffer] zich op een fiets bevond, die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats opreed en (daarbij) niet opmerkte dat die [slachtoffer]
doende was die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats over te steken en die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en (vervolgens) tegen die [slachtoffer]
aan te botsen ,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol en cocaïne was;
2
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op de Warande,
op 1 september 2024
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander
wasgedood en/of letsel en/of schade was toegebracht;
3
hij op 1 september 2024 te Rotterdam
een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) heeft bestuurd,
na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en alcohol (ethanol), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stoffen
- 26 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en
- 1.08 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij cocaïne en alcohol vermelde grenswaarden
4
hij op 1 september 2024 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) heeft gereden op de weg, onder andere de Warande, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2.overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

en
de eendaadse samenloop van
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;

3.overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

4.
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij een jonge man is komen te overlijden. De verdachte reed zonder rijbewijs, onder invloed van alcohol en cocaïne, met een zeer hoge snelheid door de bebouwde kom van Rotterdam en heeft het slachtoffer geschept terwijl hij op zijn fiets de straat overstak. Vanwege de hoge snelheid en de enorme klap waarmee hij werd aangereden, maakte het slachtoffer geen schijn van kans. Terwijl anderen tevergeefs hulp verleenden aan het slachtoffer, is de verdachte doorgereden. De verdachte heeft zich pas kenbaar gemaakt als bestuurder van de auto op het moment dat de politie hem enige tijd later aantrof op straat, terwijl hij wegliep van zijn auto.
Het slachtoffer was een man van 27 jaar oud, die vol in het leven stond en dat leven nog grotendeels voor zich had. Zijn dood heeft een enorm gat geslagen in het leven van zijn familie en vrienden. Op de terechtzitting is namens zijn ouders en broer en namens zijn vrienden op indringende wijze verwoord wat het onomkeerbare verlies voor hen betekent. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het aangerichte leed bij de nabestaanden kan verzachten. Ook de verdachte zelf zal verder moeten leven met de dramatische gevolgen van zijn roekeloze rijgedrag.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 maart 2025 en op een uittreksel van de justitiële documentatie van de verdachte in België van 2 september 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder in Nederland is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet en dat hij in België op 6 oktober 202 is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
28 november 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Er zijn meerdere factoren die risico verhogend zijn voor het delictgedrag van de verdachte, voornamelijk op het gebied van middelengebruik en psychosociaal functioneren. Er lijken geen beschermende factoren aanwezig en het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering vindt de houding van betrokkene over het rijden zonder rijbewijs zorgelijk. Hij lijkt het probleem daarvan onvoldoende in te zien, wat mogelijk duidt op een afwijzende houding tegenover regels en wetten. Met het oog daarop ziet de reclassering aanleiding voor interventies, waaronder een CoVa-training en middelenverbod.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Met zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen. Dit valt hem te meer aan te rekenen nu hij in België onder vergelijkbare omstandigheden al een ernstig verkeersongeluk heeft veroorzaakt, waarbij hij ook zelf letsel heeft opgelopen. Het is heel zorgelijk dat de verdachte nu weer als bestuurder in de auto stapte zonder rijbewijs en onder invloed en door de bebouwde kom scheurde. Naast een gevangenisstraf zal hem daarom ook een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd. Het verkeer moet zo lang mogelijk tegen zijn onverantwoorde gedrag worden beschermd.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank komt op een lagere gevangenisstraf uit dan door de officier van justitie is geëist omdat zij vrijspreekt van doodslag. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De duur van de op te leggen gevangenisstraf is zodanig dat die geen ruimte laat voor een voorwaardelijk deel. De door de reclassering geadviseerde interventies kunnen zo nodig in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde komen.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 5 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur van 10 jaar, passend en geboden
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen Audi A3 verbeurd te verklaren. De overige goederen op de beslaglijst kunnen aan de verdachte worden teruggegeven.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming van de Audi A3 volgt dat deze onder de medeverdachte [medeverdachte] in beslag is genomen. Daarom heeft de rechtbank in de strafzaak tegen deze medeverdachte een beslissing over het beslag genomen en doet zij dat niet in de zaak van de verdachte.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, voor zover de verdachte niet reeds afstand heeft gedaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
10 (tien) jaren;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
gelast de teruggave aan verdachte van:
> 505 EUR ( [proces-verbaalnummer 1] );
> 12,75 EUR ( [proces-verbaalnummer 2] );
> 1 STK Bril ( [proces-verbaalnummer 3] );
> 1 STK Bril ( [proces-verbaalnummer 4] );
> 1 STK Horloge ( [proces-verbaalnummer 5] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) te rijden over de weg, de Warande, en/of
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid van ongeveer 127 km/u, terwijl 50 kmlu was toegestaan, althans met een snelheid die (veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats voornoemde [slachtoffer] zich op/met een fiets bevond, die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats opreed en/of (daarbij) niet opmerkte dat die [slachtoffer] doende was die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats over te steken en/of die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] aan te botsen en/of aan te rijden,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol en/of cocaïne was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, de Warande, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, reed zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid van ongeveer 127 km/u, terwijl 50 kmlu was toegestaan, althans met een snelheid die (veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats voornoemde [slachtoffer] zich op/met een fiets bevond, die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats opreed en/of (daarbij) niet opmerkte dat die [slachtoffer]
doende was die doorsteek voor fietsverkeer en/of voetgangersoversteekplaats over te steken en/of die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer]
aan te botsen en/of aan te rijden,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol en/of cocaïne was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Warande,
op of omstreeks 1 september 2024
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood en/of letsel en/of schade was toegebracht;
3
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam
een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) heeft bestuurd,
na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en/of alcohol (ethanol), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof(fen)
- 26 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en/of
- 1, 08 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij cocaïne en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde(n)
4
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer] ) heeft gereden op de weg, onder andere de Warande, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.